ECLI:NL:RBROT:2014:7127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
ROT-14_04306
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ingetrokken maatwerkvoorschriften voor geluidsoverlast door supermarkt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen de intrekking van maatwerkvoorschriften door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem. De maatwerkvoorschriften waren opgelegd aan Lidl Nederland GmbH voor hun supermarkt, gelegen aan een specifiek adres, en betroffen geluidsnormen die moesten worden nageleefd om geluidsoverlast voor omwonenden te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van deze voorschriften onterecht was, omdat het onduidelijk was of het besluit in bezwaar volledig kon worden gehandhaafd. De verzoeker, die eigenaar is van een appartement in de nabijheid van de supermarkt, stelde dat de intrekking van de maatwerkvoorschriften schadelijk zou zijn voor het milieu en de leefomgeving van de omwonenden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang was voor de verzoeker, aangezien de intrekking van de voorschriften zou leiden tot onaanvaardbare geluidshinder.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de verzoeker zwaarder laten wegen dan die van de verweerder en de vergunninghouder. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat de verweerder het door de verzoeker betaalde griffierecht vergoedt en is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van het beschermen van de belangen van omwonenden tegen geluidsoverlast en de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de belangenafweging in dergelijke zaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/4306
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. J.M. Smits,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Cappelle.
Aan het geding heeft mede als partij deelgenomen:
Lidl Nederland GmbH, te Huizen, vergunninghouder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de op 14 augustus 2013 aan vergunninghouder voor zijn supermarkt, gelegen aan de [adres] , opgelegde maatwerkvoorschriften in zijn geheel ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is zijn gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge het vierde lid van artikel 8.42 van de Wet milieubeheer (Wm) kan het bestuursorgaan de voorschriften aanvullen, wijzigen of intrekken indien dat nodig is ter bescherming van het milieu.
2.
Verweerder heeft op 14 augustus 2013 besloten om aan vergunninghouder ten behoeve van de inrichting gelegen aan [adres] , in het belang van de bescherming van het milieu, op grond van artikel 8.42 van de Wm en artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien van het aspect geluid. Deze voorschriften luiden als volgt.
“1. Geluid en trillingen
1.1
Laad- en losactiviteiten buiten bij het magazijn mogen niet plaatsvinden tussen 19.00 uur en 07.00 uur. Onder laad- en losactiviteiten worden ook transportbewegingen, sluiten van portieren, starten en optrekken van voertuigen en het rijden met andere laad- en losmiddelen verstaan.
1.2
Activiteiten in het magazijn, inclusief het gebruik van de kartonpers, mogen niet plaatsvinden tussen 23.00 en 07.00 uur.
Het akoestisch bronvermogen van de koelinstallatie mag, bij een continue bedrijfstijd, niet meer bedragen dan 70 dB(A).
1.4
Binnen 6 weken na het van kracht worden van dit maatwerkbesluit, dient middels een rapport aangetoond te zijn dat aan voorschrift 1.3 voldaan kan worden.”
3.
Op 15 januari 2014 heeft vergunninghouder bij verweerder aan de hand van een akoestische rapportage een actieplan (hierna: het actieplan) ingediend, met als doel de mogelijke overschrijdingen van de geluidsnormen te voorkomen. In het actieplan is opgenomen dat:
  • Het laden en lossen van goederen alleeen plaatsvindt in de dagperiode tussen 07.00 uur en 19.00 uur. Door Lidl is reeds een instructie opgesteld en aangeleverd bij hun leveranciers zodat zij in de dagperiode zullen laden en lossen.
  • Er conform de ingediende akoestische rapportage, voor 1 mei 2014, een voorziening, zijnde een geluidsscherm, wordt geplaatst.
  • Er door Lidl, in samenwerking met de OZHZ en de bewoners, een binnenmeting wordt uitgevoerd om het geluidsniveau binnen te bepalen.
  • Op basis van het gemeten binnenniveau wordt bepaald of er maatregelen ter reductie van het geluidsniveau noodzakelijk zijn.
  • Indien er maatregelen noodzakelijk zijn, door Lidl passende maatregelen zullen worden getroffen.
4.
Naar aanleiding van het actieplan en de daarin opgenomen toezeggingen is verweerder van mening dat de opgelegde maatwerkvoorschriften met betrekking tot het aspect geluid geen doel meer treffen en heeft bij het bestreden besluit besloten de maatwerkvoorschriften in zijn geheel in te trekken.
5.
