Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 november 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 7 februari 2014.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een schuldbekentenis die door [gedaagde], de moeder, is afgegeven aan haar toen 5-jarige kind, [eiser], in het kader van een echtscheidingsprocedure. De schuldbekentenis, gedateerd op 9 juni 1996, vermeldt dat [gedaagde] een bedrag van f. 31.000,- schuldig is aan [eiser], met een opeisbaarheid op 22 mei 2006 en een rente van 6% per jaar. Zestien jaar later vordert [eiser] nakoming van deze schuldbekentenis, maar de rechtbank oordeelt dat de schuldbekentenis geen authentieke akte is en dus niet de dwingende bewijskracht heeft die [eiser] aanvoert. De rechtbank stelt vast dat de handtekening van [gedaagde] op de schuldbekentenis betwist wordt en dat [eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten van [gedaagde].