In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woonbron en een gedaagde die een woning heeft verkregen onder de voorwaarden van Maatschappelijk Gebonden Eigendom (MGE). Woonbron vorderde een boete van 200% van de MGE-waarde omdat de gedaagde niet voldeed aan de zelfbewoningsplicht en de woning verhuurde aan een derde. De rechtbank oordeelde dat Woonbron in eerste instantie niet kon aantonen dat de gedaagde in gebreke was gesteld via een aangetekende brief, wat een voorwaarde was voor het opleggen van de boete. De rechtbank stelde vast dat de MGE-voorwaarden van toepassing waren, maar dat de uitvoering door Woonbron tot een onaanvaardbaar resultaat leidde. Daarom werd de boete gematigd tot 50% van de MGE-waarde, wat resulteerde in een bedrag van € 32.597,-. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en droeg Woonbron op bewijs te leveren van de aangetekende verzending van de ingebrekestelling. De zaak illustreert de complexiteit van de handhaving van zelfbewoningsplichten en de toepassing van boetebedingen in het kader van MGE.