ECLI:NL:RBROT:2014:7850

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
10/701034-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel in Rotterdam

Op 25 september 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 maart 2014 in metrostation Zuidplein te Rotterdam het slachtoffer in de nek heeft gestoken met een keukenmes. De verdachte heeft het slachtoffer daarna meerdere keren met de dood bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot moord en bedreiging, en heeft hem een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 2.000,- aan smartengeld aan het slachtoffer.

Tijdens de rechtszittingen op 19 juni en 11 september 2014 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en een getuige als betrouwbaar aangemerkt, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte op basis van onbetrouwbare getuigenverklaringen. De rechtbank heeft camerabeelden bekeken die de aanwezigheid van de verdachte op het moment van de steekpartij bevestigden. De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte herkende aan zijn stem en kleding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen verifieerbaar alibi kon geven voor het tijdstip van de steekpartij. De bewezenverklaring van de poging tot moord is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de aangever en de getuige, en de camerabeelden. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het slachtoffer € 2.000,- aan immateriële schade is toegekend. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/701034-14
Datum uitspraak: 25 september 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, locatie De Geniepoort te Alphen aan den Rijn,
raadsman: mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 19 juni 2014 en 11 september 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord en het onder 2 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering benadeelde partij en oplegging van de wettelijke schadevergoedingsmaatregel.
OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT HET BEWIJS
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 ten laste gelegde poging tot moord en heeft hiertoe aangevoerd dat de aangever en de getuige “de verkeerde man” hebben aangewezen als de dader. Verdachte heeft het tenlastegelegde van meet af aan ontkend en het bewijs voor het tenlastegelegde is vrijwel geheel gestoeld op de verklaringen van de aangever [benadeelde partij] (hierna te noemen: “de aangever”) en de getuige [getuige] (hierna te noemen: “de getuige”), die als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt nu zij wisselend hebben verklaard en hun verklaringen onderling niet overeenstemmen.
De raadsman heeft ter illustratie hiervan aangevoerd dat de aangever heeft verklaard dat verdachte in het gezelschap was van een Antilliaanse man met een aantal gouden kettingen terwijl de getuige hier met geen woord over rept. Verder heeft de getuige verklaard dat bij de eerdere ruzie tussen de aangever en verdachte laatstgenoemde met een fietsketting heeft gezwaaid terwijl de aangever hier (in eerste instantie) niets over zegt.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende:
De verklaringen van de aangever en de getuige zoals zij die bij de politie en bij de rechter-commissaris hebben afgelegd ondersteunen elkaar op essentiële onderdelen en kunnen derhalve als betrouwbaar worden aangemerkt en worden gebezigd voor het bewijs.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het standpunt van de verdediging de camerabeelden nogmaals bekeken en waargenomen dat op of omstreeks 14:37:43 uur de dader, vlak voordat hij de draaideur richting metrostation Zuidplein doorgaat, kennelijk contact heeft met een donkergetinte man met een gestreepte jas die enkele meters achter hem loopt.
Dit korte contact bevestigt het verhaal van de aangever dat de dader niet alleen was.
Voorts heeft de aangever reeds bij de politie verklaard over een incident met een fietsketting (pag. 49) en later bij de rechter-commissaris heeft zowel de aangever als de getuige verklaard dat de dader met een fietsketting in de richting van de aangever heeft gezwaaid.
Ten aanzien van de door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de aangever en de getuige de “verkeerde man” hebben aangewezen als de dader overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de na te noemen bewijsmiddelen het volgende is komen vast te staan.
