ECLI:NL:RBROT:2014:8048

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/418364 / HA ZA 13-187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.L. van Zetten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding van politieagent op basis van groepsaansprakelijkheid na rellen tijdens festival

In deze zaak vorderde een politieagent schadevergoeding van meerdere gedaagden op basis van groepsaansprakelijkheid, na betrokkenheid bij rellen tijdens een festival in Hoek van Holland op 22/23 augustus 2009. De politieagent, eiser sub 1, was ingezet voor de handhaving van de openbare orde en werd tijdens de rellen belaagd door een grote groep mensen. Hij vorderde zowel immateriële als materiële schadevergoeding, waaronder een voorschot op de totale letselschade. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade die eiser sub 1 had geleden, op basis van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek, dat groepsaansprakelijkheid regelt. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden door hun gezamenlijke gedragingen de politieagent in zijn persoon hadden aangetast, wat leidde tot een diagnose van posttraumatisch stresssyndroom (PTSS). De rechtbank kende eiser sub 1 een schadevergoeding toe van € 3.958,84, vermeerderd met wettelijke rente, en wees de vorderingen tegen de overige gedaagden af, omdat zij niet betrokken waren bij de relevante groepsgedragingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak vond plaats op 29 augustus 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/10/418364 / HA ZA 13-187
vonnisvan 29 augustus 2014
in de zaak van

1.[eiser],

wonende te [woonplaats],
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
NATIONALE POLITIE(als rechtsopvolger van Politiekorps Politie Rotterdam-
Rijnmond),
zetelend te Den Haag,
eisers bij exploten van dagvaarding van 9 augustus 2012 en 10 augustus 2012,
advocaat: mr. B.S. van der Klauw,
tegen

1.[gedaagde1],

wonende te[woonplaats],
gedaagde sub 1,
advocaat: mr. P.H.A. de Boer;
2.
[gedaagde2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 2,
advocaat: mr. G.E. Toxopeus;
3.[gedaagde3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 3,
advocaat: mr. P.H.A. de Boer;
4.
[gedaagde4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 4,
advocaat: mr. P.H.A. de Boer;
5.
[gedaagde5],
wonende te[woonplaats],
gedaagde sub 5,
advocaat: mr. G.E. Toxopeus;
6.
[gedaagde6],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 6,
niet in de procedure verschenen;

7.[gedaagde7],

wonende te[woonplaats],
gedaagde sub 7,
niet in de procedure verschenen;
8.[gedaagde8],
wonende te[woonplaats],
gedaagde sub 8,
advocaat: mr. P.H.A. de Boer;
9.
[gedaagde9],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 9,
advocaat: mr. G.E. Toxopeus;
10.
[gedaagde10],
wonende te [woonplaats],
gedaagde sub 10,
advocaat: mr. H.W. Verberkmoes.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de stukken waarvan de rechtbank heeft kennisgenomen:
  • dagvaardingen, met producties;
  • conclusies van antwoord aan de zijde van gedaagden sub 1, 2 (met producties), 3, 4, 5 (met producties), 8 (met producties) na zuivering van het verstek, 9 (met producties) en 10;
  • het tussenvonnis van 7 mei 2014, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de brief met bijlagen d.d. 21 mei 2014 van de advocaat van eisers;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 juni 2014, met (in een bijlage) weergave van de algemene eisvermindering;
  • de brief met bijlage van de advocaat van eisers d.d. 4 juli 2014 met een hernieuwde algemene eisvermindering.
1.2
Tegen gedaagden sub 6 en 7 is verstek verleend.
1.3
De dagvaarding vermeldt nog negentien andere gedaagden: tegen zeven van hen is de zaak geroyeerd als gevolg van een minnelijke regeling en tegen twaalf van hen is de zaak niet bij de rechtbank aangebracht. Deze zaken blijven verder buiten beschouwing.
1.4
Ter comparitie van partijen hebben gedaagden ingestemd met directe voortzetting van de procedure voor zover aangespannen door de publiekrechtelijke rechtspersoon Politiekorps Politie Rotterdam-Rijnmond door zijn rechtsopvolger per 1 januari 2013, namelijk de publiekrechtelijke rechtspersoon Nationale Politie.
1.5
De datum van de uitspraak van het vonnis is door de rechtbank bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1
Op 22/23 augustus 2009 was op het strand te Hoek van Holland het Dance [festival] (hierna: het [festival]). Het evenemententerrein van het [festival] lag tussen de duinen en de zee en was omgeven door hekken. Er waren onder meer een muzikantenpodium op het midden van het strand, een rij biertenten met daarnaast een VIP-podium aan de voet van de duinen alsmede een nooduitgang aan de duinzijde naast de rij biertenten.
2.2
Eiser sub 1 is in zijn functie van hoofdagent van politie ingezet voor handhaving van de openbare orde en voor het verlenen van bijstand bij de verkeersregeling van het [festival].
Hij bevond zich daartoe op het buitenterrein van het [festival].
