Op 17 september 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam in een incident uitspraak gedaan over de vordering van de gedaagde tot het stellen van zekerheid voor proceskosten door de eiser. De eiser, die in Frankrijk woont, werd door de gedaagde aangesproken op zijn vermeende gebrek aan woonplaats in Nederland en de vraag of hij de Franse nationaliteit heeft. De gedaagde vorderde dat de eiser zekerheid zou stellen voor de proceskosten van € 15.000, onderbouwd met de stelling dat de eiser geen woonplaats in Nederland of Frankrijk heeft en mogelijk in Angola verblijft. De eiser voerde verweer en stelde dat hij de Franse nationaliteit heeft en in Frankrijk woont, en dat de gevorderde zekerheid niet redelijk is.
De rechtbank oordeelde dat de eiser in beginsel verplicht is om zekerheid te stellen voor proceskosten, omdat hij zonder woonplaats in Nederland een vordering heeft ingesteld. De rechtbank verwierp het verweer van de eiser dat een uitzondering op deze verplichting van toepassing zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn nationaliteit en woonplaats te onderbouwen. De rechtbank bepaalde dat de eiser zekerheid moest stellen voor een bedrag van € 12.281, en dat dit moest gebeuren binnen vier weken na de uitspraak. De beslissing over de kosten van het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.