ECLI:NL:RBROT:2014:7685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
C/10/445097 / HA ZA 14-202
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het stellen van proceskostenzekerheid in geschil over nationaliteit en woonplaats

Op 17 september 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam in een incident uitspraak gedaan over de vordering van de gedaagde tot het stellen van zekerheid voor proceskosten door de eiser. De eiser, die in Frankrijk woont, werd door de gedaagde aangesproken op zijn vermeende gebrek aan woonplaats in Nederland en de vraag of hij de Franse nationaliteit heeft. De gedaagde vorderde dat de eiser zekerheid zou stellen voor de proceskosten van € 15.000, onderbouwd met de stelling dat de eiser geen woonplaats in Nederland of Frankrijk heeft en mogelijk in Angola verblijft. De eiser voerde verweer en stelde dat hij de Franse nationaliteit heeft en in Frankrijk woont, en dat de gevorderde zekerheid niet redelijk is.

De rechtbank oordeelde dat de eiser in beginsel verplicht is om zekerheid te stellen voor proceskosten, omdat hij zonder woonplaats in Nederland een vordering heeft ingesteld. De rechtbank verwierp het verweer van de eiser dat een uitzondering op deze verplichting van toepassing zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn nationaliteit en woonplaats te onderbouwen. De rechtbank bepaalde dat de eiser zekerheid moest stellen voor een bedrag van € 12.281, en dat dit moest gebeuren binnen vier weken na de uitspraak. De beslissing over de kosten van het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/445097 / HA ZA 14-202
Vonnis in incident van 17 september 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.W. Weehuizen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
voorheen genaamd [gedaagde],
gevestigd te [woonplaats1], gemeente Liesveld,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.D. Huisman.
Partijen zullen hierna[eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van betekening van een staat van kosten, schaden en renten van 3 februari 2014, met schadestaat en producties
  • de incidentele conclusie tot zekerheidstelling voor proceskosten ex art. 224 Rv
  • de incidentele conclusie van antwoord, met productie
  • de akte uitlaten in het incident tot zekerheidstelling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat[eiser] zal worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten voor het bedrag van € 15.000. [gedaagde] stelt daartoe dat[eiser] geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, dat[eiser] geen woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in Frankrijk en dat[eiser] thans niet de Franse nationaliteit heeft. Voorts stelt [gedaagde] dat[eiser] gelet op de producties bij de schadestaat klaarblijkelijk zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in Angola heeft en dat geen van de uitzonderingen genoemd in artikel 224 lid 2 sub a en b Rv van toepassing is. Ten slotte stelt [gedaagde] dat het redelijkerwijs niet aannemelijk is dat er in Nederland verhaalsmogelijkheid voor de proceskostenveroordeling zal zijn, nu onduidelijk is of[eiser] over vermogensbestanddelen in Nederland beschikt.[eiser]
2.2.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.[eiser] stelt dat een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 224 lid 2 van toepassing is.[eiser]
heeft de Franse nationaliteit en legt ter onderbouwing een kopie van zijn Franse paspoort (productie 1 bij incidentele van antwoord) over.[eiser] woont in Frankrijk en doet een opgaaf van zijn adres in Frankrijk. In de context van de schadestaatprocedure is het stellen van een zekerheid voor de proceskosten niet redelijk en belemmert de incidentele vordering de effectieve toegang tot de rechter.
Indien[eiser] zekerheid moet stellen voor de proceskosten, dient het bedrag hoogstens € 2.500 te bedragen.
2.3.
[gedaagde] heeft bij akte gereageerd op de door[eiser] overgelegde productie.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is[eiser] in beginsel verplicht om op vordering van [gedaagde] zekerheid te stellen voor proceskosten tot betaling waarvan hij veroordeeld zou kunnen worden, omdat hij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland een vordering heeft ingesteld bij een Nederlandse rechter. Het tweede lid van dit artikel geeft een viertal uitzonderingssituaties waarin deze verplichting niet bestaat.
