ECLI:NL:RBROT:2014:6822

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
C-10-454893 - KG ZA 14-662
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding leerlingenvervoer en verval van recht in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een kort geding dat was aangespannen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DE VIER GEWESTEN B.V. (DVG) tegen meerdere gemeenten, waaronder Gemeente Gorinchem en Gemeente Giessenlanden. DVG had deelgenomen aan een Europese aanbesteding voor leerlingenvervoer, maar was niet geselecteerd voor alle percelen. De gemeenten hadden voor de percelen 1 en 3 tot en met 7 tijdelijke overeenkomsten willen sluiten met andere inschrijvers, wat DVG als onrechtmatig beschouwde. DVG vorderde in kort geding dat de gemeenten zouden worden verboden om tijdelijke overeenkomsten te sluiten met andere partijen en dat de aanbestedingsprocedure zou worden gestaakt. De rechtbank oordeelde dat DVG haar recht om te klagen over de gunningssystematiek had verwerkt, omdat zij niet tijdig bezwaar had gemaakt. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de gemeenten DVG niet konden passeren voor perceel 3, omdat DVG als winnende inschrijver in aanmerking moest komen voor dit perceel. De rechtbank verbood de gemeenten om voor perceel 3 een tijdelijke overeenkomst te sluiten met een andere partij en legde een dwangsom op bij overtreding van dit verbod. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/454893 / KG ZA 14-662
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2014(bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE VIER GEWESTEN B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres,
advocaat mr. A.L. Appelman,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GORINCHEM,
zetelend te Gorinchem
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GIESSENLANDEN,
zetelend te Hoornaar,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HARDINXVELD-GIESSENDAM,
zetelend te Hardinxveld-Giessendam,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MOLENWAARD,
zetelend te Bleskensgraaf,
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZEDERIK,
zetelend te Meerkerk,
gedaagden,
advocaat mr. E.E. Zeelenberg.
Partijen zullen hierna DVG en de Gemeenten genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 4 juli 2014,
  • de akte tot het overleggen van producties van DVG,
  • de brief van de zijde van DVG van 4 augustus 2014 met aanvullende producties,
  • de brief van de zijde van de Gemeenten van 4 augustus 2014 met producties,
  • de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 6 augustus 2014,
  • de akte houdende wijziging van eis,
  • de pleitnota van DVG
  • de pleitnota van de Gemeenten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeenten hebben een Europese aanbesteding van het leerlingenvervoer gemeenten Giessenlanden, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Molenwaard en Zederik georganiseerd, die is opgedeeld in 7 percelen. Het gunningscriterium is de economisch meest voordelige inschrijving.
2.2.
Het aanbestedingsdocument vermeldt – voor zover hier van belang – :
“[…]
1. Inleiding en Uitgangspunten
[…]
Opdrachtgever wil diensten afnemen onder een optimale beschikbaarheid, kwaliteit en continuïteit tegen een marktconforme prijs/kwaliteitverhouding,
[…]
De aanbestedingsdocumenten zijn met grote zorg samengesteld. Mocht een Inschrijver echter onvolkomenheden, tegenstrijdigheden, en/of gebreken constateren, dan dient Inschrijver deze zo spoedig mogelijk, maar vóór verzending van de Nota van Inlichtingen, aan de in dit document genoemde contactpersoon schriftelijk kenbaar te maken op straffe van verval van recht. Als naderhand blijkt dat er onvolkomenheden, tegenstrijdigheden, en/of gebreken in de aanbestedingsdocumenten zitten en de ze zijn niet door de Inschrijver gemeld, kan dit de Opdrachtgever niet worden aangemerkt.
Ingeval een Inschrijver wel tijdig melding heeft gemaakt van onvolkomenheden, tegenstrijdigheden, en/of gebreken bij Opdrachtgever, maar de Opdrachtgever er blijk van geeft niet van mening te zijn dat er sprake is van onvolkomenheden, tegenstrijdigheden, en/of gebreken, althans de Opdrachtgever ter zake geen aanpassingen respectievelijk wijzigingen verricht, is Inschrijver verplicht nadere acties (bijvoorbeeld een kort geding) te ondernemen op straffe van (wederom) verval van recht om over deze (eventuele) onvolkomenheden, tegenstrijdigheden en/of gebreken (na Inschrijving) in rechte te klagen.
[…]
6.2
Gunningscriterium
[…]
Voor elk afzonderlijk perceel geldt de onderstaande beoordelingstabel.
Voor alle onderdelen gezamenlijk kunnen maximaal 100 punten worden verdiend (1% = 1 punt).
Opdrachtgever hanteert de hierna volgende beoordelingsmethode voor wat betreft de kwantitatieve gunningcriteria.
Percelen 1, 3, 4, 5,6 en 7:
De Inschrijving met de laagste prijs per gemiddelde leerlingkilometer krijgt 70 punten; de overige Inschrijvers krijgen het relatieve prijsverschil in mindering op dit maximum (meer dan 100% duurder dan de laagste prijs levert geen punten op). […]
[…]
Annex D Programma van Eisen
[…]
1.3.1
Materieel/soort materieel
[…]
 De opdrachtnemer is vrij in de keuze van het in te zette type vervoermiddel zolang dat vervoermiddel voldoet aan het bepaalde in dit Programma van Eisen en het voertuig voldoet aan de specifieke (medische) vervoersbehoeften van de leerling. […]
[…]
1.6
De regie van het vervoer
De opdrachtnemer is verantwoordelijk voor het maken van de planning en moet dit zo efficiënt als mogelijk is doen. De Opdrachtgever stelt echter in deze paragraaf beperkende voorwaarden aan de maximale efficiency.
