ECLI:NL:RBROT:2014:8059

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
10/820014-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 7 mei 2013 te Rotterdam. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto reed, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door onoplettendheid bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats. Het slachtoffer, een 88-jarige man, werd aangereden en overleed als gevolg van het ongeval. Tijdens de terechtzitting op 24 september 2014 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het niet verlenen van voorrang aan de voetganger. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de aanrijding in een rustige gemoedstoestand verkeerde, niet onder invloed was van alcohol of medicijnen, en dat de verkeerssituatie overzichtelijk was. De verdachte verklaarde dat zij het slachtoffer niet had gezien, ondanks dat zij had gekeken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een moment van onoplettendheid, maar dat dit niet kon worden gekwalificeerd als zeer aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

Wel werd vastgesteld dat het rijgedrag van de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt, wat leidde tot een veroordeling op basis van het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een werkstraf op van 50 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als 'first offender' werd aangemerkt. De uitspraak benadrukt de complexiteit van verkeerszaken waarbij ongevallen met dodelijke afloop betrokken zijn, en de noodzaak om zorgvuldig te oordelen over de mate van schuld van de betrokken bestuurder.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/820014-13
Datum uitspraak: 8 oktober 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:[adres],
[plaats],
raadsvrouw: mr. I.J. van Meggelen, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een werkstraf voor de duur 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis en de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaren.
OVERWEGINGEN OMTRENT HET BEWIJS
De officier van justitie is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. De verdachte kan verweten worden dat zij niet goed heeft opgelet bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats, zij haar snelheid niet heeft aangepast bij het naderen van die voetgangersoversteekplaats en tot slot geen voorrang heeft verleend aan de voetganger die zich op dat moment bevond op de voetgangersoversteekplaats. Door aldus te handelen heeft zij onoplettend gereden waardoor zij een verkeersongeval heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Er is geen sprake van onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam of onzorgvuldig rijgedrag. Het is niet aan haar schuld te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Een veroordeling wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is hiermee uitgesloten.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op 7 mei 2013 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Aveling te Rotterdam. Op de voetgangersoversteekplaats ter hoogte van pand 233 is het slachtoffer aangereden door de personenauto van de verdachte. Het slachtoffer is ten gevolge van het verkeersongeval overleden.
De rechtbank gaat op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier er vanuit dat de verdachte ten tijde van de aanrijding in een rustige gemoedstoestand verkeerde, niet te hard heeft gereden, niet onder invloed was van alcohol en/of medicijnen en zij niet op enige andere manier was afgeleid. Vastgesteld wordt verder dat de verkeerssituatie overzichtelijk was en dat de verdachte ter plaatse bekend was.
Dat roept onmiddellijk de vraag op hoe de aanrijding heeft kunnen plaatsvinden. De verdachte zegt dat zij heeft gekeken, dat zij het slachtoffer eenvoudigweg niet heeft gezien en dat zij – ook na het ondergaan van een therapie – er eenvoudigweg geen verklaring voor heeft hoe het heeft kunnen gebeuren. Dit is een hoogst onbevredigende situatie, zowel voor de nabestaanden als voor de verdachte zelf. Het is immers een situatie die schreeuwt om een uitleg. Dat die er niet is, doet echter niet af aan de verklaring van de verdachte dat zij heeft gekeken. Deze verklaring acht de rechtbank geloofwaardig.
De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte wel heeft gekeken bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats, maar niet goed genoeg. Er is daarom sprake geweest van een moment van onoplettendheid. Dat de verdachte geen voorrang heeft verleend aan een voetganger op de voetgangersoversteekplaats en de verdachte niet heeft geremd bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats vloeit voort uit het feit dat zij het slachtoffer niet heeft gezien. Het moment van onoplettendheid, het niet zien van het slachtoffer op de voetgangersoversteekplaats, levert aldus één verwijt op. Hoe tragisch de afloop van het verkeersongeval ook moge zijn, het moment van korte onoplettendheid levert geen (zeer) aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 op. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf.
Wel kan op grond van het vorenstaande worden vastgesteld dat haar rijgedrag een gevaar op de weg heeft opgeleverd. Deze overtreding, zoals subsidiair is ten laste gelegd, is hiermee bewezen.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 07 mei 2013 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Aveling, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt;
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar, terwijl zij een voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die
voetgangersoversteekplaats meerdere voetgangers bevonden, die voetgangersoversteekplaats (met onverminderde snelheid) is opgereden en
(daarbij) niet heeft opgemerkt dat een voetganger doende was die
voetgangersoversteekplaats over te steken en die voetgangersoversteekplaats
(inmiddels) voor een groot gedeelte was overgestoken en die voetganger niet heeft laten voorgaan en/vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:

subsidiair

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats een voetganger niet opgemerkt, waardoor een botsing tussen die voetganger en de personenauto van de verdachte heeft plaatsgevonden. Een 88-jarige man heeft ten gevolge van het verkeersongeval het leven verloren. Dit heeft bij de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. De dochter van het slachtoffer heeft deze gevoelens tijdens de terechtzitting op een krachtige en waardige wijze weten te formuleren. Haar vraag, hoe het mogelijk is geweest –onder de kennelijke ideale rijomstandigheden- dat dit ongeval heeft kunnen plaatsvinden, is echter onbeantwoord gebleven. De verdachte heeft dit tot op de dag van vandaag niet kunnen verklaren. Ze weet het gewoon niet, een omstandigheid waaronder ook zij –in de wetenschap dat zij de dood van een ander heeft veroorzaakt– nog dagelijks mee te kampen heeft. De spijt en wroeging die zij hierin voelt heeft zij op een oprechte en emotionele wijze uitgesproken naar zowel de rechtbank als de in de zittingzaal aanwezige nabestaanden van het slachtoffer.
Dat een straf moet volgen is, anders dan door de verdediging bepleit, volgens de rechtbank echter onontkoombaar.
Allereerst zal worden opgelegd een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van een jaar met een proeftijd van twee jaren. De verdachte mag dus blijven rijden maar heeft daarbij wel steeds de wetenschap dat als zij opnieuw een verkeersdelict zou plegen deze rijbevoegdheid haar zal worden ontnomen.
Daarnaast zal ook, gelet op de zeer ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde, een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van vijftig uren worden opgelegd. Deze straf is lager dan hetgeen de officier van justitie heeft geëist omdat de rechtbank, anders dan de conclusie van de officier van justitie, niet het primair maar het subsidiair ten laste gelegde heeft bewezen verklaard.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straffen is in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 juni 2014 niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Zij moet dus worden aangemerkt als een zogenaamde “first offender”.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 5, 177 en 179 van Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 1 (één) jaar;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaren, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en N. Doorduijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. van Hoof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2014.
Bijlage I bij vonnis van 8 oktober 2014:
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 07 mei 2013 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft
gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Aveling, welk genoemd rijgedrag hierin
heeft bestaan dat zij, verdachte, toen aldaar,
terwijl zij een voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die
voetgangersoversteekplaats meerdere voetgangers bevonden,
die voetgangersoversteekplaats (met onverminderde snelheid) is opgereden en/of
(daarbij) niet heeft opgemerkt dat een voetganger doende was die
voetgangersoversteekplaats over te steken en die voetgangersoversteekplaats
(inmiddels) voor een (groot) gedeelte was overgestoken en/of die voetganger
niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is
gekomen met die voetganger,
waardoor die voetganger, genaamd[slachtoffer], werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 07 mei 2013 te Rotterdam als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Aveling, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl zij een voetgangersoversteekplaats naderde en zich op of nabij die
voetgangersoversteekplaats meerdere voetgangers bevonden,
die voetgangersoversteekplaats (met onverminderde snelheid) is opgereden en/of
(daarbij) niet heeft opgemerkt dat een voetganger doende was die
voetgangersoversteekplaats over te steken en die voetgangersoversteekplaats
(inmiddels) voor een (groot) gedeelte was overgestoken en/of die voetganger
niet heeft laten voorgaan en/of (vervolgens) in botsing of aanrijding is
gekomen met die voetganger;
art 5 Wegenverkeerswet 1994