3.2.
De rechtbank verwerpt het verweer van[eiser] dat een van de uitzonderingssituaties van toepassing is. Tussen partijen is in geschil of[eiser] de Franse nationaliteit heeft en waar hij woont of verblijft buiten Nederland. Tegenover de betwisting door [gedaagde] had het op de weg van[eiser] gelegen de onzekerheid over zijn nationaliteit en woon- of verblijfplaats weg te nemen door zijn stellingen in dit kader voldoende te onderbouwen.[eiser] heeft dit nagelaten.[eiser] heeft een kopie van zijn Franse paspoort overgelegd. Dat paspoort is echter al bijna een jaar verlopen, zodat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden afgeleid dat[eiser] (nog altijd) de Franse nationaliteit heeft. Verder wordt in dat paspoort een woonplaats (in Libanon) genoemd die een andere is dan de door[eiser] bij incidentele conclusie van antwoord gestelde woonplaats (in[woonplaats]), terwijl hij van die laatste woonplaats geen enkele onderbouwing heeft gegeven.[eiser] heeft ook aangevoerd dat hem de effectieve toegang tot de rechter zal worden belemmerd door het stellen van de gevorderde zekerheid.[eiser] heeft echter geen feiten en omstandigheden gesteld om dit te onderbouwen. Derhalve is er geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 224 lid 2 Rv.
3.3.
Nu geen van de uitzonderingssituaties opgaan, ligt de vordering in het incident voor toewijzing gereed.
3.4.
De rechtbank gaat vooralsnog uit van een procesverloop zonder complicaties en begroot de te stellen zekerheid tot twee punten aan salaris voor de advocaat in de hoofdzaak en tot één punt in het incident. Tevens gaat de rechtbank voor de hoofdzaak uit van een liquidatietarief van € 4.000 per punt, voor het incident van een liquidatietarief van € 452 per punt en een bedrag van € 3.829 aan griffierecht. Derhalve zal de te stellen zekerheid worden bepaald op een bedrag van € 12.281.
3.5.
Voor de wijze waarop zekerheidstelling op basis van artikel 224 Rv dient te geschieden, moet aansluiting worden gezocht bij het bepaalde in artikel 6:51 BW. In ieder geval is van belang dat [gedaagde] zonder moeite verhaal zal kunnen nemen op de aangeboden zekerheid. [gedaagde] heeft gevorderd dat[eiser] wordt veroordeeld tot het stellen van een bankgarantie, welke dient te worden gesteld door een eerste klas Nederlandse bank dan wel tot het storten van het bedrag in depot op de derdengeldenrekening van Van Rossenberg Advocaten. Nu[eiser] hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal de gevorderde wijze van zekerheidstelling worden toegewezen.
3.6.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld op vier weken na de uitspraak.
3.7.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
beveelt dat[eiser] zekerheid stelt voor een bedrag van € 12.281 ter zake van proceskosten en schadevergoeding tot betaling waarvan hij veroordeeld kan worden,
4.2.
bepaalt dat[eiser] deze zekerheid dient te stellen door middel van afgifte aan [gedaagde] van een bankgarantie van een eerste klas Nederlandse bank, dan wel door storting van het bedrag op de derdengeldenrekening van Van Rossenberg Advocaten, rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. de Stichting Beheer Derdengelden van Rossenberg Advocaten bij de ABN Amro Bank N.V., bic code: [rekeningnummer],
4.3.
bepaalt dat de zekerheid moet zijn gesteld binnen een termijn van vier weken na deze uitspraak op straffe van niet-ontvankelijkheid van[eiser] in de hoofdzaak,
4.4.
verwijst naar de rol van 29 oktober 2014 voor het nemen van een akte door [gedaagde] teneinde zich uit te laten over de vraag of vorenbedoelde zekerheid daadwerkelijk is gesteld en zo ja, tevens te concluderen voor antwoord in de hoofdzaak,
4.5.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2014.
1346/1980