2.3
Tijdens de rellen zijn op het evenemententerrein van het [festival] politiefunctionarissen belaagd. Dit begon met de stadia die later in de strafzaken zijn aangeduid als:
  • “carrousel”: het belagen van eerst twee en daarna vier midden op het strand door een aangroeiende groep mensen ingesloten agenten, die zich uiteindelijk een weg naar het VIP-podium hebben weten te banen;
  • “treintje”: het belagen van de agenten die zich in twee groepen vanuit verschillende ingangen in een rij - als treintjes in ganzenpas achter elkaar aan, elkaar vasthoudend bij de koppel - op het evenemententerrein hadden begeven naar de plek van de ingesloten agenten, en die zich vervolgens in een gezamenlijke rij van enkele tientallen agenten terugtrokken van het evenemententerrein in de richting van de nooduitgangen;
  • “linie”: het belagen van de gezamenlijke rij agenten die zich vanuit “treintje” in een linie hadden opgesteld, met hun ruggen naar de biertenten op het strand bij de duinen en met hun gezichten naar de opdringende mensenmassa, en die zich vervolgens naar de nooduitgang bij de duinen terugtrokken tot achter de aldaar geplaatste dranghekken, en die na het omhalen van deze hekken door personen uit deze massa verder achteruit de duinen in zijn achtervolgd.
2.4
Gedaagden zijn door de rechtbank voor hun betrokkenheid bij deze rellen in Hoek van Holland allen strafrechtelijk veroordeeld - voor zover hier van belang - wegens openlijke geweldpleging in vereniging jegens personen en een aantal van hen tevens wegens het medeplegen van bedreiging met zware mishandeling.

3.De vordering en de grondslag daarvan

ten aanzien van eiser sub 1
3.1
Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat gedaagden jegens eiser sub 1 aansprakelijk zijn voor de
volledige schade, die eiser sub 1 heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de
gebeurtenissen van zaterdag 22 op zondag 23 augustus 2009 tijdens het strandfeest van
[festival] op het strand te Hoek van Holland;
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan eiser sub 1 van die door hem
geleden en nog te lijden schade, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens
de wet;
- gedaagden - gezien de inmiddels verstreken tijd, de reeds door eiser sub 1 geleden
materiele en immateriële schade en de ter zake daarvan aan eiser sub 1 toekomende
wettelijke rente, vooruitlopend op de schadestaatprocedure - hoofdelijk te veroordelen aan
eiser sub 1 een voorschot op de totale letselschade te betalen ter grootte van:
* wegens immateriële schade: een bedrag van € 16.800,-, met de wettelijke rente vanaf 23
augustus 2009 tot aan de dag van de algehele voldoening;
* wegens materiële schade: een bedrag van € 1.639,62, met de wettelijke rente
vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2
Eisers hebben hieraan in de dagvaarding naast de vaststaande feiten - zakelijk en verkort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Eisers beschrijven de toedracht en de gevolgen daarvan voor eiser sub 1 voor zover van belang als volgt.
Eiser sub 1, die opdracht kreeg het evenemententerrein op te gaan om te spotten, is gedurende geruime tijd ingesloten in de carrousel, omgeven door de grote groep van hooligans en daaromheen staande schreeuwende personen, waardoor hij is bedreigd met geweld en met de dood, voortdurend is uitgescholden, in zijn richting gedane uitvallen uit de groep heeft moeten ondergaan en onophoudelijk is bekogeld met allerlei voorwerpen.
Eiser sub 1 is ter plaatse bang geweest dat hij daadwerkelijk dood zou worden gemaakt. Hij heeft zelfs zijn dienstwapen in de hand genomen om te dreigen en ruimte te creëren en heeft waarschuwingsschoten moeten lossen.
Het heeft eiser sub 1 en zijn collega’s lange tijd gekost vanuit de carrousel naar de VIP-tribune te komen waar hij zich pas aan de massa heeft kunnen onttrekken.
Nadat eiser sub 1 eenmaal in veiligheid was, is hij met zijn collega weer het evenemententerrein opgegaan op zoek naar mogelijk collega’s in nood. Daarbij hebben zij twee slachtoffers met schotwonden gevonden.
Eiser sub 1 heeft verklaard: “ik ben een hoop gewend en heb het nodige meegemaakt. Dit sloeg werkelijk alles. Het was niet normaal. Ik heb doodsangsten uitgestaan”.
De gebeurtenissen in Hoek van Holland vormden voor eiser sub 1 een zeer indringende ervaring, naar aanleiding waarvan hij later thuis meerdere malen heeft moeten huilen en waaraan hij slapeloze nachten heeft overgehouden. Hij is twee weken thuisgebleven van zijn werk, teneinde zich te kunnen herpakken terwijl hij - toentertijd - twee gesprekken heeft gehad een psycholoog. Na die twee weken is eiser sub 1 weer naar zijn werk gegaan waar hij zijn werkzaamheden voor de RIE (regionale interventie-eenheid, voorheen regionale ondersteuningsgroep) en de ME (mobiele eenheid) heeft hervat.
