In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, die werkloos was geworden, verzocht om aanpassing van de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. De man had eerder, bij beschikking van 8 april 2002, een bijdrage van € 160,50 per maand per kind vastgesteld gekregen. Door de gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn werkloosheid en het hertrouwen van de vrouw, die nu een stiefvader heeft die onderhoudsplichtig is, stelde de man dat de bijdrage niet meer voldeed aan de wettelijke maatstaven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van wijziging van omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op 26 juli 2013, de datum waarop het verzoekschrift was ingediend. De behoefte van de minderjarigen werd vastgesteld op € 200,-- per maand per kind, waarbij het kindgebonden budget in mindering werd gebracht. De rechtbank heeft de draagkracht van de man en de stiefvader beoordeeld en geconcludeerd dat de man vanaf 26 juli 2013 een bijdrage van € 68,-- per maand per kind moest betalen, en vanaf 5 november 2013 een verlaagd bedrag van € 25,-- per maand per kind.
De rechtbank heeft het verzoek van de man om de achterstand op nihil te stellen afgewezen, maar bepaald dat de vrouw het teveel ontvangen bedrag aan alimentatie terug moet betalen aan de man. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.