ECLI:NL:RBROT:2014:7643

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
C/10/449656 / HA ZA 14-451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van proceskostenzekerheid door Russische onderdanen in civiele procedure

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, hebben eiseressen, onderdanen van de Russische Federatie, een incident ingediend tot het stellen van proceskostenzekerheid op basis van artikel 224 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiseressen, aangeduid als [eiser1] en [eiser2], verzochten de rechtbank om gedaagde, een besloten vennootschap, te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten. Daarnaast vroegen zij om aanhouding van de procedure zodat gedaagde in de gelegenheid zou worden gesteld om producties in een begrijpelijke taal in te dienen. De rechtbank heeft de vordering tot zekerheidstelling afgewezen, omdat de Russische Federatie partij is bij het Haags Rechtsvorderingsverdrag van 1954, waardoor de verplichting tot het stellen van zekerheid niet van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseressen is om zorg te dragen voor vertalingen van de door hen overgelegde producties, indien zij willen dat deze producties worden betrokken bij de beoordeling van hun vorderingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden en heeft de proceskosten in het incident gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 6 augustus 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/449656 / HA ZA 14-451
Vonnis in incident van 6 augustus 2014
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
[eiser1],
gevestigd te [woonplaats 1], Rusland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
[eiser2],
gevestigd te [woonplaats 1], regio Moscow, Rusland,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J.P.P. Latour,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats 2],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.M. Broere-Blokland.
[eiser1] zal hierna[eiser1] en [eiser2] zal hierna [eiser2] genoemd worden. Gezamenlijk zullen zij hierna[eiser1] c.s. genoemd worden. [gedaagde] zal worden aangeduid worden met[gedaagde].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 april 2014, met producties;
  • de specificatie beslagstukken van 23 april 2014;
  • de incidentele conclusie van 4 juni 2014;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 18 juni 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
Intertech vordert – kort weergegeven – dat[eiser1] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid als bedoeld in artikel 224 lid 1 Rv, alsmede de procedure aan te houden teneinde[gedaagde] in de gelegenheid te stellen tot het indienen van de in de dagvaarding genoemde producties in een voor[gedaagde] begrijpelijke taal en[gedaagde] vervolgens een aanhouding te verlenen voor het nemen van conclusie van antwoord, met veroordeling van[eiser1] c.s. in de proceskosten van het incident.[eiser1]
2.2.
[eiser1] c.s. verzoekt om[gedaagde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidentele vordering, althans de vorderingen af te wijzen, met veroordeling van[gedaagde] in de proceskosten van het incident.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren ingesteld. Op de voet van artikel 224 lid 1 Rv zijn allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen, verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeelde zouden kunnen worden. Die verplichting bestaat niet indien er sprake is van één van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingsgronden. De uitzonderingsgronden betreffen, kort gezegd, dat het stellen van zekerheid verboden is door het internationaal recht (art. 224 lid 2 sub a Rv), dat een proceskostenveroordeling executabel is in het woonland van eiser (art. 224 lid 2 sub b Rv), dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat een proceskostenveroordeling in Nederland kan worden geëxecuteerd (art. 224 lid 2 sub c Rv) en dat het stellen van zekerheid een effectieve toegang tot de rechter zou belemmeren (art. 224 lid 2 sub d Rv).
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat[eiser1] en [eiser2] gevestigd zijn in Russische Federatie. Gevolg hiervan is dat artikel 224 lid 1 Rv. van toepassing is, zodat in beginsel door[eiser1] c.s. zekerheid dient te worden gesteld.[eiser1] c.s. doet een beroep op de uitzonderingsgrond zoals vermeld in artikel 224 lid 2 onder a Rv en verwijst hierbij naar het Haagse Rechtsvorderingsverdrag van 1954.
3.3.
De Russische Federatie is partij bij genoemd verdrag, anders dus dan[gedaagde] kennelijk meent. De rechtbank zal de vordering tot zekerheidstelling afwijzen, nu op grond van artikel 224 lid 2 onder a Rv in samenhang met artikel 17 van het Haagse Rechtsvorderingsverdrag 1954 geen cautie kan worden opgelegd aan onderdanen van verdragsluitende staten.
3.4.
Voorts vordert[gedaagde] aanhouding van de procedure om[eiser1] c.s. in de gelegenheid te stellen tot het indienen van de bij de dagvaarding behorende producties in een voor[gedaagde] begrijpelijk taal. De door[eiser1] c.s. ingeschakelde Nederlandse deurwaarder heeft de beslagstukken betekend aan[gedaagde], zonder haar daarbij in kennis te stellen dat zij kan weigeren indien het bewuste stuk niet is gesteld in een voor haar begrijpelijk taal dan wel de Nederlandse taal. Partijen horen uit zichzelf een vertaling aan te leveren indien te verwachten valt dat de wederpartij de betreffende stukken zonder vertaling niet zal begrijpen of op waarde kan schatten. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat zowel[gedaagde] als de rechter de Russische producties niet zullen begrijpen of op waarde kunnen schatten, aldus[gedaagde].
3.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de onderhavige zaak aan te houden vanwege het niet overleggen van vertaalde producties in een taal die begrijpelijk is voor[gedaagde] en de rechtbank. Dit laat onverlet dat het aan[eiser1] c.s. is om zorg te dragen voor vertalingen van de door haar overgelegde producties, althans indien zij wil dat die producties bij de beoordeling van haar vorderingen worden betrokken. De rechtbank neemt vooralsnog aan dat een Engelse vertaling voor[gedaagde] volstaat, zodat[eiser1] c.s. van de twee stukken waarvan zij bij de conclusie van antwoord in het incident een Engelse vertaling heeft overgelegd niet nog een vertaling behoeft aan te leveren. Ten aanzien van de overige (in een andere taal dan het Nederlands of het Engels) overgelegde stukken geldt dat het niet aan[eiser1] c.s. is om te bepalen of kennisneming daarvan in een voor[gedaagde] (en de rechter) begrijpelijk taal van belang is. Om[eiser1] c.s. in staat te stellen vertalingen te doen opstellen, zal een langere termijn dan gebruikelijk voor de conclusie van antwoord worden gegeven. De rechtbank gaat er vanuit dat[eiser1] c.s. de desbetreffende vertalingen uiterlijk zes weken voor de in het dictum bepaalde datum aan[gedaagde] toestuurt. Blijft dit achterwege dan behoeft[gedaagde] bij haar conclusie van antwoord niet in te gaan op de producties die in de Russische taal zijn opgesteld. Het is vervolgens (zo nodig) aan de behandelend rechter(s) in de hoofdzaak om te beoordelen of[gedaagde] in haar belang is geschaad en, zo ja, wat daarvan de consequentie moet zijn.
3.6.
In de gegeven omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in het incident te compenseren.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 oktober 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014.2130/1980