ECLI:NL:RBROT:2014:8042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
C/10/460215 / KG ZA 14-927
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op stakingsacties van vakbonden in verband met productie van chloor bij Akzo Nobel

In deze zaak, die op 26 september 2014 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, vorderden de eiseressen, Shin Etsu PVC B.V. en Momentive Specialty Chemicals B.V., een verbod op de voorgenomen stakingsacties van de vakbonden FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie. De eiseressen stelden dat de stakingen zouden leiden tot een onacceptabele daling van de chloorproductie bij Akzo Nobel Industrial Chemicals B.V. (Akzo), wat zou kunnen resulteren in gevaar voor de nationale veiligheid en de volksgezondheid. De rechtbank oordeelde dat de vakbonden gedurende de eerste zeven dagen na betekening van het vonnis de productie van het Membraanelectrolysebedrijf (MEB) bij Akzo niet tot beneden 43 ton chloor per uur mochten brengen, en na deze periode niet tot beneden 33 ton chloor per uur. De voorzieningenrechter overwoog dat de stakingen in beginsel rechtmatig zijn, maar dat de specifieke omstandigheden van deze zaak, waaronder de risico's voor de volksgezondheid en de nationale veiligheid, een beperking van het stakingsrecht rechtvaardigden. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseressen grotendeels toe en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/460215 / KG ZA 14-927
Vonnis in kort geding van 26 september 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHIN ETSU PVC B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOMENTIVE SPECIALTY CHEMICALS B.V.,
gevestigd te Pernis,
eiseressen,
advocaat mr. R.E.N. Ploum en mr. Th.P. ten Brink,
tegen
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
FNV BONDGENOTEN,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. R.A. Severijn,
2. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
CNV VAKMENSEN,
gevestigd te Utrecht,
advocaat mr. drs. H. Aydemir,
3. de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
De UNIE,
gevestigd te Culemborg,
gedaagden,
advocaat mr. R.A. Severijn.
Partijen zullen hierna eiseressen en gedaagden genoemd worden.
Afzonderlijk zullen eiseressen Shin Etsu en Momentive genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 24 september 2014;
  • de producties van gedaagden;
  • de productie van CNV Vakmensen;
  • de pleitaantekeningen van mr. R.E.N. Ploum en mr. Th.P. ten Brink;
  • de pleitaantekeningen van mr. R.A. Severijn;
  • de pleitnotities van mr. drs. H. Aydemir.
1.2.
Partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 25 september 2014. Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Akzo Nobel Industrial Chemicals B.V. (hierna: Akzo) produceert in haar Membraanelectrolysebedrijf (MEB) chloor. Eiseressen zijn chemiebedrijven en afnemers van chloor bij Akzo, dat zij als halffabrikaat gebruiken. Daarnaast is het chemiebedrijf [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) een grote afnemer van het chloor bij Akzo.
2.2.
Tussen Akzo en gedaagden zijn onderhandelingen over loonsverhoging voor het personeel van Akzo dat werkzaam is in het MEB stukgelopen.
2.3.
Naar aanleiding van een door gedaagden aan Akzo aangekondigde staking hebben
Shin Etsu en [betrokkene] tegen gedaagden een kort geding aanhangig gemaakt (hierna: het vorige kort geding), dat op 5 september 2014 bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft gediend. Gedaagden waren voornemens om vanaf 8 september 2014 de productie van het MEB gefaseerd terug te brengen, in eerste instantie tot 40% en daarna, in een tijdbestek van enkele dagen, tot (circa) 15% van de maximumcapaciteit. Shin Etsu en [betrokkene] vorderden in het kort geding - samengevat - primair dat de staking werd verboden en subsidiair om aan de staking de voorwaarden te verbinden dat in ieder geval gewaarborgd bleef dat Akzo bleef leveren: 18 ton chloor per uur aan [betrokkene] en 30 ton chloor per uur aan Shin Etsu onder bepaling dat de staking niet langer mag duren dan vijf dagen.
2.4.