De aangever bevindt zich op 8 maart 2014 samen met de getuige op de Pleinweg te Rotterdam. Op enig moment krijgt de aangever ruzie met een persoon die hij kent als “[verdachte]”. Deze “[verdachte]” is een donkergekleurd persoon en heeft op dat moment een donkere muts met een klep op. Nadat er over en weer klappen zijn gevallen vervolgen de aangever en de getuige hun weg en lopen zij, nadat zij een kort bezoek hebben gebracht aan een coffeeshop, richting Zuidplein. Zij zien dat zij worden gevolgd door “[verdachte]”. Op een gegeven moment zien zij hem niet meer. De aangever en de getuige gaan de draaideur van het metrostation Zuidplein door en lopen richting de roltrap. Op de camerabeelden is te zien dat enige seconden later een donkergekleurd persoon met een donkerkleurige muts met klep (hierna: de dader) de draaideur door gaat en richting de roltrap loopt. De rechtbank heeft tijdens de zitting de camerabeelden bekeken en waargenomen dat het uiterlijk van de dader gelijkenissen vertoont met dat van verdachte. Op het moment dat de aangever en de getuige de roltrap afgaan, is te zien dat de dader vlak achter hen staat. Onder aan de roltrap, op het moment dat eerst de aangever en de getuige en vlak daarna de dader van de roltrap afstappen, steekt de dader de aangever met een keukenmes in diens nek waarbij het mes in de nek van aangever blijft zitten, waarna de dader wegrent. De aangever heeft verklaard dat hij de persoon in eerste instantie herkende aan zijn stem als “[verdachte]” en dat hij vervolgens “[verdachte]” zag wegrennen. De getuige heeft eveneens verklaard dat hij de dader meteen na het incident zag wegrennen. Hij heeft verklaard dat hij de zijkant van het gezicht van de dader en de achterkant van de dader heeft gezien en dat hij de dader herkende als “[verdachte]”. Hij herkende hem aan zijn kleding. Volgens de verdediging vertellen de beelden een ander verhaal en blijkt daaruit dat de aangever en de getuige de dader niet gezien kunnen hebben omdat hij al weg was toen zij zich omdraaiden. De camerabeelden zijn echter van bovenaf opgenomen. Te zien is dat de dader meteen wegrent en dat daarna het beeld wordt belemmerd door de zijkant van de roltrap. Het gezichtsveld van de aangever en de getuige is echter vrij. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan hun verklaringen te twijfelen.
Uit de letselbeschrijving blijkt dat de aangever een steekverwonding in de zijkant van zijn nek heeft van ongeveer 1,5 cm, gesitueerd vlak naast belangrijke slagaders/aders.
Desgevraagd ter terechtzitting heeft verdachte geen verifieerbaar alibi voor zaterdag 8 maart 2014 tussen 14.00 en 15.00 uur gegeven.
Op 12 maart 2014 komen de aangever en de getuige “[verdachte]” weer tegen. “[verdachte]” roept dan naar de aangever: “Je moet dood, je gaat dood.” Aangever belt hierop de politie en wijst de ter plaatse gekomen verbalisanten “[verdachte]” aan als de persoon die hem op 8 maart 2014 met een mes in diens nek heeft gestoken. Na aanhouding blijkt de man volledig te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats].
Bij verdachte worden een zwarte muts met een zwarte klep en twee keukenmessen aangetroffen. Na onderzoek door het NFI blijkt dat op het in de nek van de aangever aangetroffen mes een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, waaronder verdachte, is aangetroffen.
Op grond van deze bewijsmiddelen en het ontbreken van een verifieerbaar alibi, een en ander in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde hetgeen valt te kwalificeren als een poging tot moord. Hiertoe wordt overwogen dat verdachte tussen het moment van de ruzie met de aangever eerder die dag en het moment dat hij de aangever met een mes in diens nek stak op meerdere momenten de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde nu voor het bewijs hiervan enkel de aangifte voorhanden is.
Dit verweer wordt verworpen.
Anders dan door de raadsman betoogd is de rechtbank van oordeel dat voor de op
12 maart 2014 geuite bewoordingen “Je moet dood, je gaat dood” zonder meer voldoende wettig bewijs voorhanden is, te weten de verklaringen van de aangever en van de getuige.
Hoewel voor het bewijs van de op 9 maart geuite bewoordingen “Je leeft nog ik dacht dat je dood was” en “Ik ga je dood maken” enkel de verklaring van de aangever voorhanden is, is de rechtbank van oordeel dat ook deze bewoordingen, gelet op het gehele feitencomplex, te weten de bewezen verklaarde poging tot moord en de bedreiging op 12 maart 2014, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks 08 maart 2014 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd[benadeelde partij] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij] met een mes
, in elk geval een scherp/puntig voorwerp,in de nek
/halsheeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij in
of omstreeksde periode van
9 maart 2014 tot en met 12 maart 2014 te Rotterdam,
[benadeelde partij](meermalen
)heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden toegevoegd: “Je leeft nog ik dacht dat je dood was” en
/of“ik ga je dood maken” en
/of“Je moet dood, je gaat dood”, althans (telkens) woorden van
gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot moord;
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft kennelijk naar aanleiding van een ruzie over een telefoon het slachtoffer met een mes in diens nek gestoken, waarbij de halsslagader op een haar na is geraakt.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, waarbij hij getoond heeft geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Laatstgenoemde ondervindt blijkens de toelichting bij de vordering benadeelde partij tot op de dag van vandaag nog altijd de negatieve gevolgen van hetgeen hem door de verdachte is aangedaan. Hij heeft een litteken aan de steekwond overgehouden en kampt nog steeds met angstgevoelens en slaapproblemen.
Het onderhavige feit heeft zich bovendien afgespeeld op de openbare weg. Dergelijke incidenten brengen gevoelens van onrust teweeg in de samenleving en tasten het gevoel van veiligheid op straat ernstig aan.
Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, in dit geval vijf jaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils, d.d. 28 april 2014, waaruit blijkt dat het Leger des Heils zich onthoudt van advies nu verdachte onvoldoende aan het onderzoek heeft meegewerkt, en van de inhoud van het rapport van het NIFP, d.d. 22 april 2014, waaruit blijkt dat verder pro justitia-onderzoek niet haalbaar is gezien de weigering van verdachte hieraan mee te werken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op het op verdachtes naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 augustus 2014 waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld in Nederland.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden geacht. Deze straf is hoger dan door de officier van justitie geëist, mede gelet op de in het ressort Den Haag gehanteerde indicatiepunten.
Omdat verdachte elke medewerking heeft geweigerd bij de totstandkoming van een rapportage over zijn persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Daar komt bij dat de rechtbank bij een veroordeling van een gevangenisstraf van hoger dan vier jaar niet kan bepalen dat een deel van de gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:[benadeelde partij], wonende aan de [adres en woonplaats], ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade.
Ter terechtzitting heeft zijn raadsvrouw, mr. M.G.J. Platt, de vordering toegelicht.
De officier van justitie heeft toewijzing van het gevorderde bedrag gevorderd.
De raadsman heeft, zoal de rechtbank zou kunnen komen tot toewijzing, matiging tot maximaal € 1.500,- à € 2.000,- bepleit.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 2.000,-.
Het resterende deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart verdachte strafbaar;

veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij[benadeelde partij], wonende te [adres en woonplaats],
toetot een bedrag van
€ 2.000,-
(tweeduizend euro)terzake van immateriële schade en veroordeelt verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.000,- (tweeduizend euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro) vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
en mrs. M.A.J.M. Jansen en C.M.A.T. van der Geest, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.G. Kuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2014.
De jongste rechter is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

TEKST TENLASTELEGGING
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2014 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade een persoon genaamd[benadeelde partij] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet na
kalm beraad en rustig overleg, die [benadeelde partij] met een mes, in elk geval een
scherp/puntig voorwerp, in de nek/hals heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 09 maart 2014 tot en met 12 maart 2014 te
Rotterdam,
[benadeelde partij] (meermalen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het levengericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij] dreigend de woorden
toegevoegd :"Je leeft nog ik dacht dat je dood was" en/of "ik ga je dood
maken" en/of "Je moet dood, je gaat dood", althans (telkens) woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht