In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], heeft de rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], op 28 april 2013 te Dordrecht. De officier van justitie, mr. L.C. Visser, had gerekwireerd tot een veroordeling wegens het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, omdat het dossier onvoldoende informatie bevatte over de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling en de strafverhogende omstandigheid van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte gehonoreerd. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte, en dat zijn verdediging noodzakelijk en geboden was. De verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging niet overschreden, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging voor het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar ook hier werd het beroep op noodweer gehonoreerd, waardoor de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft in haar beslissing de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit vastgesteld, maar geconcludeerd dat dit feit niet strafbaar is. De verdachte werd vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit en ook van de meer en meest subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat deze niet konden leiden tot een veroordeling. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M. van Nooijen, voorzitter, en mrs. M.A.J.M. Jansen en G.M. Munnichs, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D.W.A. de Raad.