In deze zaak vorderde Stedin Netbeheer B.V. (hierna: Stedin) de vestiging van een opstalrecht op twee transformatoren die zich bevinden op het terrein van Du Pont de Nemours (Nederland) B.V. (hierna: Du Pont). De rechtbank Rotterdam heeft op 10 september 2014 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin Stedin als eiseres in conventie en Du Pont als gedaagde in conventie optrad. De vordering van Stedin was gebaseerd op een verhuurovereenkomst tussen partijen, waarin was afgesproken dat Du Pont medewerking zou verlenen aan de vestiging van een opstalrecht. Du Pont betwistte de vordering en stelde dat Stedin geen vorderingsrecht had, omdat zij geen juridisch eigenaar zou zijn van de transformatoren.
De rechtbank oordeelde dat Stedin wel degelijk belang had bij haar vordering en dat de vestiging van het opstalrecht noodzakelijk was om de eigendomssituatie te verduidelijken. De rechtbank wees de vordering van Stedin toe en veroordeelde Du Pont om mee te werken aan de vestiging van het opstalrecht. Daarnaast werd Du Pont veroordeeld tot betaling van notariskosten en proceskosten aan Stedin. In reconventie vorderde Du Pont dat Stedin haar eigendom van de transformatoren zou inschrijven in de openbare registers, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de transformatoren geen onderdeel uitmaakten van het openbare net van Stedin, maar dat zij eigendom waren van Stedin, hetgeen de basis vormde voor de toewijzing van de vordering in conventie.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke eigendomssituaties in het goederenrecht en de rol van opstalrechten in het kader van verhuurovereenkomsten. De rechtbank heeft de vorderingen van Stedin in conventie toegewezen en de vorderingen van Du Pont in reconventie afgewezen, met veroordeling van Du Pont in de proceskosten.