Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift van 18 april 2014, met producties,
- de akte overlegging producties met toelichting tevens aanvulling op het verzetschrift van 2 mei 2014, met producties;
- de beschikking van deze rechtbank van 6 mei 2014 waarbij de mondelinge behandeling is gelast;
- de akte overlegging producties van Pergen c.s. van 10 juni 2014;
- het verweerschrift van Eneco Holding van 10 juni 2014, met producties (waarbij de complete producties 23 en 24 eerst bij de mondelinge behandeling zijn overgelegd);
- de aanvullende producties bij het verweerschrift van Eneco Holding (producties 25 en 26);
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 10 juni 2014 (alsmede de daarbij behorende pleitnotities van Pergen c.s., Eneco Holding en EPTS);
- de akte uitlatingen producties van de zijde van Pergen c.s. van 24 juni 2014;
- de brief van mr. de Greve van 28 juli 2014, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt;
- de brief van mr. Croiset van Uchelen van 29 juli 2014, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt;
- de brief van mr. Doeleman van 29 juli 2014, waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt;
- de brief van mr. de Greve van 4 augustus 2014, waarin een reactie op de opmerkingen van mr. Croiset van Uchelen en mr. Doeleman is verwoord;
- de brief van mr. Croiset van Uchelen van 5 augustus 2014, waarin hij reageert op laatstgemeld schrijven van mr. de Greve.
2.De feiten
“To secure the prompt fulfilment of all its obligations during and under this Agreement, the Seller shall provide for the benefit of the Buyer a parent company guarantee (“Guarantee”) of the parent company of each of the Partners to the JV, taking into account the obligations to be fulfilled by the Seller under this Agreement. The liability of each guarantor under the Guarantee shall be limited to 3 million Euro (…)Buyer [EET, advocaat] hereby guarantees to benefit from the so-called 403 statement of its holding company Eneco Holding N.V.; which has been filed with the Chamber of Commerce on 17 April 2003 and shall provide a copy of this statement to the JV. Eneco Holding N.V. shall provide Seller with a declaration stating that (i) in the event that Eneco Holding N.V. intents to withdraw the 403-statement, Eneco Holding N.V. shall notify the JV within at least 2 months prior to the effective date of the withdrawal, (i) in case of a withdraw without such prior written notice, the 403-statement will be deemed to have remained in place and (iii) no withdrawal will affect any indeptedness under this Agreement.”
ENECO want to use a subsidiary of ENECO Energy Trade to create future flexibility for the PPA. The sole activity of this subsidiary will be the Pergen Power Purchase Agreement.
AANSPRAKELIJKHEIDSVERKLARING
the acquiring party does not extend or provide on request of Pergen a guarantee in a form and amount equivalent to the guarantee provided by ENECO hereunder from a party whose credit rating is at least A in case of S&P or A2 in the case of Moody’s or of which the creditworthiness is equivalent to the ratings; or
the acquiring party is a direct competitor of Pergen or any of its Affiliates.
19.GUARANTEES
BEËINDIGING OVERBLIJVENDE AANSPRAKELIJKHEID
Eneco Holding N.V., gevestigd te Rotterdam kondigt hierbij aan dat bij de Kamer van Koophandel ter inzage ligt een mededeling van het voornemen tot beëindiging van haar overblijvende aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 2:404 lid 3 BW voor schulden voortgevloeid uit rechtshandelingen van Eneco Trade Support B.V., gevestigd te Rotterdam.’
3.Het geschil
(1) dag en uur te bepalen waarop de behandeling van het verzet aanvangt;
4.De beoordeling
Het verzoek jegens Eneco Holding
Wat daarvan van ook zij, de beantwoording van de vraag of de hier bedoelde groepsband daadwerkelijk is verbroken, kan in het midden blijven nu het verzet (reeds) om na te melden reden gegrond dient te worden verklaard.