In het in het vorige kort geding op 5 september 2014 onder zaaknummer / rolnummer: C/10/459070 / KG ZA 14-854 gewezen vonnis is gedaagden verboden om hun voorgenomen stakingsacties tegen Akzo ten uitvoer te brengen voor zover dit zal leiden tot een daling van productie van het MEB bij Akzo tot beneden 40% van het maximale niveau. Met inachtneming van dit verbod hebben gedaagden in de periode van 8 september 2014 om 06:00 uur tot 11 september 2014 om 06:00 uur collectief actie gevoerd tegen Akzo. Deze staking heeft de tussen Akzo en gedaagden ontstane impasse niet doorbroken.
2.5.
Gedaagden zijn op 24 september 2014 om 14.00 uur, met inachtneming van het in het kort geding vonnis gegeven verbod, een nieuwe collectieve actie gestart tegen Akzo gestart. In afwachting van de uitspraak in het onderhavige kort geding hebben gedaagden toegezegd de productie van het MEB bij Akzo te handhaven op minimaal 65% van het maximale niveau.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen, na vermeerdering van eis, gedaagden te verbieden om hun (voorgenomen) stakingsacties tegen Akzo ten uitvoer te brengen voor zover dit zal leiden tot een daling van de productie bij Akzo tot beneden 45 ton chloor per uur gedurende de eerste 7 dagen na aanvang van de staking en voor zover dit zal leiden tot een daling van de productie bij Akzo tot beneden 49 ton chloor per uur gedurende de periode na 7 dagen na aanvang van de staking , zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000,=, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom voor de overtreding van het gevraagde verbod voor elke dag of deel daarvan dat de overtreding van het gevraagde verbod voortduurt, zulks met veroordeling van gedaagden tot betaling van de kosten van dit geding, aldus dat de één betaald hebbende de anderen zullen zijn gekweten, een en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren.
3.2.
Gedaagden voeren verweer. Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gedaagden hebben bezwaar gemaakt tegen de door eiseressen aangekondigde, ter zitting gedane, vermeerdering van eis. FNV Bondgenoten en de Unie hebben aangevoerd dat de vermeerdering van eis ziet op een toekomstige onzekere omstandigheid, waarvoor geen voorlopige voorziening kan worden getroffen. CNV Vakmensen heeft aangevoerd dat, nu het hier een omstandigheid betreft die ten tijde van de behandeling van het kort geding d.d. 5 september 2014 bekend was, er binnen het onderhavige kort geding geen plaats meer is voor een vermeerdering van eis.
4.2.
Gedaagden hebben onvoldoende duidelijk gemaakt dat de door hen genoemde bezwaren ertoe leiden dat de eisvermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde of dat daardoor sprake is van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel van een onredelijke vertraging van het geding.
Slechts op deze gronden kan een eisvermeerdering buiten beschouwing worden gelaten.
De voorzieningenrechter zal recht doen op de gewijzigde eis.
4.3.
FNV Bondgenoten en de Unie hebben aangevoerd dat eiseressen niet ontvankelijk in hun vordering dienen te worden verklaard, omdat er ten opzichte van de situatie op 5 september 2014 niets is gewijzigd en het nogmaals, op dezelfde grondslag, voorleggen van dezelfde vraag aan de voorzieningenrechter in strijd is met het ne bis in idem-beginsel.
Bij de beoordeling door de voorzieningenrechter in het vorige kort geding (zie 2.3 en 2.4)
is er door de voorzieningenrechter al rekening mee gehouden dat Akzo meer afnemers heeft dan alleen Shin Etsu en [betrokkene], die eisende partij waren in het vorige kort geding.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het vorige kort geding had betrekking op een eerdere, weliswaar vergelijkbare, staking.
Nu deze staking inmiddels is beëindigd, de werkzaamheden zijn hervat en opnieuw besloten is tot een staking, kunnen afnemers van Akzo niet gebonden worden geacht aan de beslissing in het vorige kort geding. Dit geldt temeer voor Momentive, die immers geen partij was in de vorige procedure.
Dit leidt ertoe dat eiseressen ontvankelijk in hun vordering, voor zover die ziet op FNV Bondgenoten en de Unie, zullen worden verklaard.
4.5.
CNV Vakmensen heeft aangevoerd dat eiseressen hebben gehandeld in strijd met de goede procesorde door op 23 september 2013 een datum en een tijdstip vast te leggen waarop de zitting in onderhavig kort geding gepland zou kunnen worden zonder daarover op 23 september 2013 CNV Vakmensen te informeren. Nu CNV Vakmensen aan dit verweer geen juridische consequenties heeft verbonden zal de voorzieningenrechter dit verweer verder onbesproken laten.
4.6.
Eiseressen lijden door de aangevangen staking door (de leden van) gedaagden op 24 september 2014 om 14.00 uur dagelijks aanzienlijke schade. Hiermee is het spoedeisend belang bij de vorderingen, dat door FNV Bondgenoten en de Unie wordt betwist, gegeven.
4.7.
De voorzieningenrechter gaat uit van het volgende toetsingskader.
4.8.
Het recht op het voeren van collectieve acties van werknemers of hun vertegen- woordigende vakbonden, waaronder begrepen het stakingsrecht, wordt in beginsel beheerst door de bepalingen van het ESH (Europees Sociaal Handvest), dat in Nederland van kracht is sedert mei 1980. In artikel 6 aanhef en onder lid 4 van het ESH wordt het recht van werknemers of hun vertegenwoordigende vakbonden op collectief optreden erkend in gevallen van belangengeschillen met werkgevers, behoudens verplichtingen uit hoofde van reeds eerder gesloten collectieve arbeidsovereenkomsten.
Wordt een collectieve actie gedekt door artikel 6 lid 4 ESH, dan brengt dat mee dat deze in beginsel moet worden geduld als een rechtmatige uitoefening van het in deze verdrags- bepaling erkende grondrecht, ondanks de met haar beoogde en op de koop toe genomen schadelijke gevolgen voor de bestaakte werkgever en derden.
4.9.
Bij een onder de dekking van artikel 6 lid 4 ESH vallende staking moet de rechter er vanuit gaan dat voor de vakbond en haar leden de bij de uitoefening van het betreffende grondrecht betrokken belangen zwaarwegend zijn. Behoudens bijzondere omstandigheden heeft de rechter dan ook niet te treden in de beoordeling van de vraag of de ene dan wel de andere partij meer of minder gelijk heeft in het conflict dat ten grondslag ligt aan de staking. Voor het oordeel dat de staking niettemin onrechtmatig is, is slechts dan plaats indien zwaarwegende procedureregels ("spelregels") zijn veronachtzaamd dan wel indien - met inachtneming van de door artikel G ESH gestelde beperkingen - moet worden geoordeeld dat de bonden en haar leden in redelijkheid niet tot deze actie hadden kunnen komen. Tot die procedureregels behoort onder meer ook dat een staking slechts rechtmatig kan zijn als zij als "uiterst middel" is toegepast en tijdig is aangezegd en kenbaar gemaakt. Aanzegging heeft een tweeledig doel: het voorkomen van onnodige bedrijfsschade en bescherming van de belangen van degenen die op de dienstverlening van de bestaakte werkgever zijn aangewezen.
4.10.
De vraag of een staking in een concreet geval als "uiterst middel" is gehanteerd, dient evenzeer door de rechter met terughoudendheid te worden beantwoord. Dit volgt niet alleen hieruit dat het gaat om de uitoefening van een grondrecht, maar hangt ook samen met de omstandigheid dat de vraag of in een conflictsituatie nog een ander middel dan een staking kan worden gebruikt, geredelijk kan afhangen van verschillen in waardering van de omstandigheden en van taxaties omtrent de met dat middel te bereiken resultaten, terwijl die situatie veelal meebrengt dat de beslissing, of het middel van staking moet worden toegepast dan wel nog andere mogelijkheden bestaan, in korte tijd moet worden genomen.
4.11.
