ECLI:NL:RBROT:2014:8153

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
C/11/12/211 R
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens onterecht overdragen van activa en hoge privé-onttrekkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2014 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De rechter-commissaris had op 27 mei 2014 een voordracht gedaan om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op basis van artikel 350 lid 3 sub c en f van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar kort voor het WSNP-verzoek activa had overgedragen aan familiebedrijven zonder dat hiervoor een reële prijs was betaald of dat er zakelijke voorwaarden waren vastgesteld. Er was geen schriftelijke overeenkomst voor de transactie en de waardebepaling van de activa was niet gedocumenteerd. Dit leidde tot twijfels over de oprechtheid van de transactie.

Daarnaast constateerde de rechtbank aanzienlijke privé-onttrekkingen door de schuldenaar, die niet in verhouding stonden tot de financiële situatie van de onderneming. De bewindvoerder had herhaaldelijk verzocht om duidelijkheid over de activa-overdracht en de privé-onttrekkingen, maar de schuldenaar had hier onvoldoende op gereageerd. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de schulden te goeder trouw onbetaald waren gelaten, wat reden zou zijn geweest om het verzoek tot schuldsanering af te wijzen.

De rechtbank besloot de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen en benoemde een rechter-commissaris en curator. Tevens werd een postblokkade ingesteld en werden de kosten van de bewindvoerder vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en er werd een termijn van acht dagen gegeven voor hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling
insolventienummer:[nummer]
uitspraakdatum: 29 juli 2014
Bij vonnis van deze kamer van 4 december 2012 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
voorheen handelend onder de naam [naam onderneming],
zaakdoende te [adres], [plaats],
schuldenaar,
bewindvoerder: mr. P.A. Loeff.

