ECLI:NL:RBROT:2014:8231

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2014
Publicatiedatum
8 oktober 2014
Zaaknummer
10/960143
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen onthouding van processtukken in strafzaak

In deze zaak heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2014 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat was ingediend door de verdediging van de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. Saki, had verzocht om toegang tot bepaalde processtukken die volgens hen noodzakelijk waren voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegepaste dwangmiddelen en de identificatie van de verdachte. De officier van justitie had echter geweigerd deze stukken te verstrekken, met het argument dat ze niet relevant waren voor de beslissingen die in de strafzaak genomen moesten worden.

De rechter-commissaris heeft de argumenten van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat de verzochte stukken niet van belang zijn voor de te nemen beslissingen in het onderzoek. Volgens artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering heeft de verdachte recht op kennisneming van processtukken, maar de rechter-commissaris oordeelde dat de stukken die de verdediging verlangde niet kwalificeerden als processtukken in het onderzoek Xedos. Dit was gebaseerd op de overweging dat de stukken uit andere onderzoeken niet relevant zijn voor de huidige zaak.

De rechter-commissaris heeft uiteengezet dat de processtukken die voor de rechterlijke beslissing van belang zijn, al deel uitmaken van het dossier. De verdediging had niet aangetoond dat de onthouding van de gevraagde stukken invloed zou hebben op de rechtmatigheid van de beslissingen in de strafzaak. Daarom werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De beslissing werd genomen in het kader van de waarborgen die de verdachte toekomen, maar ook met inachtneming van de noodzaak om de procedure efficiënt te laten verlopen.

De uitspraak van de rechter-commissaris benadrukt het belang van de juiste toepassing van het Wetboek van Strafvordering en de rol van de officier van justitie in het verstrekken van processtukken aan de verdachte. De beslissing is een bevestiging van de procedurele waarborgen die zijn ontworpen om de rechten van de verdachte te beschermen, terwijl tegelijkertijd de integriteit van het strafproces wordt gewaarborgd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

BESCHIKKING BEZWAAR EX ART. 30 SV

Parketnummer : 10/960143
RC-nummer : 13/2176
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Rotterdam heeft een bezwaarschrift tegen de onthouding van processtukken in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te […] op […],
wonende te […]
Namens de verdachte heeft mr. Saki bij faxbrief van 24 februari 2014 verzocht om onder meer BOB- en processtukken uit de zaken die hebben geleid tot het onderzoek Xedos.
De officier van justitie heeft geweigerd deze stukken te verstrekken, kort gezegd omdat deze stukken niet van belang zijn in het kader van enige in de strafzaak te nemen beslissing. Tegen deze weigering heeft mr. Saki een bezwaarschrift d.d. 19 maart jl. namens verdachte ingediend (zie
bijlage 1).
Aan de officier van justitie is een afschrift van het bezwaarschrift toegezonden en de gelegenheid geboden schriftelijk zijn zienswijze mede te delen. De officier van justitie heeft per e-mail d.d. 23 maart jl. gereageerd (zie
bijlage 2). De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake is van onthouding van processtukken, omdat de verzochte stukken niet relevant zijn voor enige te nemen rechterlijke beslissing.

BEOORDELING VAN HET VERZOEK:

Ter onderbouwing van het bezwaarschrift stelt de verdediging dat de verzochte stukken benodigd zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van toegepaste dwangmiddelen, alsmede de feiten en omstandigheden die leidden tot identificatie van de verdachte en het redelijk vermoeden, waarbij zij verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (LJN BZ7966).
Een (start) proces-verbaal van verbalisant [naam….] van 10 juni 2013 vermeldt:
“Uit een in Nederland onder leiding van een officier van justitie lopend opsporingsonderzoek heb ik, [naam….], inspecteur van politie, als plaatsvervangend teamleider werkzaam binnen de Dienst Landelijke Recherche van de Landelijke Eenheid, team 4, informatie ontvangen dat:
Uit een lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, is mede door het met machtiging van de Rechter-Commissaris afluisteren van telecommunicatie, het ernstige vermoeden ontstaan dat de gebruiker van de Nederlandse mobiele telefoonnummers, 06-[….]/ en 06-[…], in Nederland recentelijk grote contante geldbedragen heeft (laten) ontvangen, dan wel heeft in gebracht/laten inbrengen, die van misdrijf afkomstig zijn. De geldbedragen zijn afkomstig van of worden in gebracht bij een “underground banker” in Nederland. Hiernaast is gebleken dat de gebruiker van deze Nederlandse telefoonnummers 06-[….] en 06-[…] werd geïdentificeerd als een persoon, genaamd
[naam….]
Geboren te […] (Pakistan) op […], wonende […]
De officier van justitie heeft aangegeven dat het lopende opsporingsonderzoek zoals bedoeld in bovengenoemd proces-verbaal geen betrekking heeft (gehad) op de verdachte en op andere feiten dan waarop de verdenking zich jegens de verdachte richt.
In artikel 30, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat de kennisneming van de processtukken de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek wordt verleend door de officier van justitie.
Tot de processtukken behoren ingevolge artikel 149a, tweede lid, Sv alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b Sv. Voorop moet worden gesteld dat uitgangspunt is dat de verdachte kennis neemt van processtukken. Wat onder proces wordt verstaan, is in het Wetboek van Strafvordering niet uiteengezet. Uit de memorie van toelichting bij voornoemde wet van 1 december 2011 en hetgeen in artikel 149a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald, volgt dat het gaat om de procedure waarin al het onderzoek dat is verricht uiteindelijk wordt voorgelegd aan de rechter die over de zaak moet oordelen. Uit het (systeem van het) Wetboek van Strafvordering volgt dat alle onderzoekshandelingen en de bevindingen daarvan samen komen op de terechtzitting alwaar de zaak wordt behandeld, waarna de rechter uitspraak kan doen.
Anders dan de verdediging stelt, worden gezien het voorgaande door de officier van justitie geen processtukken onthouden: de stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, zoals die ter zake de verdenking (de controle op de start van het onderzoek) en rechtmatigheid van de toepassing van dwangmiddelen maken reeds onderdeel uit van het dossier. Anders gezegd: de (proces) stukken uit de za(a)k(en) die hebben geleid tot het onderzoek Xedos niet aan te merken als processtukken in het onderzoek Xedos. Daarbij ben ik met de officier van justitie van oordeel dat uit de jurisprudentie volgt dat voor zover de verdediging meer informatie wenst uit het lopende opsporingsonderzoek dat tot het onderzoek Xedos leidde, dergelijke stukken niet kunnen kwalificeren als processtukken, reeds omdat rechterlijke controle in het kader van artikel 359a Sv in beginsel niet aan de orde is, indien sprake is van een onderzoek naar andere verdachten en feiten.
Gezien het voorgaande kan niet worden gezegd dat de door de verdediging gewenste stukken - op de voet van 348 en 350 Sv - van belang zijn voor enig te nemen beslissing in het onderzoek Xedos, zodat om die reden het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING:

verklaart het bezwaarschrift ONGEGROND
Aldus gedaan te Rotterdam op 14 april 2014.
mr. E.J. Stalenberg,
rechter-commissaris