Met betrekking tot de in artikel G ESH gestelde beperkingen aan de rechtmatige uitoefening van het in artikel 6 lid 4 ESH erkende grondrecht geldt dat moet kunnen worden vastgesteld dat de staking, gelet op de zorgvuldigheid die krachtens art. 6:162 BW in het maatschappelijk verkeer in acht moet worden genomen ten aanzien van de persoon en de goederen van anderen, in zodanige mate inbreuk maakt op de in het eerste lid van artikel G ESH aangewezen rechten van derden of algemene belangen dat beperkingen, maatschap-
pelijk gezien, dringend noodzakelijk zijn. Onbeperkte uitoefening van het grondrecht is dan jegens allen, die daarvan schade ondervinden, onrechtmatig. Of dit het geval is, is een vraag van proportionaliteit die slechts kan worden beslist door, met inachtneming van alle omstan- digheden van het geval in onderling verband, de bij de uitoefening van het grondrecht betrokken belangen af te wegen tegen die waarop inbreuk wordt gemaakt.
4.12.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat tussen partijen niet in geschil is dat chloor buitengewoon giftig is en dat eiseressen onder de werking vallen van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en daarbij vallen onder de hoogste risico categorie.
4.13.
In beginsel is de aangekondigde staking rechtmatig, omdat deze onder het bereik van artikel 6 lid 4 ESH valt, hetgeen eiseressen overigens niet weerspreken.
4.14.
De vraag die voorligt is of het recht om collectieve actie te voeren op grond van artikel G ESH (verder) beperkt kan worden omdat de staking onacceptabel groot gevaar oplevert voor de nationale veiligheid en/of de volksgezondheid.
4.15.
Eiseressen stellen zich op het standpunt dat de productie van MEB niet naar 40% maar naar 63% (wat gelijk staat aan 45 ton) van het maximale chloorproductieniveau van Akzo gebracht moet worden, omdat sprake is van een gewijzigde situatie ten opzichte van de situatie ten tijde van het eerdere kort geding vonnis. Momentive nam toen geen chloor af omdat zij de productie had stilgelegd vanwege (naar voren gehaalde) onderhoudswerkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn inmiddels voltooid, waardoor zij voor het productieproces in haar fabriek weer chloor nodig heeft. Indien daaraan niet wordt voldaan ziet Momentive zich genoodzaakt delen van fabrieken per direct af te schakelen. Dit geldt ook voor Shin Etsu. Hierdoor komt de nationale veiligheid en/of de volksgezondheid volgens eiseressen in gevaar.
Met de levering aan drie afnemers, Momentive, Shin Etsu en [betrokkene] (alle drie afhankelijk van chloorleveringen van Akzo) is in plaats van 30 ton chloor (overeenstemmend met 40% van de maximale productie van Akzo) met onmiddellijke ingang 45 ton chloor per uur nodig. Deze 45 ton (30 ton voor Shin Etsu (waaruit 18 ton HCl voor [betrokkene] voortkomt), 14 ton voor Momentive en 1 ton voor eigen gebruik binnen Akzo) is het minimumniveau dat nodig is om de fabrieken op veilige basis op haar allerlaagste niveau te kunnen laten draaien, aldus eiseressen.
4.16.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat de staking niet onrechtmatig is.
Van een beperking van het stakingsrecht op grond van artikel G lid 1 ESH is geen sprake, nu geen van de in dat artikel genoemde voorwaarden zich voordoet. Door toewijzing van de vorderingen van eiseressen en verhoging naar 65% of meer van de maximale productiecapaciteit van Akzo blijft er van een effectief actiemiddel niets over en wordt het actierecht volledig uitgehold, aldus gedaagden.
Ten tijd van de eerste stakingsronde hebben zowel Momentive en [betrokkene] ervoor gekozen om het onderhoud naar voren te schuiven teneinde hun schade te beperken. Het stoppen en opstarten en de daarbij komende risico’s werden toen door hen kennelijk volledig aanvaard-baar geacht. Verder hebben eiseressen de grotere veiligheidsrisico’s bij het starten en stoppen van de fabrieken niet nader onderbouwd. Een volledige stillegging zal gezien de aanwezige kennis in de normale ploegbezetting geen verhoogde veiligheids- en milieurisico’s met zich brengen.