Het onderhavige verzoekschrift is op 18 april 2014 en derhalve drie dagen na het verlopen van de termijn van twee maanden ingediend.
De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of onder de omstandigheden van het geval een beroep op deze – in duur beperkte – termijnoverschrijding, misbruik van recht oplevert.
In dat geval dient het verzet als tijdig ingediend te worden aangemerkt.
In deze zaak is – onweersproken – komen vast te staan dat Pergen V.O.F. de enige crediteur is van EPTS. Voorts staat vast dat het onderhavige contract (via EPTS) voor Eneco Holding een zeer groot financieel belang vertegenwoordigt.
Bezien in dat licht is naar het oordeel van de rechtbank voor de beantwoording van de vraag bepalend, de wijze waarop Eneco Holding heeft gehandeld bij de intrekking van de overblijvende aansprakelijkheid. Eneco Holding heeft een korte aankondiging geplaatst in een zaterdagkrant die landelijk een kleine oplage heeft. Voorts zijn door haar besluiten genomen teneinde de groepsband met ETS te verbreken en is daarvan door ETS direct na het verlopen van de termijn op 15 april 2014 aan Pergen V.O.F. mededeling gedaan door middel van een brief waarin ETS slechts melding maakt van enige ‘organisatorische’ wijzigingen in ETS. In deze brief ontbreekt de voor Pergen V.O.F. belangrijkste wijziging, het beëindigen van de overblijvende aansprakelijkheid. Dit klemt temeer daar Pergen c.s. aldus slechts twee dagen voor de op handen zijnde wijzigingen in de organisatiestructuur werd geïnformeerd, terwijl dergelijke wijzigingen een ‘prior written approval’ van Pergen c.s. behoefden op grond van artikel 17.3 van de PPA. Eneco Holding noch EPTS heeft Pergen c.s. voordien geïnformeerd over plannen om de organisatiestructuur te wijzigen.
Pergen c.s. wordt derhalve geacht tijdig verzet te hebben ingediend en is ontvankelijk in haar verzet.
EPTS was aan Pergen V.O.F. maandelijks gemiddeld meer dan € 12 miljoen euro en na verrekening meer dan 7 miljoen euro per maand verschuldigd.
Voorts staat tussen partijen onbetwist vast dat de PPA voor EPTS een verlieslatend contract is gebleken en dat de PPA in 2023 eindigt. [persoon3] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij onderzoekt of de vennootschap gered kan worden of hoe de ‘uitvaart’ geregeld moet worden. Onder die omstandigheden kan de rechtbank de stelling dat de PCG voldoende zekerheid biedt en er geen aanleiding is om aanvullend zekerheid te bieden, niet volgen. Niet aannemelijk is dat Pergen c.s. gezien de vermogenstoestand van EPTS dan wel uit anderen hoofde over een waarborg of zekerheid kan beschikken voor voldoening van haar vorderingen voortvloeiend uit de PPA. Het verzet is dan ook op goede gronden gedaan. Verweerster is daarom op de voet van artikel 2:404, vierde lid, BW gehouden zekerheid te stellen of een andere waarborg te geven voor de voldoening van de hiervoor besproken schuld.
De door Pergen V.O.F hiertegen aangevoerde onzekerheden, doen daar niet aan af.
Voor de berekening van een behoorlijke dekking van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank het enige houvast dan ook gelegen in de huidige situatie waarin EPTS aan Pergen V.O.F. in de afgelopen jaren gemiddeld na verrekening meer dan 7 miljoen euro per maand verschuldigd was.
Goede en kwade kansen afwegend dient naar het oordeel van de rechtbank voor de berekening van de te bieden zekerheid dan ook te worden uitgegaan van een voortzetting van de huidige betalingsverplichting van ruim 7 miljoen euro per maand tot in 2023.
De rechtbank bepaalt het bedrag op 115 maanden x 7 miljoen = 805 miljoen.
8.027,50(2,5 punten × tarief € 3.211)