Na verloop van 11 maanden is eiser sub 1 in Italië, waar hij toen met zijn gezin op vakantie was, volledig ingestort. De gebeurtenissen in Hoek van Holland kwamen in volle omvang bij hem binnen en gingen hem dwars zitten. Zijn huisarts constateerde een acute depressie en stuurde hem naar de psycholoog [psycholoog], die bij eiser sub 1 de diagnose posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) met verlaat begin stelde. Deze psycholoog heeft hem gedurende anderhalf jaar wekelijks behandeld in een stresstherapie.
Vanaf juli 2010 heeft eiser sub 1 zijn eigen werkzaamheden voor de RIE niet meer kunnen verrichten. Thans is eiser sub 1 op arbeidstherapeutische basis werkzaam in een bureaufunctie. Er worden plannen gemaakt voor een nieuwe functie voor hem waarbij hij in de luwte werkzaam zal kunnen zijn.
3.2.2
Door hun onrechtmatig handelen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zijn gedaagden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade toebrengende handelingen van elke van de tot die groep behorende personen.
3.2.3
Eiser sub 1 heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van zijn immateriële schade door deze gebeurtenissen in Hoek van Holland, omdat:
- de leden van de groep personen op het evenemententerrein van het [festival] het oogmerk hadden zodanig nadeel aan eiser sub 1 en zijn collega’s toe te brengen en
- eiser sub 1 door het handelen van die groep personen in zijn persoon is aangetast.
3.2.4
Gelet op de indringende gebeurtenissen en de impact hiervan op eiser sub 1 kan de immateriële schade in redelijkheid en ook op grond van het Smartengeldboek van de ANWB worden vastgesteld op € 17.000,-. Nu de gedaagden in de strafzaken hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 200,-, te vorderen € 16.800,- (eveneens hoofdelijk).
3.2.5
De materiële schade, die eiser sub 1 tot op heden ten gevolge van het handelen van gedaagden heeft geleden, betreft de in de dagvaarding gespecificeerde posten:
- € 200,00 aan eigen bijdrage voor de stresstherapie;
- € 301,16 aan reis- en parkeerkosten voor bezoeken aan artsen en hulpverleners;
- € 606,14 aan misgelopen inconveniententoeslag tot januari 2012;
- € 532,32 aan schade wegens opbouw vakantieverlof tot 10 oktober 2011.
Eiser sub 1 loopt de inconveniententoeslag mis, doordat hij ten gevolge van de gebeurtenissen in Hoek van Holland niet langer in staat is zijn werkzaamheden bij de RIE te verrichten.
De materiele schade is dus in totaal € 1.639,62.
3.2.6
Uit het voorgaande blijkt dat eiser sub 1 ten gevolge van de gedragingen van de groep personen op het evenemententerrein van het [festival] een ernstige PTSS heeft opgelopen, waarvan hij zodanige beperkingen ondervindt dat hij niet in staat is in zijn eigen functie terug te keren, terwijl het de vraag is of hij in een andere passende functie kan re-integreren.
Gezien die beperkingen is het aannemelijk dat eiser sub 1 in de toekomst (onder andere) schade zal lijden wegens verlies van zijn verdiencapaciteit, verlies van inconveniëntentoeslag en vermindering van vakantie-uren, welke schade zich op dit moment niet eenvoudig laat begroten.
Daarom heeft eiser sub 1 belang bij de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling van gedaagden tot vergoeding van de door hem nog te lijden schade uit hoofde van het verlies aan zijn verdiencapaciteit, op te maken bij staat.
ten aanzien van eiser sub 2
3.3
Eisers hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser sub 2 te betalen de som van € 34.998,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening,
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.4
Eisers hebben hieraan in de dagvaarding naast de vaststaande feiten - zakelijk en verkort weergegeven - (ten aanzien van de rechtsvoorganger van eiser sub 2) het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser sub 1 is als hoofdagent werkzaam bij eiser sub 2. Ten gevolge van de gebeurtenissen in Hoek van Holland was eiser sub 1 (gedeeltelijk) verhinderd zijn diensten te verrichten in de perioden van 7 december 2009 tot en met 31 december 2009, 1 januari 2010 tot en met 27 mei 2010, 7 december 2010 tot en met 31 december 2010 en 1 januari 2011 tot en met 8 juni 2011.
Eiser sub 2 heeft over die periodes krachtens de geldende rechtspositieregeling het loon en de daarmee verband houdende uitkeringen van eiser sub 1 doorbetaald.
De verhaalsvordering heeft betrekking op:
- € 3.470,60 netto aan doorbetaald loon over de ziekteperioden van 26 augustus 2009 tot en
met 5 september 2009, 6 oktober 2009 tot en met 8 oktober 2009 en 227 (sic) november
2009 tot en met 31 december 2009;
- € 11.317,05 netto aan doorbetaald loon over de ziekteperiode van 26 juli 2010 tot en
met 31 december 2010;
- € 17.826,21 netto aan doorbetaald loon over de ziekteperiode van 1 januari 2011 tot en
met 31 december 2011;
- € 2.384,74 netto aan doorbetaald loon over de ziekteperiode van 1 januari 2012 tot 13 juni
2012.