Zoals in de vorige kort geding-procedure door Akzo is aangegeven en door [betrokkene] en Shin Etsu bevestigd, doen zich bij vermindering van de productie tot 40% van de maximale productiecapaciteit, noch bij Akzo noch bij andere ondernemingen onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor en is geen sprake van onaanvaardbare milieubelasting. Het gaat hier derhalve slechts om het beperken van bedrijfseconomische schade.
4.17.
Ter beoordeling ligt wederom de vraag voor of de door gedaagden voorgenomen beperking van de productiecapaciteit van MEB (ditmaal tot 40% van de maximale capaciteit) moet worden verboden vanwege dreigend gevaar voor de nationale veiligheid en/of de volksgezondheid. In het vorige kort geding moest worden afgewogen of de toename van de kans op een incident bij Akzo aanvaardbaar was in het licht van het belang van gedaagden bij vermindering van de productie van MEB. Deze afweging is met name verricht in het spectrum tussen enerzijds een vermindering van de productie van MEB tot 15% van de maximale capaciteit zoals gedaagden toen nog voornemens waren en anderzijds een vermindering tot 40% zoals Akzo maximaal acceptabel vond. Dit spectrum is thans verschoven naar enerzijds 40% (voornemen gedaagden) en anderzijds aanvankelijk circa 65% en (op langere termijn) circa 70% van de maximale productiecapaciteit van MEB.
Dit brengt met zich dat risico’s van de voorgenomen staking voor het productieproces van MEB niet meer aan de orde hoeven te komen nu deze zich in dit gehele spectrum niet voordoen. De aandacht dient thans uit te gaan naar risico’s voor de productieprocessen bij eiseressen. In het vorige kort geding behoefden deze geen bespreking omdat daarin vast stond dat met een beperking van de productie van MEB tot 40% van de maximale productiecapaciteit de toenmalige eiseressen (Shin Etsu en [betrokkene]) voldoende chloor aangeleverd zouden krijgen om op een veilig niveau te kunnen blijven produceren. Dat er nog een derde grote afnemer van chloor (Momentive) bestond is in het vorige kort geding niet, althans niet op voor de voorzieningenrechter kenbare wijze, aan de orde geweest en heeft derhalve geen rol gespeeld in de beoordeling. Volgens haar eigen mededeling was Momentive niet bekend met het plaatsvinden van het vorige kort geding en heeft zij haar productieproces bij aanvang van de eerste stakingsperiode onmiddellijk stilgelegd. Zij kon dit op dergelijke korte termijn doen omdat sprake was van rond die periode gepland periodiek onderhoud en heeft aldus van de nood een deugd gemaakt. Enkele dagen na afloop van de eerste stakingsperiode heeft Momentive haar productieproces weer opgestart. Thans bestaat geen behoefte meer aan een dergelijke onderhoudsperiode en wenst Momentive haar productieproces op een veilig niveau voort te zetten. Op grond van de verplichting die Akzo met haar afnemers van chloor heeft dient zij in een geval als het onderhavige het door haar geproduceerde chloor naar rato van de overeengekomen leveringshoeveelheden over die afnemers te verdelen. Dit leidt ertoe dat zowel Shin Etsu als Momentive te weinig chloor geleverd zullen krijgen om op een veilig niveau in bedrijf te kunnen blijven. Tot zover verschilt de huidige situatie niet principieel van die in het vorige kort geding, met dien verstande dat de te beantwoorden vraag thans als volgt geformuleerd moet worden: is de toename van de kans op een incident bij Shin Etsu of Momentive aanvaardbaar in het licht van het belang van gedaagden bij vermindering van de productie van chloor bij het MEB tot 40% van de maximale capaciteit?
4.18.
Drie omstandigheden spelen bij deze beoordeling een belangrijke rol. In de eerste plaats is gebleken dat Momentive in staat is geweest om op korte termijn haar planning zodanig te wijzigen dat een niet voor dat moment geplande onderhoudsstillegging toch plaatsvond. Desgevraagd heeft Momentive bevestigd dat een stillegging zonder dat onderhoudswerkzaamheden behoeven plaats te vinden minder bewerkelijk zal zijn.
