ECLI:NL:RBROT:2014:7410

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
10/680373-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en diefstal in horecagelegenheid en supermarkt met verzekeringsfraude als motief

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij een brandstichting in een horecagelegenheid in Zwijndrecht en een daaropvolgende diefstal in een supermarkt. De brandstichting vond plaats op 28 februari 2013, waarbij de daders een deel van de verzekeringspenningen als beloning voor hun daden zouden ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk brand hebben gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen. De verdachte heeft ook een inbraak gepleegd in een Albert Heijn-supermarkt, waarbij hij rookwaren heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de ernst van de feiten en de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting en diefstal zwaar laten meewegen in de strafmaat. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten heeft vastgesteld en de verdachte strafbaar heeft verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/680373-13
Datum uitspraak: 3 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
feitelijk verblijvende op het [adres],
raads(maak een keuze)vrouw mr. J.M. Poortinga, advocaat te Putten.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 25 oktober 2013, 16 januari 2014 en 9 mei 2014. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 20 mei 2014.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

BEWIJS

Bij dit vonnis is als bijlage II een overzicht gevoegd van de bewijsmiddelen inhoudende de redengevende feiten en omstandigheden die tot het bewijs hebben bijgedragen.

HET VERWEER

Feit 1
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het tijdtechnisch onmogelijk is dat inzittenden van de auto met het kenteken [kenteken], die op camerabeelden is waargenomen in de nacht van de brand, de brand hebben gesticht. Zij heeft aangevoerd dat om 3:43 uur een auto over de Lindtsedijk rijdt. Om 4:03 uur komt deze auto weer terug op dezelfde camera bij de Lindtse dijk. Volgens de raadsvrouw is het 7 minuten rijden van de Lindtsedijk naar Kade100 (de locatie waar brand is gesticht). Aangezien het brandalarm om 4:01 uur afging is het volgens haar pleidooi onmogelijk dat de auto deze afstand in 2 minuten gereden heeft. Haar conclusie is daarom dat de inzittenden van deze auto nooit de brand gesticht kunnen hebben, gelet op het tijdsbestek.
De rechtbank is van oordeel dat het pleidooi van de raadsvrouw niet gestoeld is op de juiste feiten. De Lindtsedijk betreft een langere straat, en de raadsvrouw is van een andere locatie uitgegaan dan uit de stukken blijkt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 31 maart 2013 (pagina 694 e.v. van het dossier) volgt namelijk dat de camera – geplaatst langs de Lintsedijk ter hoogte van de Bilderdijkstraat - om 3:43 uur een auto registreert met kenteken [kenteken]. De auto rijdt in de richting van de Lindtse Dijk. Om 4:03 uur komt deze auto wederom in beeld op de camera’s op de Lindtsedijk ter hoogte van de Bilderdijkstraat. Derhalve rijdt deze auto op een andere locatie op de Lindtsedijk dan door de raadsvrouw is gesuggereerd. Om 4:03 uur blijkt dat de auto met dat kenteken de Marnixstraat inrijdt. Gelet op het feit dat deze locatie zeer dicht gelegen is bij de locatie waar brand is gesticht, is er geen enkele grond om aan te nemen – gelet op het tijdsverloop – dat de inzittenden van deze auto de brand niet gesticht hebben. De rechtbank overweegt daarbij dat een brandalarm normaliter niet direct afgaat als de brand wordt gesticht, maar dat er enige tijd zal zijn gelegen tussen het in brand steken van en object en het afgaan van het brandalarm.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er zich in het dossier geen machtiging van de rechter-commissaris bevindt, waarin toestemming gegeven wordt voor het opnemen van de gesprekken van verdachte in het huis van bewaring.
De rechtbank is van oordeel dat deze machtiging, blijkens een mededeling van de officier van justitie ter terechtzitting, er wel is, maar zich in het dossier van het onderzoek ‘Elara’ bevindt. De omstandigheid dat de OVC-machtiging er wel is, maar zich niet in dit dossier bevindt, brengt niet mee dat de OVC-gesprekken, voor het gebruik waarvan door de Officier van Justitie toestemming is gegeven (proces-verbaal bevindingen opgenomen vertrouwelijke gesprekken nummer 14031909000.OVC), niet als bewijsmiddel gebruikt kunnen worden. Van een verzuim als bedoeld in art. 359a Sv is dan ook geen sprake, nu door de verdediging niet gesteld is dat als gevolg van het ontbreken van de OVC-machtiging in dit dossier de verdediging in een rechtens te respecteren belang is geschaad. De rechtbank voegt daar aan toe dat door de verdediging op geen enkel moment is verzocht de machtiging aan de stukken toe te voegen.
Feit 2
Door de verdediging is betoogd dat verdachte op een feestje ruim een maand voorafgaande aan deze inbraak vuilniszakken heeft gebruikt en dat het mogelijk is dat een van die vuilniszakken op het plaats delict is terechtgekomen.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig. Er is geen enkel aanknopingspunt dat een vuilniszak van dit feestje, zo dit er al geweest is, in de Albert Heijn is aangetroffen. Nu verdachte geen enkele andere verklaring kan geven voor het aantreffen van zijn vingerafdruk op een vuilniszak die op de vloer achter de service counter voor de schappen met sigaretten lag, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte deze inbraak heeft gepleegd en deze vuilniszak had willen gebruiken om zijn buit mee te vervoeren.