De totale vordering bedraagt dus € 34.998,60.
Gedaagden zijn hiervoor hoofdelijk aansprakelijk, nu zij elk een bijdrage hebben geleverd aan de in het lichaam van de dagvaarding omschreven groepsgedragingen in Hoek van Holland die tot de schade hebben geleid.
ten aanzien van beide eisers
3.5
Ter comparitie van partijen hebben eisers de vordering verlaagd met het 1/17e aandeel van elk der zes gedaagden met wie op dat moment een minnelijke regeling was bereikt. Hierdoor verminderen eisers hun vordering tegen de resterende gedaagden tot € 34.707,08 (€ 53.638,22 minus € 18.931,14).
In de brief van 4 juli 2014 hebben eisers de gevorderde hoofdsom verder verminderd met het 1/17e deel van de zevende gedaagde waarmee na de comparitie van partijen een minnelijke regeling is bereikt, zodat voor de resterende gedaagden het gevorderde is verminderd met € 3.155,19.

4.De verweren

Gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10hebben allen in essentie geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eisers in de proceskosten.
Op de gevoerde verweren zal voor zover van belang hierna bij de beoordeling worden ingegaan.

5.De beoordeling van de vorderingen

ten aanzien van eiser sub 1
ten aanzien van gedaagden sub 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10
de in de strafzaken in hoger beroep toegewezen bedragen
5.1
De rechtbank verwerpt het beroep van gedaagden sub 1, 2, 5, 8 en 9 op de niet ontvankelijkheid van eisers in de vordering ten aanzien van eiser sub 1 jegens hen, om reden dat in hoger beroep in hun strafzaak op de vorderingen benadeelde partij niet een voorschot, maar een definitief bedrag is toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.2
Eiser sub 1 heeft zich in de eerste aanleg conform het toenmalige artikel 51a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gevoegd voor een
deelvan de vordering.
Dat blijkt uit zijn gebruik van de woorden “bij wijze van voorschot”, die de rechtbank overnam. Dat blijkt bijvoorbeeld ook expliciet uit de vermelding in het strafvonnis van gedaagde sub 1.
De toewijzingen daarvan dienen dan ook te worden gezien als strekkend tot vergoeding van een deel van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde feit en die eenvoudig van aard is (ref. HR 19 maart 2002, NJ 2002, 497).
De voeging in eerste aanleg heeft van rechtswege voortgeduurd in hoger beroep op de voet van artikel 421 lid 2 Sv, dus binnen de grenzen van het rechtsgeding in eerste aanleg.
De vordering benadeelde partij is in hoger beroep ook niet gewijzigd. Dat het hof de toewijzingen in zijn arresten kwalificeert als “een bedrag” en niet, zoals de rechtbank, als “een voorschot”, maakt de aard van de beslissing niet anders.
Eisers zijn dus in zoverre ontvankelijk in hun vordering.
de eis
5.3
De advocaat van eisers heeft op bovengenoemde comparitie van partijen toegelicht dat bij de eisvermindering - anders dan in de dagvaarding - abusievelijk niet het in de strafzaak toegewezen bedrag op de vordering benadeelde partij ad € 200,- is afgetrokken, zodat de eis (verder) met dat bedrag wordt verminderd.
Aan de opmerking dienaangaande van de advocaat van gedaagde sub 3 dat niet elke gedaagde het voorschot daadwerkelijk heeft betaald of behoeven te betalen, zodat een generieke eisvermindering in de weg staat aan onderlinge verrekening van degenen - onder wie gedaagde sub 3 - die wèl betaalden, wordt voorbijgegaan. Het staat eisers immers altijd vrij de eis te verminderen en via de band van de hoofdelijkheid kan een algemene eisvermindering uiteindelijk alle gedaagden tot voordeel strekken.
Een eventueel onderling verhaal regardeert eisers daarbij niet.
de groepsaansprakelijkheid
5.4
Artikel 6:166 BW bepaalt dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Dit houdt in dat de schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep worden toegerekend aan een ieder in die groep die aan deze gedragingen bijdroeg. Het loutere erbij zijn is onvoldoende voor het vestigen van die aansprakelijkheid, maar een eigen bijdrage aan de groepsgedragingen vestigt wel de aansprakelijkheid voor alle schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep, ongeacht de omvang van de eigen bijdrage.
Voor zover de redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld door het gewicht van ieders bijdrage, een andere verdeling van de aansprakelijkheid meebrengen, is dat een kwestie van onderling verhaal, die eiser niet regardeert.
5.5
Dit uitgangspunt van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de volledige schade als gevolg van het onrechtmatig handelen vanuit de groep blijft ook intact, indien het, zoals hier, gaat om een beperkt aantal personen die aansprakelijk worden gesteld bij een groepshandelen van enkele honderden personen die elkaar ook niet kenden. De groep behoeft geen georganiseerd verband te zijn en kan spontaan zijn ontstaan, de groepsleden behoeven elkaar ook niet te kennen.