Omtrent de veiligheidsrisico’s en de gevolgen voor het milieu van een dergelijke stillegging is aangevoerd dat iedere start en stop van bedrijven in het chloorcluster fors verhoogde veiligheidsrisico’s met zich zal brengen. Hiertoe is verwezen naar een op verzoek van Akzo in het kader van het vorige kort geding uitgebracht rapport van de deskundige Van Middelaar en naar een schriftelijke uiteenzetting van de site-manager van Momentive. Gedaagden hebben de aan het stoppen en opstarten van deze bedrijven verbonden risico’s gerelativeerd; hun standpunt komt er op neer dat dit onderdeel is van de normale bedrijfsvoering bij dergelijke bedrijven en regelmatig voorkomt zonder dat daarvoor uitzonderlijke of zeer tijdrovende voorzorgsmaatregelen getroffen dienen te worden.
4.19.
Dit standpunt vindt - doch alleen voor wat betreft Momentive - steun in de hiervoor omschreven gang van zaken bij de eerste stakingsperiode en de daarop ter zitting gegeven toelichting door Momentive. Er speelt echter nog een tweede omstandigheid een rol. In deze procedure is genoegzaam vast komen te staan dat het al dan niet gepland stilleggen van het productieproces bij bedrijven zoals van eiseressen behoort tot de normale bedrijfsuitoefening. Dit kan worden veroorzaakt doordat gepland of ongepland onderhoud of door stagnatie van de aanlevering van grondstoffen of van de afzet van het eindproduct. Daardoor ontstaan verhoogde veiligheidsrisico’s, die echter kennelijk niet zodanig hoog zijn dat dit voor de bedrijven zelf of voor toezichthouders aanleiding vormt om deze productieprocessen in hun geheel te verbieden. Deze risico’s worden kennelijk maatschappelijk aanvaardbaar geacht vanwege de economische voordelen die deze productieprocessen met zich brengen. Het standpunt van eiseressen komt er op neer dat verhoogde veiligheidsrisico’s wel aanvaardbaar zijn indien zij worden veroorzaakt door technische (en dus in wezen bedrijfseconomische) oorzaken maar niet als zij worden veroorzaakt door een collectieve actie. Dit miskent echter dat het recht op collectieve actie een grondrecht is en dat het zich voordoen van een dergelijke actie evenzeer onderdeel van de normale bedrijfsuitoefening geacht moet worden te zijn als de andere genoemde oorzaken die nopen tot stillegging van de productie. Dat wil vanzelfsprekend niet zeggen dat stillegging van de productie als gevolg van collectieve acties gezien de daaraan verbonden risico’s niet tot een minimum moeten worden beperkt, maar wel dat niet uitgesloten is dat enig toegenomen risico daardoor aanvaard zal moeten worden. In dat licht beantwoordt de voorzieningenrechter de vraag of de toename van de kans op een incident bij Momentive aanvaardbaar is in het licht van het belang van gedaagden bij vermindering van de productie van chloor bij MEB tot minder dan 65% van de maximale capaciteit, bevestigend. Ter verdere beperking van deze risico’s zal wel worden bepaald dat gedaagden de productie van MEB eerst een week na betekening van dit vonnis zodanig mogen verlagen dat Momentive niet meer beleverd kan worden, zodat zij de tijd heeft om de stillegging van haar productieproces voor te bereiden. De derde omstandigheid die hier tenslotte een rol speelt is dat een ontkennende beantwoording van de geformuleerde vraag ertoe zou leiden dat uiteindelijk de productie van MEB niet verder teruggebracht zou kunnen worden dan tot circa 70% van de maximale capaciteit. Het stakingsmiddel zou daarmee een belangrijk deel van haar kracht verliezen. Daarbij wordt mede in ogenschouw genomen dat de eerste stakingsperiode niet tot enig constructief overleg in het arbeidsgeschil lijkt te hebben geleid.
4.20.
Met betrekking tot Shin Etsu gelden nog steeds de overwegingen die zijn opgenomen in het vonnis dat is voortgevloeid uit de vorige kort geding, nu omtrent haar positie geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die nopen tot een ander oordeel.
4.21.
In voorgaande overweging is gesproken over een vermindering tot minder dan 65% van de maximale capaciteit van MEB. Ter zitting is gebleken dat de voorzieningenrechter ter gelegenheid van het vorige kort geding niet volledig is ingelicht. Bij haar uitdrukkelijke bevestigende beantwoording van de vraag of een productieniveau van 40% van de maximale capaciteit van MEB voldoende zou zijn om de toenmalige eiseressen [betrokkene] en Shin Etsu te voorzien van voldoende chloor om veilig te kunnen blijven produceren is Akzo (zo heeft Akzo ter zitting op verzoek van eiseressen verklaard) er van uit gegaan dat zij die bedrijven of één van hen vanuit haar reservevoorraad 4 ton chloor per uur zou kunnen leveren. Aangezien die voorraad eindig is (deze zou 1000 ton bedragen waarvan 650 ton gebruikt zou kunnen worden voor levering aan derden) begrijpt de voorzieningenrechter dat het juiste antwoord zou zijn geweest dat 40% van de maximale productiecapaciteit alleen voldoende zou zijn geweest gedurende circa 7 dagen.
4.22.
Nu gedaagden de juistheid van deze nadere mededelingen (die de voorzieningen-rechter als door eiseressen overgenomen en tot de hare gemaakt acht) niet dan wel onvoldoende hebben betwist, zal hier bij de bepaling van de minimale productiecapaciteit die gedaagden in acht moeten nemen rekening mee worden gehouden. Dit leidt tot de volgende hoeveelheden chloor die Akzo minimaal aan haar afnemers moet leveren zodat zij veilig kunnen blijven produceren: 30 ton chloor per uur aan Shin Etsu (waaruit [betrokkene] kan worden voorzien van voldoende HCl), gedurende de eerste 7 dagen na betekening van dit vonnis 14 ton chloor per uur aan Momentive en 3 ton chloor per uur aan diverse kleinere afnemers. Rekening houdend met het aanspreken van de eigen voorraad van Akzo betekent dit gedurende de eerste 7 dagen na betekening van dit vonnis dus een minimale productie van 43 ton chloor per uur (60% van de maximale capaciteit) en daarna van 33 ton chloor per uur (46% van de maximale capaciteit).
4.23.
Op grond van al het voorgaande zal de vordering aldus worden toegewezen. De voorzieningenrechter houdt er rekening mee dat door hem niet bekend zijnde omstandigheden, een rekenfout of door zich de komende tijd voordoende veranderingen in feiten of omstandigheden die aan dit vonnis te grondslag liggen, de hiervoor genoemde getallen niet of niet meer exact juist zijn. Hij vertrouwt er echter op dat partijen en Akzo in dit vonnis voldoende aanknopingspunten vinden om daar in onderling overleg een oplossing voor te vinden die in de lijn van dit vonnis ligt, zodat het niet nodig zal daarvoor andermaal een kort geding te entameren.
4.24.
De gevorderde dwangsom zal op gelijke gronden als in het vorige kort geding worden afgewezen.
4.25.
Eiseressen zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.25.1.
De kosten aan de zijde van FNV Bondgenoten en de Unie worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.424,00
4.25.2.
De kosten aan de zijde van CNV Vakmensen worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.424,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
staat de vermeerdering van eis toe;
5.2.
verklaart eiseressen ontvankelijk in hun vordering;
5.3.
verbiedt gedaagden om hun voorgenomen stakingsacties tegen Akzo ten uitvoer te brengen voor zover dit zal leiden tot een daling van productie van het MEB bij Akzo tot beneden 43 ton chloor per uur gedurende de eerste 7 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4.
verbiedt gedaagden om hun voorgenomen stakingsacties tegen Akzo ten uitvoer te brengen voor zover dit zal leiden tot een daling van productie van het MEB bij Akzo tot beneden 33 ton chloor per uur na de eerste 7 dagen na betekening van dit vonnis;
5.5.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van FNV Bondgenoten en de Unie tot op heden begroot op € 1.424,00;
5.6.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van CNV Vakmensen tot op heden begroot op € 1.424,00;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2014. 1862/427