In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 600,00 aan [eiseres] wegens overtreding van artikel 11a van de Tabakswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete is opgelegd in overeenstemming met de Tabakswet en het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van recidive, en dat het feit dat eiseres hoger beroep heeft ingesteld tegen een eerdere uitspraak met betrekking tot een andere boete, niet van invloed is op de wijziging van de boetebedragen die van toepassing zijn op de huidige overtreding.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder op 3 augustus 2012 het primaire besluit heeft genomen om een boete op te leggen. Dit besluit werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 2 oktober 2012, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 8 januari 2014 is het onderzoek ter zitting gevoegd met een andere zaak, maar na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de hoogte van de boete van € 600,00 terecht is opgelegd, aangezien dit bedrag op het moment van de overtreding, op 17 maart 2012, de geldende sanctie was.
De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.