Dit alles raakt ook niet de ontvankelijkheid van eisers in de vordering, zelfs niet, indien aan het wel of niet dagvaarden een selectie ten grondslag zou liggen. Eisers hebben overigens toegelicht dat die keuze uitsluitend is bepaald door het via de strafvervolging hebben kunnen achterhalen van de identiteit.
Ook hier geldt dat een eventueel onderling verhaal eisers niet regardeert.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het uit een oogpunt van de civielrechtelijke groepsaansprakelijkheid bij deze rellen in Hoek van Holland om twee groepen: enerzijds de groep betrokken bij het stadium “carrousel” en anderzijds de groep betrokken bij de stadia “treintje” en ”linie”. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.6.1
Voor elk van deze stadia is sprake van een groep mensen die door hun gedragingen elkaar stimuleerden dat het belagen van de desbetreffende politiemensen plaatsvond, althans waardoor een reële kans ontstond dat dit zou gebeuren. De gedragingen van de deelnemers hieraan lagen in elk van die stadia zozeer in één lijn met elkaar dat zij als gezamenlijk verrichte handelingen zijn te kwalificeren.
5.6.2
De incidenten in het stadium “carrousel” vonden plaats op een ander deel van het evenemententerrein en op een ander tijdstip dan de latere stadia en vonden plaats na eerdere ongeregeldheden in het publiek op die plek. Bij “carrousel” ging het om vier agenten in burger, die op eigen kracht het VIP-podium hadden bereikt voordat de “treintjes” daar waren aangekomen.
5.6.3
De incidenten in de stadia “treintje” en “linie” betroffen groepen agenten die in een rij over het strand naar en van de plek van “carrousel” waren gegaan. Die agenten waren door hun reflecterende gele hesjes met daarop vermeld het woord “politie” herkenbaar als politiefunctionarissen. Toen zij die plek bereikt hadden, waren, zoals gezegd, de vier andere politieagenten al op het VIP-podium.
In de strafzaken is reeds geoordeeld dat de deelnemers aan “treintje” en “linie” dezelfde groep vormden. Daarbij ging het immers om dezelfde politieagenten en dezelfde groepsleden, met slechts een verplaatsing van de positie van deze politieagenten tijdens het belagen.
5.6.4
Het was donker en het strand was nagenoeg onverlicht, er was lawaai van muziek en door de chaos en de enorme mensenmassa viel de situatie ter plaatse, ook letterlijk, voor het stadium “carrousel” slechts voor de desbetreffende groepsleden te overzien. Van enige wetenschap bij de deelnemers aan ”treintje”/“linie” van wat zich eerder in “carrousel” had afgespeeld, is niet gebleken. Evenmin kan gelet op het voorgaande gezegd worden dat de gedragingen in het stadium “carrousel” de latere gedragingen in de stadia “linie” en “treintje” in gang hebben gezet.
Voor deze chaotische en onoverzichtelijke situatie ter plaatse kan slechts worden geoordeeld dat
tussende stadia van enerzijds “carrousel” en anderzijds “treintje”/“linie” de vereiste samenhang uit een oogpunt van groepsvorming ontbreekt.
Van gedragingen in groepsverband was dus slechts sprake binnen de afzonderlijke stadia van “carrousel” en “treintje”/“linie”.
de immateriële schade
5.7
In gevolge artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde - voor zover hier van belang - voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
5.7.1
De vordering is niet toewijsbaar op de genoemde grondslag
sub a.
Gedaagden hebben elk voor zich betwist dat bij hen sprake is geweest van het oogmerk tot het toebrengen van het bedoelde nadeel. Eisers hebben zich hierop in de conclusie van repliek beperkt tot de nadere stelling dat zij dit oogmerk niet kunnen bewijzen.
Feiten en omstandigheden waaruit dit oogmerk in objectieve zin zou kunnen worden afgeleid, zijn gesteld noch gebleken.
5.7.2
Ten aanzien van de genoemde grondslag
sub boverweegt de rechtbank het volgende.
5.7.2.1 Het gaat in dit geval om het aspect aantasting in de persoon. Noodzakelijk, maar ook voldoende is hierbij dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Een psychiatrisch ziektebeeld is daarbij niet vereist, maar om van geestelijk letsel te kunnen spreken is onvoldoende een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich persoonlijk gekwetst voelen. De partij die zich op aantasting van de persoon beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld (ref. HR 9 mei 2003, NJ 2005,168).
5.7.2.2 Uit de gestelde en niet weersproken feiten en omstandigheden volgt dat eiser sub 1 en zijn collega’s bij deze strandrellen in Hoek van Holland zijn blootgesteld aan een voor Nederlandse begrippen ongekende agressie jegens politieagenten, van grote groepen mensen. Naar algemene ervaringsregels als bedoeld in artikel 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is duidelijk dat de tussen partijen vaststaande gewelddadigheden en dreiging die eiser sub 1 onderging, gericht tegen een kleine en op dat moment kwetsbare groep agenten, op eiser sub 1 (en zijn collega’s) een diepe onuitwisbare indruk hebben gemaakt die bij eiser sub 1 hebben geleid tot de bedoelde aantasting in de persoon.
