In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, hebben eiseressen, onderdanen van de Russische Federatie, een incident ingediend tot het stellen van proceskostenzekerheid op basis van artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiseressen, aangeduid als [eiser1] en [eiser2], verzochten de rechtbank om gedaagde, een besloten vennootschap, te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten. Daarnaast vroegen zij om aanhouding van de procedure zodat gedaagde in de gelegenheid zou worden gesteld om producties in een begrijpelijke taal in te dienen. De rechtbank heeft de vordering tot zekerheidstelling afgewezen, omdat de Russische Federatie partij is bij het Haags Rechtsvorderingsverdrag van 1954, waardoor de verplichting tot het stellen van zekerheid niet van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseressen is om zorg te dragen voor vertalingen van de door hen overgelegde producties, indien zij willen dat deze producties worden betrokken bij de beoordeling van hun vorderingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden en heeft de proceskosten in het incident gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 6 augustus 2014.