ECLI:NL:RBROT:2014:8162
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens ernstige schending van informatieverplichting
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2014 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De schuldenares had zonder medeweten van haar bewindvoerder een reis naar Curaçao gemaakt en was bij terugkomst op Schiphol aangehouden met drugs. Dit leidde tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van 76 dagen, waarvan 60 voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uur. De bewindvoerder kwam pas op 6 maart 2014 via een postblokkade achter deze gebeurtenissen, wat de rechtbank als een ernstige schending van de informatieverplichting beschouwde.
De rechtbank oordeelde dat de schuldenares haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren was nagekomen. De bewindvoerder had verklaard dat er geen wijzigingen waren in de situatie van de schuldenares ten opzichte van de voordracht tot beëindiging van de regeling. De advocaat van de schuldenares voerde aan dat haar vertrek naar Curaçao niet met de intentie om drugs te smokkelen was, maar dat zij in een opwelling haar vader wilde verzorgen. De rechtbank was echter van mening dat de schuldenares zich bewust had moeten zijn van de gevolgen van haar handelen en dat haar gedrag ontoelaatbaar was in het kader van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank besloot de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 634,37, dat voor zover niet uit de boedel kan worden voldaan, ten laste van de schuldenares komt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter W.J. Roos-van Toor, en er werd een mogelijkheid tot hoger beroep geboden binnen acht dagen na de uitspraak.