Deze gebeurtenissen overstijgen verre het
stootjewaar een politiefunctionaris bij de uitoefening van diens ambt tegen moet kunnen.
5.7.2.3 Eisers hebben ten aanzien van eiser sub 1 voldoende concrete gegevens gesteld waaruit blijkt dat hij in zijn persoon is aangetast als bedoeld in eerdergenoemd artikel 6:106 BW.
Ter onderbouwing is bij de dagvaarding overgelegd de brief van de GZ psycholoog J. Beekman d.d. 4 oktober 2010 waarin de diagnose PTSS met verlaat begin wordt bevestigd. In die brief is tevens vermeld dat wekelijks een gesprektherapie plaatsvindt gericht op de behandeling van de paniekstoornis middels cognitieve gedragstherapie en dat ook een begin gemaakt is met ventilerende gesprekken en traumaverwerking.
Gedaagden hebben de hierop ziende stellingen niet althans onvoldoende betwist, zodat al met al de genoemde grondslag sub b van artikel 6:106 BW hier toepassing vindt.
5.7.3
De ten aanzien van eiser sub 1 gestelde toedracht, zoals hiervoor onder 3.2.1 weergegeven, is door gedaagden niet betwist, zodat de rechtbank van die toedracht zal uitgaan.
Dit houdt in dat eiser sub 1 zich bij deze rellen bevond in het stadium “carrousel” en wel als een van de beide eerste politieagenten.
voorts ten aanzien van gedaagde sub 1
5.8
Ten aanzien van de gedragingen van gedaagde sub 1 hebben eisers zich volledig gebaseerd op de uitkomsten van de strafzaak tegen hem. Gedaagde sub 1 heeft ten aanzien van zichzelf geen andere of minder gedragingen gesteld dan zijn vastgesteld in de eigen strafzaak.
Daarmee staan de in deze strafzaak vastgestelde gedragingen van gedaagde sub 1 ook in de onderhavige procedure vast.
Dit levert op dat gedaagde sub 1 zich bij deze rellen in Hoek van Holland bevond en met eigen onrechtmatige gedragingen jegens eiser sub 1 meedeed in de groep in het stadium “carrousel”.
5.9
Hieruit volgt dat eiser sub 1 in beginsel recht heeft op vergoeding door gedaagde sub 1 van zijn immateriële schade door onrechtmatig handelen vanuit de groep betrokken bij het stadium “carrousel” bij deze rellen in Hoek van Holland. De kans op die schade had gedaagde sub 1 ervan behoren te weerhouden mee te doen.
Gedaagde sub 1 is, zoals toegelicht, civielrechtelijk aansprakelijk voor zowel de eigen gedragingen in de groep als de onrechtmatige gedragingen van de andere groepsleden jegens eiser sub 1.
De gevorderde schade is voor zover veroorzaakt in het stadium “carrousel” aan gedaagde sub 1 toerekenbaar op de voet van artikel 6:98 BW. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken.
5.1
Op de voet van eerdergenoemd artikel 6:106 BW dient de vergoeding van de immateriële schade naar billijkheid te worden vastgesteld, gelet op alle omstandigheden van het geval. Daarbij dient ook te worden gelet op bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd.
In die context en met name gelet op de begrijpelijke doodsangst van eiser sub 1 door een aanhoudende dreiging en agressie vanuit een aangroeiende groep van schreeuwende relschoppers, die enkele politieagenten met een cirkel op een afstand van drie meter insloot , bedreigde (met geweld en met de dood), belaagde (met uitvallen om de beurt) en voortdurend met allerlei voorwerpen bekogelde, acht de rechtbank de door eisers gevorderde vergoeding voor immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- als uitgangspunt zonder meer billijk voor de gebeurtenissen in het stadium “carrousel” en voor de gevolgen die deze voor eiser sub 1 gehad hebben.
Voor deze gebeurtenissen geldt voor gedaagde sub 1 dat hij in het gehele stadium hierbij met een eigen bijdrage aan het groepshandelen betrokken was, zodat hij aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade.
Eisers hebben ten aanzien van eiser sub 1 een hogere vergoeding gevorderd dan overeenstemt met het genoemde uitgangspunt, in essentie vanwege de impact op eiser sub 1 van de ervaringen bij deze rellen in Hoek van Holland en de medische en maatschappelijke gevolgen daarvan voor hem. Gedaagden hebben de hierop ziende stellingen onweersproken gelaten, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan dient uit te gaan.
De rechtbank acht alles bijeen met een extra bedrag van € 2.100,- de hogere schade van eiser sub 1 door deze rellen in Hoek van Holland ten opzichte van het genoemde uitgangspunt billijk begroot.
5.11
Toewijsbaar is dan ook het bedrag van € 1.858,84 (zijnde € 3.500,- met daarop toegepast de hiermee corresponderende eisverminderingen door betalingen) vermeerderd met € 2.100,-, opleverend een bedrag van € 3.958,84. Voor het meer of anders aan hoofdsom voor immateriële schade gevorderde dient de vordering te worden afgewezen.
de materiele schade
5.12
De vordering ten aanzien van de materiële schade heeft betrekking op kosten van eiser sub 1 na de gebeurtenissen (eigen bijdrage voor de stresstherapie, reis- en parkeerkosten voor bezoeken aan artsen en hulpverleners, misgelopen inconveniententoeslag en schade wegens opbouw vakantieverlof tot 10 oktober 2011).
Deze vordering is niet toewijsbaar, nu eisers het causaal verband leggen bij het handelen van
gedaagdenen niet, zoals bij de immateriële schade, de gedragingen vanuit de groep(en). Welke gedaagden worden bedoeld, is niet duidelijk. De dagvaarding noemt negenentwintig gedaagden. Voor zover eisers bedoelen de gedragingen van gedaagde sub 1 zal beoordeeld moeten worden in hoeverre diens eigen handelen heeft geleid tot de gestelde schade. Eisers hebben van geen enkele gedaagde een concrete gedraging gesteld en ten aanzien van een ieder slechts verwezen naar de strafzaken. Op basis van de in de strafzaken vastgestelde eigen gedragingen van de gedaagde sub 1 kan dit causaal verband niet worden vastgesteld.
Deze gestelde kosten vloeien voort uit het geheel van de gebeurtenissen, dat wil zeggen ook de stadia waarbij gedaagde sub 1 niet betrokken was. Nu eisers dit aspect van hun vordering niet nader hebben uitgewerkt met stellingen ten aanzien van deze specifieke gedaagde en ook onvoldoende vast staat dat zijn handelen tot deze schade heeft geleid, is de vordering ten aanzien van de materiele schade reeds bij gebreke van voldoende stellingen omtrent het causaal verband niet toewijsbaar.
voorts
5.13
Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht en schadestaatprocedure overweegt de rechtbank het volgende.
Het is niet geheel en al duidelijk of eisers dit deel van de vordering hebben gehandhaafd, gelet op de hierboven weergegeven strikte formulering van de vermindering van eis in de bijlage bij het proces-verbaal van de comparitie van partijen, alsmede gelet op de bij de brief van 4 juli 2014 overgelegde specificatie van de eisvermindering.
Voor zover de eis is gehandhaafd overweegt de rechtbank allereerst dat de toe te wijzen hoofdsom een billijke vergoeding inhoudt van alle immateriële schade. Er is geen aanleiding aan te nemen dat ten aanzien hiervan sprake zal zijn van toekomstige, nog niet te begroten schade.
Eisers hebben voorts onvoldoende gesteld om aannemelijk te kunnen achten dat bij eiser
sub 1 als gevolg van deze rellen in Hoek van Holland sprake is van toekomstige, nog niet te begroten schade. Dit betreft dan zowel het chronische karakter van de PTSS, gegeven de in 2010 in gang gezette therapie, en de concrete schadeposten. Eisers hebben zich beperkt tot een opsomming van opgetreden schadeposten waarvan hiervoor onder 5.12 is overwogen dat daarvoor het gestelde causaal verband ontbreekt.
In zoverre is de vordering ten aanzien van de schadestaatprocedure niet toewijsbaar.
Bij achterwege blijven van de verwijzing naar de schadestaatprocedure hebben eisers vervolgens geen zelfstandig belang bij de gevorderde verklaring voor recht. Ook dit deel van de vordering is daarmee niet toewijsbaar, nog daargelaten de te ruime omschrijving “de gebeurtenissen” in het petitium.
5.14
Op grond van het vorenstaande is een bedrag aan hoofdsom van € 3.958,84 jegens gedaagde sub 1 toewijsbaar. Voor het meer of anders jegens gedaagde sub 1 gevorderde dient de vordering te worden afgewezen.
5.15
De wettelijke rente over deze hoofdsom zal bij gebreke van hierop ziende betwisting worden toegewezen vanaf 23 augustus 2009.
voorts ten aanzien van gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10
5.16
Ook ten aanzien van de gedragingen van elk der gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 hebben partijen zich geconformeerd aan de uitkomst van de strafzaken jegens hen. Dit houdt in dat gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen meededen in de groep in het stadium “linie”.
Nu eiser sub 1 niet bij dat stadium was betrokken, ligt de vordering jegens gedaagden sub 2, 3, 4, 5, 8, 9 en 10 voor afwijzing gereed.
voorts ten aanzien van gedaagden sub 6 en 7
5.17
Gedaagden sub 6 en 7 hebben geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van het tegen hen verleende verstek. Op grond van artikel 140 lid 2 Rv wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Ook voor gedaagden sub 6 en 7 geldt dat zij zich daar toen bevonden en met eigen onrechtmatige gedragingen meededen in de groep in het stadium “linie”.
De vordering jegens deze gedaagden komt de rechtbank daarmee ongegrond voor, zodat deze zal worden afgewezen.
ten aanzien van eiser sub 2
5.18
Ten aanzien van alle gedaagden wordt de procedure voortgezet op basis van de bij het procesverloop vermelde rechtsovergang van politiekorps.
5.19
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen in het voorafgaande is overwogen en beslist over de groepsgedragingen bij deze rellen in Hoek van Holland.