1.De procedure

De rechter-commissaris heeft op 27 mei 2014 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c en f Faillissementswet (Fw). De rechtbank verwijst voor de gronden voor tussentijdse beëindiging naar de voordracht van de rechter-commissaris.
Bij faxbericht van 10 juli 2014 heeft de bewindvoerder de laatste stand van zaken doen toekomen.
Op 14 juli 2014 is een verweerschrift ingediend door mr. H. Schuurbiers, advocaat te Gorinchem.
De schuldenaar, bijgestaan door zowel zijn advocaat als drs. C.F. Meerkerk FB RV, en de bewindvoerder zijn gehoord ter terechtzitting van 15 juli 2014.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De bewindvoerder heeft aangevoerd dat hij bekend is geworden met feiten en omstandigheden die ten tijde van de toelatingszitting niet bekend waren, maar die mogelijk aan toelating in de weg hadden gestaan. Het is de bewindvoerder gebleken dat schuldenaar activa van zijn voormalige onderneming heeft vervreemd aan[naam besloten vennootschap], een onderneming van zijn moeder, en aan [naam besloten vennootschap], een onderneming van zijn vader, terwijl daarvoor geen aantoonbare betaling heeft plaatsgevonden. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe van de bewindvoerder (brieven van 14 januari 2013, 21 mei 2013, 5 juli 2013 en 15 januari 2014) ontbreekt een duidelijke en gedocumenteerde uiteenzetting ten aanzien van de vervreemding van activa van de onderneming van schuldenaar. Tot op heden is niet aangetoond dat de vervreemde activa op de juiste wijze zijn getaxeerd. Evenmin is duidelijk geworden wat er is gebeurd met de lopende opdrachten en het personeel.
Verder heeft de bewindvoerder naar aanleiding van de stukken in zijn dossier aangevoerd dat er sprake is van aanzienlijke privé-onttrekkingen, die niet door het resultaat van de onderneming konden worden gedragen.
De rechter-commissaris heeft hierbij in aanmerking genomen dat voor zover schuldenaar stelt dat niet, althans niet voor het geheel, sprake is van privé-onttrekkingen, dit in elk geval niet strookt met zijn eigen IB-aangiftes, waarin de desbetreffende bedragen als “privé-onttrekkingen” zijn opgenomen.
Namens schuldenaar heeft mr. Schuurbiers zich op het standpunt gesteld dat door de bewindvoerder en de rechter-commissaris conclusies zijn getrokken op basis van misverstanden. De conclusies zijn getrokken op basis van boekhoudkundige gegevens, terwijl deze niet met de feitelijke gegevens overeenkomen. Indien de bewindvoerder specifieke stukken had opgevraagd, dan had schuldenaar andere stukken kunnen verstrekken. Overigens kunnen de benodigde stukken desgewenst alsnog worden verschaft, aldus mr. Schuurbiers ter zitting.
Schuldenaar heeft aangevoerd dat er wel degelijk een tegenprestatie is geleverd voor de vervreemde activa. Er zijn leaseverplichtingen overgenomen voor een bedrag van
€ 118.880,-, er zijn salarissen betaald namens schuldenaar voor € 5.300,- en nota’s voor
€ 9.800,-. Ook is een bankbetaling gedaan van € 13.500,-.Bovendien zijn er schuldeisers betaald tot een bedrag van € 38.600,- uit hoofde van een borgstelling en heeft er verrekening van huurverplichtingen plaatsgevonden tot een bedrag € 8.000,- Aangezien de overgenomen activa € 154.000,- waard waren, is er per saldo voldoende betaald.
Schuldenaar heeft voorts aangevoerd dat de vervreemding van activa er niet toe heeft geleid dat het [naam besloten vennootschap] door verrekening is bevoordeeld boven andere schuldeisers. Indien de overdracht niet zou hebben plaatsgevonden, dan zouden de pandhouders hun pandobjecten te gelde hebben gemaakt en zouden de leasemaatschappijen hun eigendommen retour hebben genomen met forse restantschulden als gevolg.
Ten aanzien van de privé-onttrekkingen heeft drs. Meerkerk namens schuldenaar gesteld dat onder de boekhoudkundige term “privé-onttrekkingen” diverse posten zijn opgenomen die niet beschouwd kunnen worden als besteedbaar (netto) inkomen en dat er feitelijk dus geen sprake is geweest van een bovenmatig inkomen. Het zou bijvoorbeeld gaan om een bedrag dat is opgenomen onder onttrekkingen, voor het geval dat de Belastingdienst een bijtelling zou toepassen wegens het privé gebruik van de bedrijfswagen. Aangezien er geen rittenadministratie was, moest dit gebeuren.
Verder is namens schuldenaar aangevoerd dat de jaarrekening 2009 en 2010, alsmede de IB-aangiften 2009 en 2010 bij de aanvraag van het schuldsaneringsverzoek zijn gevoegd en dat de betreffende informatie, waaronder de omvang van de privé-onttrekkingen, destijds bekend waren. Onder verwijzing naar HR 5 september 2008, NJ 2008, 479 heeft schuldenaar zich op het standpunt gesteld dat de privé-onttrekkingen 2011 en 2012 in lijn liggen met de eerdere onttrekkingen en dezelfde systematiek volgen. Een tussentijdse beëindiging op grond van feiten en omstandigheden die bij de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de rechtbank bekend waren, is niet mogelijk.