Verzoeker, eigenaar van een appartement aan de [adres] , kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Het verbaast hem ten zeerste dat naar aanleiding van het actieplan de maatwerkvoorschriften worden ingetrokken. Dit kan alleen ter bescherming voor het milieu. Omdat niet valt in te zien dat in dit geval de intrekking van de maatwerkvoorschriften de bescherming van het milieu dient is de intrekking onrechtmatig. Juist nu uit het akoestisch onderzoek, gevoegd bij het actieplan, volgt dat de geluidnormen worden overschreden is het zaak de opgelegde maatwerkvoorschriften in stand te laten. Het actieplan van vergunninghouder kan immers niet met bestuursrechtelijke middelen worden afgedwongen. De toezeggingen van de Lidl zijn vrijblijvend. Bij het bestreden besluit zijn voorts de belangen van verzoeker (en andere omwonenden) niet meegewogen en is ten onrechte niet vermeld (of althans volstrekt onvoldoende) op welke wijze de in artikel 8.40, tweede lid, van de Wm genoemde aspecten (voorkomen nadelige gevolgen voor het milieu) bij het voorbereiden van het bestreden besluit zijn betrokken.
6.
De voorzieningenrechter is, mede op basis van het gestelde ter zitting, van oordeel dat verzoeker, hoewel hij zelf in Breda woonachtig is, een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Naast dat de (voormalige) huurders van zijn appartement de huur hebben opgezegd als gevolg van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat (geluidhinder) en potentiële nieuwe huurders worden afgeschrikt, is de spoedeisendheid gelegen in de omstandigheid dat verzoeker de maatwerkvoorschriften gehandhaafd wenst te zien in het kader van de mede door hem in gang gezette handhavingsprocedure ter zake van de geluidhinder die door vergunninghouder wordt veroorzaakt.
7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de ingetrokken maatwerkvoorschriften, zoals verweerder in het verweerschrift van 15 augustus 2014 heeft omschreven, waren bedoeld om het milieu en de bewoners van woningen in de omgeving van de supermarkt te beschermen tegen geluidsoverlast die van vergunninghouder afkomstig is. De stelling van verweerder ter zitting dat de maatwerkvoorschriften bedoeld waren om enig inzicht in de situatie ter plaatse te krijgen, hetgeen nu door het actieplan van vergunninghouder afdoende wordt verkregen waardoor de maatwerkvoorschriften niet meer nodig zijn, komt de voorzieningenrechter onbegrijpelijk voor.
8.
De voorzieningenrechter onderschrijft verweerders standpunt ter zitting dat het in het algemeen goed is overbodige regels in te trekken ter vermindering van de regeldruk en dat maatwerkvoorschriften die niet meer nodig zijn in het belang van het milieu, kunnen worden ingetrokken op grond van artikel 8:42 van de Wm. Uit het bestreden besluit en het actieplan blijkt echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer, dat alle maatwerkvoorschriften niet meer nodig zijn in het belang van het milieu. Dit geldt in het bijzonder voor het verbod te laden en te lossen tussen 23.00 uur en 07.00 uur. Uit het akoestisch rapport van 16 december 2013 blijkt dat het laden en lossen in die periode voor geluidsoverlast zorgt, en wel in die mate dat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit worden overschreden. Vergunninghouder heeft weliswaar ter zitting aangegeven dat de leveranciers dienaangaande zijn geïnstrueerd op grond van het actieplan, maar verzoeker heeft gesteld dat laden en lossen in die periode desondanks voorkomt. Verder blijkt volgens verzoeker uit recente geluidmetingen – waarvan de rapportages nog niet bekend zijn – dat geluidnormen worden overtreden. Deze stellingen zijn ter zitting niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Dat het actieplan van vergunninghouder meer bescherming biedt dan de maatwerkvoorschriften of minst genomen dezelfde bescherming, hebben verweerder en vergunninghouder derhalve niet aannemelijk gemaakt, althans niet ten aanzien van alle maatwerkvoorschriften. Gelet daarop volgt uit de motivering van het bestreden besluit ook onvoldoende op welke wijze verweerder met de belangen van verzoeker (en andere omwonenden) rekening heeft gehouden.
9.
Gezien het vorenoverwogene is thans onzeker of het bestreden besluit ongewijzigd in stand kan blijven en komt de voorzieningenrechter toe aan een belangenafweging Mede gelet op het feit dat onder meer door verzoeker een handhavingsprocedure in gang is gezet, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoeker bij toewijzing van het verzoek zwaarder dienen te wegen dan de belangen van verweerder (en vergunninghouder) bij handhaving van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat vergunninghouder – naar zij zelf stelt – er alles aan is gelegen om aan de normen van het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen, zodat niet kan worden ingezien dat in dit geval de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter wijst gelet op het voorgaande het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 165,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.