Gelet hierop is de vordering ten aanzien van eiser sub 2 reeds daarom niet toewijsbaar jegens gedaagden sub 2 tot en met 10 dat deze gedaagden niet betrokken waren bij het stadium “carrousel”.
5.2
Gedaagde sub 1 was daarbij wèl betrokken. De rechtbank overweegt ten aanzien van hem het volgende.
5.21
De vordering is gebaseerd op artikel 2 VOA, nu eiser sub 1 ambtenaar is in de zin van deze wet. Hij was ten tijde van het [festival] in de genoemde functie dienst bij (de rechtsvoorganger van) eiser sub 2.
Blijkens artikel 6:197 BW vindt - onder meer - artikel 6:166 BW geen toepassing bij de vaststelling van het bedrag, bedoeld in artikel 3 VOA waarboven de gehoudenheid krachtens die wet zich niet uitstrekt.
De ratio hiervan is dat de wetgever het ongewenst heeft geacht dat de werkgever bij de uitoefening van diens regresrecht kan profiteren van de uitbreiding als gevolg van een aantal in het BW opgenomen risicoaansprakelijkheden. Dit betreft ook de groepsaansprakelijkheid van artikel 6:166 BW.
Artikel 6:197 BW staat dus op zich in de weg aan toewijzing van een regresvordering gebaseerd op groepsaansprakelijkheid.
5.22
Dit ontneemt de rechter evenwel niet de bevoegdheid om aan de hand van de algemene regels van onrechtmatige daad in artikel 6:162 BW bij een dergelijk regres toch tot aansprakelijkheid te komen van een individuele deelnemer aan gedragingen in groepsverband. Daarvoor is dan wel vereist dat (ook) wordt voldaan aan de vereisten voor die aansprakelijkheid op de voet van artikel 6:162 BW. De eisen voor toepassing van dit artikel zijn strenger dan voor toepassing van artikel 6:166 BW. Dit zou in dit geval erop neerkomen dat eisers dienen te stellen (en bij betwisting zo nodig te bewijzen) dat de gestelde loonschade het gevolg is van arbeidsongeschiktheid van eiser sub 1 in de genoemde periodes ten gevolge van de voornoemde groepsgedragingen (in het stadium “carrousel”).
5.23
Het had op de weg van eisers gelegen om de vordering in zoverre van een deugdelijke grondslag te voorzien en in elk geval een zodanig concrete, feitelijke omschrijving te geven dat de rechter, de rechtsgronden aanvullend, daarin de elementen van artikel 6:162 BW (waaronder onrechtmatigheid en causaliteit) kan terugvinden. Eisers hebben dit niet gedaan. Zij hebben zich in de dagvaarding beperkt tot de stelling dat eiser sub 1
ten gevolge van de gebeurtenissen in Hoek van Holland(gedeeltelijk) verhinderd was zijn dienst te verrichten.
Dit is een te ruime omschrijving van het causaal verband en bovendien is aan deze vordering geen enkele gestelde (onrechtmatige) gedraging van een of meer gedaagden, andere groepsdeelnemers of een groep ten grondslag gelegd.
Eisers hebben op de comparitie van partijen deze stellingname niet aangevuld. Dit betekent dat eisers onvoldoende hebben gesteld voor een regres langs de weg van artikel 6:162 BW.
5.24
Op grond van het vorenstaande dient de vordering ook jegens gedaagde sub 1 te worden afgewezen. Aan hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht, komt de rechtbank niet toe, nu dat niet tot een andere beslissing kan leiden.
voorts ten aanzien van eisers sub 1 en 2
5.25
Eisers hebben gezamenlijk de vordering ingesteld ten aanzien elk van hen.
In de zaken tegen gedaagde sub 2 tot en met 10 zullen zij als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
In de zaak tegen gedaagde sub 1 geldt door de gezamenlijkheid van de eis dat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zodat de rechtbank de proceskosten zal compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Gedaagden sub 1, 3, 4 en 10 zullen worden veroordeeld in de proceskosten van hun vrijwaringincident, aan de zijde van eisers bepaald op nihil, nu het een akte ter rolle met als inhoud uitsluitend een referte betreft.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de zaken tegen gedaagden sub 2 tot en met 10
wijst de vordering van eisers jegens gedaagden sub 2 tot en met 10 af;
veroordeelt eisers in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagden
sub 2 tot en met 10 bepaald op € 1.788,- aan salaris van de advocaat en aan de zijde van gedaagden sub 2 en 10 bepaald op € 75,- aan verschotten, rechtstreeks aan de advocaat te voldoen;
veroordeelt gedaagde sub 3, 4 en 10 in de proceskosten van hun vrijwaringincident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers bepaald op nihil aan salaris van de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordeling van eisers in de proceskosten van gedaagden sub 3, 4 en 8 betreft uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak tegen gedaagde sub 1
veroordeelt gedaagde sub 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser sub 1 te betalen € 3.958,84, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 23 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt gedaagde sub 1 in de proceskosten van zijn vrijwaringincident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eisers bepaald op nihil aan salaris van de advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.L. van Zetten en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2014.
377/106