NADERE BEWIJSMOTIVERING

Feit 1
De rechtbank overweegt dat niet direct uit een bewijsmiddel volgt dat verdachte en zijn medeverdachte [verdachte 2] aanwezig waren op of bij Kade100 toen de brand werd aangestoken. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet betekent dat beide verdachten ook niet aanwezig zijn geweest en de brand niet hebben gesticht. De rechtbank zet de verschillende aanwijzingen en omstandigheden tegen de verdachten op een rij.
  • Ten aanzien van medeverdachte [verdachte 2] blijkt uit de verklaring van [getuige] dat hij de auto met het kenteken [kenteken] huurde voor [verdachte 2]. Dit betreft de auto die in de nacht van de brand op camerabeelden in de buurt van dit pand (Kade100) is waargenomen voor en na de brand. Als deze auto drie dagen na de brand wordt gecontroleerd door de politie blijkt [verdachte 2] inderdaad de bestuurder van de auto te zijn. De huurder, [getuige], wordt niet in de auto aangetroffen. Hieruit volgt dat [verdachte 2] de regelmatige bestuurder van deze auto was, ook in de nacht van de brandstichting. Dat de verklaring van [getuige] overeenkomstig de werkelijkheid is, wordt bevestigd door de afgeluisterde gesprekken van verdachte in de PI , die daarin aangeeft dat [getuige] naar waarheid heeft verklaard bij de politie over de huurauto’s.
  • Bij een doorzoeking van de woning van [verdachte 2] zijn bovendien rode breekijzers aangetroffen. Bij de ‘moeten’ die zijn aangetroffen bij Kade100, en veroorzaakt zijn om de deur open te breken om zo het pand binnen te komen, is ook rode verf aangetroffen. Dit komt overeen met de andere door [verdachte 2] gepleegde inbraken waar ook rode verf op/bij de ‘moeten’ is aangetroffen. Bij deze inbraken is door het NFI bevonden dat de rode verf afkomstig is van de breekijzers die aangetroffen zijn in het huis van [verdachte 2]. Bovendien is blijkens een proces-verbaal van bevindingen de modus operandi van [verdachte 2] ten aanzien van deze inbraak hetzelfde als bij de (bewezen verklaarde) inbraak aan het P.A. de Kokplein te Dordrecht (restaurant Lotus) en het Admiraalsplein te Dordrecht (Albert Heijn). Dit wijst alles op een en dezelfde dader.
  • Een bij de huiszoeking bij [verdachte 2] aangetroffen jerrycan betreft precies een zelfde jerrycan als de in het pand Kade100 aangetroffen jerrycans waarmee de brand is gesticht. Bovendien heeft deze jerrycan een partijnummer dat opvolgend is met een van de jerrycans die gevonden is bij de brandstichting (slecht één cijfer verschil t.o.v. het partijnummer op de andere jerrycan).
  • Uit de opgevraagde historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte ([telefoonnummer]) blijkt dat de gebruiker bij het bellen op 27 februari 2013 vanaf 19:25 uur een ‘beweging’ maakt van Vaassen in de richting van Zwijndrecht (21:10 uur), waarna er enige tijd geen telecommunicatie wordt geregistreerd tot 28 februari 2013 te 11:53 uur (Zie I.AH.5.7 + bijlage 5). De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat het niet-registreren van zijn telefoon in de tijdspanne van ongeveer 22:30 uur ’s avonds tot 12:00 uur ’s ochtends verklaarbaar is, omdat hij zijn telefoon altijd uitzet als hij gaat slapen, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar het proces-verbaal van bevindingen 3.AH1.3 waaruit volgt dat hetzelfde telefoonnummer na een korte onderbreking van een paar uur om 2 maart 2013 om 03:59 uur ineens wel weer een mast aanstraalt.
  • Aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte [verdachte 2] komen ook naar voren uit de contacten van de verdachte en medeverdachte [verdachte 2] onderling en van hen afzonderlijk met medeverdachte [verdachte 3]. Uit deze contacten volgt dat zij samen een bedrag van € 16.000 hebben ontvangen van [verdachte 3], en dat zij, nadat zij –als zij eenmaal vast zitten- te weten zijn gekomen dat [verdachte 3] (de eigenaar van Kade100) een groter bedrag van de verzekering heeft ontvangen, beiden meer geld willen hebben van [verdachte 3], te weten nog ongeveer € 84.000. In de voordien opgenomen telefoongesprekken wordt over schoenen (als versluierend taalgebruik voor geld) gesproken, die verdachte tegoed heeft van [verdachte 3]. Uit de telefoongesprekken volgt dat beide verdachten geld krijgen van [verdachte 3]. [verdachte 3] geeft aan dat hij moet wachten tot hij het geld van de verzekering heeft ontvangen. Op het moment dat het geld is gestort, wordt er een afspraak gearrangeerd ter overdracht van het geld aan medeverdachte [verdachte 2], waarna het observatieteam waarneemt dat [verdachte 2] naar verdachte reist, kennelijk – naar het oordeel van de rechtbank – om hem een deel van het geld te overhandigen (zie het proces-verbaal van bevindingen gesprekken en waarnemingen, nummer I.AH5.8). Uit de OVC-gesprekken waarin verdachte wordt beluisterd volgt dat hij stelt nog een bedrag van € 84.000 van [verdachte 3] te goed te hebben. Uit een door [verdachte 3] aan de politie getoonde brief van medeverdachte [verdachte 2] (aan [verdachte 3] overhandigd door de broer van [verdachte 2]) volgt dat ook hij meent nog recht te hebben op een soortgelijk bedrag ([verdachte 3] zou nog € 85.000 aan [verdachte 2] moeten betalen). [verdachte 2] schrijft in diezelfde brief dat bij niet-betaling van dit bedrag door [verdachte 3], hij, [verdachte 2], naar justitie zou gaan met twee tapes, waarop zou staan dat [verdachte 3] de opdrachtgever van de brand bij Kade100 is (zie I.AH5.12). In de omstandigheid dat verdachte en medeverdachte [verdachte 2] een zelfde aandeel van het geld claimen, ziet de rechtbank een aanwijzing dat zij een zelfde aandeel hebben in de brandstichting.
  • Uit de met OVC-apparatuur in het huis van bewaring opgenomen gesprekken tussen verdachte en wisselende gesprekspartners laat verdachte veel los over de aan hem tenlastegelegde feiten. Onder andere komt naar voren dat de hiervoor samengevatte telefoongesprekken niet de afpersing van [verdachte 3] betreffen door verdachten, maar dat dit om de brandstichting gaat. De rechtbank citeert uit de bewijsmiddelen een gesprek tussen verdachte ([verdachte 1]) en zijn vader:
[verdachte 1]: uhm kijk eh ik heb met die ehhh ik krijg nog 86.000 euro van iemand....
Vader: oi wie
[verdachte 1]: ehh die persoon die regel ik via mijn advocaat dat jij het adres krijgt. En dan moet jij, dan moet jij een telefoontje naar hem brengen, en met hem contact houden. ..kan je dat?
Vader: Acht zes? Geeft hij die?
[verdachte 1]: Acht vier acht vier, krijg ik nog en dan mag ie een maand, een maand heeft ie de tijd. kijk.. hij heeft het al, hij heeft het al.
Vader: Waar woont hij dan? Waar woont hij dan .
[verdachte 1]: Capelle.
Vader: Nederlander? Geeft hij het dan?
[verdachte 1]: ja sowieso. Hij moet het geven aan mij, want dat is hij mij nog verschuldigd maar omdat ik nou hier zit...
Met inachtneming van het feit dat medeverdachte [verdachte 3] in Capelle aan den IJssel woont, is de rechtbank van oordeel dat hier gesproken wordt over de beloning die verdachte krijgt voor de brandstichting. Verdachte deelt in dit gesprek immers mee dat hij geld krijgt voor het feit waarvoor hij vastzit (te weten: brandstichting).
Verderop in het gesprek zegt verdachte tegen zijn vader:
[verdachte 1] Ik heb het al gezien...op een blaadje....kijk voor deze actie.. van wat hier is gebeurd, waarom ik hier zit heeft ie drie ton gekregen, 100 ging naar mij die moest ik delen met die kameraadje van mij snap je?
Vader Ja
[verdachte 1] Er is al 16 betaald, dus ik krijg nog 84....en hij weet dat want dat hebben wij al afgesproken van te voren al, al in februari.
Verdachte verklaart hier kennelijk over een voorafgaand aan de brandstichting gemaakte afspraak over de verdeling van de verzekeringspenningen. De rechtbank overweegt daarbij dat de brand is gesticht op 28 februari 2013, zijnde de laatste dag van die maand februari. Dus ‘van te voren’ moet slaan op een tijdstip voorafgaand aan die brandstichting.
Voorts heeft verdachte nog een gesprek met ene ‘[derde]’. Als het over ‘[verdachte 3]’ gaat deelt verdachte mee:
[verdachte 1]: Wat ik daarmee wil? lk wil dat hebben! Waar ik recht op heb.
Ja je maakt het jezelf echt moeilijk weet je. En nu heb je gewoon een grote kans dat je er uitspringt snap je? Nou, kijk als je nu problemen gaat maken voor jezelf. Kijk, weet je, Ton, Ton zegt tegen mij "Die man heeft misschien geen verklaring, maar hij praat wel met de politie snap je"?. Kijk als hij nu, als hun nu, maakt niet uit, nog één vinger op jou kunnen leggen dat jij vanaf hier al zaken loopt te
regelen [met af te persen...]
[verdachte 1] Moet ik nog langer.
[derde] Dan heb je echt een probleem hè. Dan hang je zeker.
[verdachte 1] Ja, ik dacht zo, kijk omdat hij eerst dat zegt en dan weer dit en dan weer zo en dan weer zo. En als hij nu weer dat zou gaan zeggen, ja, wat houdt er dan, wat blijft er dan recht staan? Als hij elke keer zo van de hak op de tak.
[derde] Nee dat ben ik met je eens maar op moment als jij...
[verdachte 1] Snap je?
[derde] ....Op moment als jij naar hem toe gaat en je gaat geld lopen eisen voor iets dan maak jij zijn zaak maak je weer sterker.
[verdachte 1] Owh oké, zo...
[derde] Kijk jouw, jouw, jouw kracht, jouw kracht, zoals ik het zie hè? Jouw kracht op dit moment is, is dat hij ontkent, omdat hij... Hij ontkent, waarom? Want hij weet als jullie bekennen dan is hij de lul!
[verdachte 1]: Ja
De rechtbank is van oordeel dat het hier over [verdachte 3] gaat, gelet op alle omstandigheden. Indien verdachte en medeverdachte [verdachte 2] bekennen, is medeverdachte [verdachte 3] ‘de lul’. Dit wordt beaamd door verdachte. Dit wijst erop dat medeverdachte [verdachte 3] inderdaad opdrachtgever is voor de brandstichting.
Al deze omstandigheden bij elkaar genomen maken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en medeverdachte [verdachte 2] tegen betaling van een geldsom tezamen en in vereniging brand hebben gesticht (waarbij dat geldbedrag afkomstig is van de verzekeringspenningen die [verdachte 3] heeft en zou ontvangen).