3.De beoordeling

Allereerst zal de rechtbank beoordelen of tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste en tweede lid Fw. De twee belangrijkste verwijten die de bewindvoerder in dit kader aan de schuldenaar maakt, betreffen de overdracht van de activa en de privé- onttrekkingen.
Ten aanzien van de overdracht van de activa overweegt de rechtbank het volgende.
Tijdens de toelatingszitting is aan de orde geweest dat schuldenaar destijds bij [naam besloten vennootschap] werkte. Uit de griffiersaantekeningen van de toelatingszitting blijkt dat schuldenaar heeft verklaard dat dit het bedrijf van zijn ouders was. Over de verkoop van de activa heeft schuldenaar blijkens de zittingsaantekeningen niet meer verklaard dan dat de activa van de oude bedrijven in een nieuw bedrijf zijn doorgezet. Dat de activa verkocht zijn aan het bedrijf van de ouders heeft schuldenaar niet transparant gemaakt. Evenmin valt dit af te leiden uit de schriftelijke verklaringen die schuldenaar bij zijn verzoekschrift heeft ingediend. Daarin staat alleen dat de machines zijn verkocht en dat hij in dienst is getreden ‘bij een ander bedrijf’. Tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling is gebleken dat in de loop van 2011 de activa zijn overgedragen aan[naam besloten vennootschap], de vennootschap van de moeder van schuldenaar, en aan [naam besloten vennootschap], van de vader van schuldenaar. Juist vanwege het feit dat de overdracht in de familiesfeer heeft plaatsgevonden, is het de taak van de bewindvoerder om na te gaan of de overdracht heeft plaatsgevonden tegen een reële prijs en op zakelijke voorwaarden. Echter, tot op heden heeft de bewindvoerder onvoldoende inzicht kunnen krijgen in die voorwaarden. Ter zitting heeft schuldenaar desgevraagd verklaard dat geen schriftelijke overeenkomst aan de activa-transactie ten grondslag ligt. Verder heeft schuldenaar met betrekking tot de waardering van activa verklaard dat deze heeft plaatsgevonden door middel van telefonisch overleg met een handelaar, welke handelaar vervolgens ongezien een geschatte waarde aan de activa heeft toegekend. Met betrekking tot deze waardebepaling staat niets op papier, aldus schuldenaar.
Deze gang van zaken roept op zijn minst twijfel op aan het realiteitsgehalte van zowel de waardering van de activa als de (gestelde) tegenprestatie. Die twijfel wordt nog verder versterkt nu vast staat dat schuldenaar rond 2008 ongeveer € 500.000,- in het bedrijf heeft geïnvesteerd. Die investering lijkt in relatief korte tijd verdampt.
De verklaring van drs. Meerkerk dat er wel een afdoende tegenprestatie is geleverd, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht, nu deze niet is te koppelen aan de jaarstukken en de waardering van de activa niet valt te controleren. Die waardering is erg laag, gelet op de investeringen in het bedrijf.
Verder weegt de rechtbank mee dat niet duidelijk is geworden wat er is gebeurd met de lopende orders. Ter zitting heeft schuldenaar verklaard dat er geen lopende orders waren. Het komt de rechtbank op het eerste gezicht onwaarschijnlijk voor dat een bedrijf interesse heeft in overname van zowel machines als personeel, zonder dat er lopende orders zijn. Schuldenaar heeft derhalve niet aannemelijk weten te maken dat er in het geheel geen lopende orders meer waren (en dat hiervoor dus geen vergoeding moest worden betaald).
De rechtbank is van oordeel dat thans feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die ten tijde van de behandeling van het schuldsaneringsverzoek reden zouden zijn geweest om het verzoek af te wijzen. Doordat de activa zonder schriftelijke overeenkomst en waardering zijn overgedragen aan familiebedrijven afgezet tegen de aanzienlijke investeringen in het bedrijf, had schuldenaar bij de toelating niet aannemelijk kunnen maken dat de schulden te goeder trouw onbetaald waren gelaten. Dat zou gezien al het voorgaande tot afwijzing hebben geleid.
Ten aanzien van de privé onttrekkingen geldt dat de jaarstukken over 2011 en 2012 pas na toelating aan de bewindvoerder ter beschikking zijn gesteld. In 2012 is een bedrag onttrokken van € 22.669,--, wat gelet op de datum van het staken van de onderneming neerkomt op een bedrag van € 11.334,50 per maand. Dat komt de rechtbank voor als te hoog, gelet op de slechte financiële toestand waarin de onderneming verkeerde. Drs. Meerkerk heeft nog betoogd dat de privé onttrekkingen gedeeltelijk fictief waren, en slechts bedoeld om een voorziening te treffen voor een eventuele bijtelling door de belastingdienst. Afgezien van deze voorziening (die ook te voorkomen was geweest door een deugdelijke rittenadministratie te voeren), lijken in ieder geval de bedragen die in 2012 zijn onttrokken niet verantwoord. Aangezien de schuldsanering al beëindigd zal worden wegens de activa-transactie, acht de rechtbank het echter niet noodzakelijk hier nader onderzoek naar te doen. Wat betreft de gestelde gebreken in het nakomen van de inlichtingenplicht, geldt hetzelfde.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder f, van de Faillissementswet.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Faillissementswet, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank benoemt een rechter-commissaris en stelt een curator aan. Er wordt een postblokkade ingesteld.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris mr. A.M. van Kalmthout,
- en stelt aan tot curator P.A. Loeff,
kantoorhoudende te Fruiteniersstraat 23,
3334 KA Zwijndrecht;
- stelt het salaris € 844,37 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag, voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan, ten laste van schuldenaar;
- stelt de reiskosten van de bewindvoerder vast op € 24,57;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.C.A.T. Frima, voorzitter, A. Lablans en W.J. Roos-van Toor, rechters, en in aanwezigheid van A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.