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen,opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand (gelegen aan de Scheepmakerij), immers
heeft/hebben verdachte en
/of (een of meer van)zijn mededader
(s)toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een deel van dat bedrijfspand, althans met
(een)brandbare stof
(fen
), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en
/ofdat deel van dat bedrijfspand
geheel ofgedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en
/ofde in dat bedrijfspand aanwezige goederen en
/ofvoor de belendende woningen en
/ofkantoren,
in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/oflevensgevaar voor zich in dat bedrijfspand en/of die belendende woningen bevindende personen
, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderente duchten was;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 01 maart 2013 tot en met 02 maart 2013 te Vaassen, gemeente Epe,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening in
/uiteen winkelpand van Albert Heijn gelegen aan de Houtzagersstraat, heeft weggenomen (een grote hoeveelheid) rookwaren,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Albert Heijn
en/of [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte
en/of zijn mededader(s)zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft
/hebbenverschaft en
/ofde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder zijn
/hunbereik heeft
/hebbengebracht door middel van braak
, verbreking en / of inklimming, te weten het forceren van de twee
schuifdeuren in de voorpui en
/of(vervolgens) het openbreken van een rolluik.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

STRAFBAARHEID FEIT

De bewezen feiten leveren op:
1.
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN EN LEVENSGEVAAR OF GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSELVOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS;
2.
DIEFSTAL, WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT OF HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN BRAAK.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met medeverdachte [verdachte 2] tegen betaling een brand gesticht in een horecagelegenheid. Het bedrag dat verdachte en zijn medeverdachte reeds hebben ontvangen en waarop zij daarna nog menen recht te hebben, is afkomstig van de verzekeringspenningen die [verdachte 3] heeft dan wel zou ontvangen. Daarnaast heeft verdachte ingebroken in een supermarkt. Dit zijn ernstige feiten. Bij de brandstichting bevonden zich nog personen in het pand. Bij een andere ontwikkeling van het vuur had het deze personen hun leven kunnen kosten. Ook de belendende kantoren en woningen liepen gevaar. Een diefstal met braak veroorzaakt veel schade waarmee verdachte het betreffende bedrijf ernstig dupeert. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin, met veronachtzaming van de levens en belangen van derden.
Daarom zal hem straf worden opgelegd. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 april 2014 reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 30 september 2013. Verdachte heeft zich ten aanzien van de feiten op zijn zwijgrecht beroepen en heeft aangegeven meerdere leefgebieden niet uitgebreid te willen bespreken. Hij heeft geen legaal inkomen en het is onduidelijk waarvan hij leeft. De reclassering onthoudt zich verder van advies over de sanctie.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat verdachte voor deze feiten ‘afgestraft’ dient te worden, en dat een voorwaardelijke of alternatieve sanctie geen optie is bij verdachte, mede gelet op het reclasseringsrapport, maar ook gelet op de ernst van de feiten, in het bijzonder de brandstichting. Daarom zal de rechtbank (bij beslissing die afzonderlijk is geminuteerd) de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.
Alles afwegend, wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 47, 57, 63, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaar en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.J. Schiffers – Hanssen, voorzitter,
mr. K. Helmich en mr. A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. den Besten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juni 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 februari 2013 te Zwijndrecht tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in
een bedrijfspand (gelegen aan de Scheepmakerij), immers heeft / hebben
verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
(open) vuur in aanraking gebracht met een deel van dat bedrijfspand, althans
met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of dat
deel van dat bedrijfspand geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of de in dat bedrijfspand aanwezige
goederen en/of voor de belendende woningen en/of kantoren, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen en / of levensgevaar voor zich in dat bedrijfspand en/of
die belendende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor
een ander of anderen te duchten was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2013 tot en met 02 maart 2013 te Vaassen, gemeente Epe, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een winkelpand van
Albert Heijn gelegen aan de Houtzagersstraat, heeft weggenomen (een grote
hoeveelheid) rookwaren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan Albert Heijn en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen
goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van
braak, verbreking en / of inklimming, te weten het forceren van de twee
schuifdeuren in de voorpui en/of (vervolgens) het open breken van een rolluik.