1.6.1
De regie van het vervoer/Combinatieplicht en mogelijkheden
De Opdrachtnemer moet zoveel mogelijk combineren. Indien de Opdrachtnemer het vervoer van een leerling niet kan combineren in de bestaande routeplanning of niet kan combineren met ander leerlingenvervoer van andere gemeenten, behoudt de Opdrachtgever zich het recht voor zelf naar combinatiemogelijkheden te zoeken
(wellicht met een andere Opdrachtnemer).
[…]
1.6.2
De regie van het vervoer/Marges in de uitvoering
Iedere leerling wordt van het door de gemeente aangegeven vertrekadres opgehaald en bij de school afgehaald.
[…]
1.6.3
De regie van het vervoer/Planningsuitgangspunten
De routes worden primair per school samengesteld. Indien het (de) voertuig(en) daarbij niet geheel gevuld kan (kunnen) worden, mag er worden gecombineerd. Individuele beperkingen, zoals niet combineren, van de leerlingen worden door de Opdrachtgever aangegeven.
Er dient via een vaste en de kortst mogelijke route te worden gereden tenzij ongebruikelijke omstandigheden (bijvoorbeeld wegomleggingen) het noodzakelijk maken van de normale route af te wijken.
[…]
1.6.7
De regie van het vervoer/Planning overleggen aan Opdrachtgever
De Opdrachtnemer stelt op basis van de eisen in dit Bestek een concept routeplanning samen welke uiterlijk twee (2) weken voor de start van het vervoer ter goedkeuring aan de Opdrachtgever wordt voorgelegd. De conceptplanning moet voldoen aan de eisen in dit Bestek.
Uiterlijk vier (4) weken na de start van het vervoer overlegt de Opdrachtnemer de definitieve routeplanning
aan de Opdrachtgever, daarna volgt de definitieve goedkeuring.
De routeplanning wordt vervolgens na elke wijziging/mutatie aan Opdrachtgever beschikbaar gesteld of is op andere wijze realtime te raadplegen.
[…]
1.1
Vergoeding en betaling
1.10.1
Vergoeding en betaling/Tarief
Voor de Percelen 1, 3,4, 5, 6 en 7 wordt de vergoeding voor het vervoer als volgt bepaald:
De Opdrachtnemer ontvangt een kilometerprijs per gemiddelde leerling kilometer. Er wordt hierin geen
onderscheid gemaakt naar het type voertuig dat wordt of moet worden ingezet.
Voor het vervoer geldt dat wanneer meer dan vier leerlingen vervoerd kunnen worden in een route deze route niet opgesplitst mag worden. Er moet dan een voertuig met een hogere zitplaatscapaciteit worden ingezet. De tarieven gelden dus voor alle typen voertuigen.
De gemiddelde leerling kilometer wordt als volgt berekend:
Van elke route wordt op basis van onderstaande formule de
gemiddelde leerling-kilometersberekend:
De formule bestaat uit de kilometers per leerling (afstand van het woonadres van de leerling naar school). Alle afstanden wordt uitgedrukt in kilometers berekend via de laatste versie van Easytravel met de standaard instellingen voor de kortste route (afgerond op één decimaal). Deze worden per route bij elkaar opgeteld en dan gedeeld door het aantal leerlingen in de route.
LLkm1 + LLkm2 + LLkm3 +LLkm4 ÷ LLkm5 +LLkmn= gemiddelde leerling kilometers
Aantal leerlingen in de route
De gemiddelde leerling-kilometers van deze routes worden vermenigvuldigd met de overeengekomen prijs per gemiddelde leerling-kilometer en vermenigvuldigd met de frequentie dat de betreffende route in de factuurperiode is gereden.
[…]”
2.3.
Diverse partijen hebben de Gemeenten binnen de daarvoor gestelde termijn vragen gesteld over het aanbestedingsdocument. Deze vragen zijn door de Gemeenten beantwoord in de eerste nota van toelichting. De vragen en antwoorden die hier van belang zijn luiden:
Vraag 41265:
“Bijlage 3 en paragraaf 6.2 (percelen 1, 3, 4, 5, 6 en 7); Inzake het tarief vraagt u, via het inschrijfbiljet, om een ‘laagste prijs per gemiddelde leerlingkilometer’. Het valt ons echter op dat u inzake de route geenszins opgave van of inzicht in de samenstelling van de route wilt hebben. Daarmee is de mogelijkheid aanwezig om zeer laag in te schrijven op deze opdracht en dit later te compenseren met een route met veel kilometers. Met andere woorden, u heeft inzicht in de ‘P’ maar niet in de ‘Q’. In hoeverre deelt u onze overweging en zou het bijvoegen van de ritplanning of de ritplanning indicatoren passend zijn om de inschrijvingen ‘sluitend’ te krijgen?
Antwoord:
“Aanbestedende dienst deelt uw overweging niet. Daarnaast heeft het programma van eisen voldoende waarborgen om efficiënt vervoer te waarborgen.”
Vraag 41428 sub 6:
“Pagina 39, vergoeding perceel 1: De vergoedingssystematiek voor de percelen 1,3,4,5,6,7 is onrechtvaardig. Doordat u een route vergoedt o. b. v. een tarief per gemiddelde leerlingkilometer kunnen routes die wat betreft beladen kilometerafstand/tijd vergelijkbaar zijn een zeer afwijkende opbrengst hebben. Voorbeeld: […]
Effect van deze verrekeningswijze is dat het niet in belang vervoerder is efficiënt te plannen, terwijl dit toch een gemeenschappelijke doelstelling zou moeten zijn. We verzoeken u de systematiek aan te passen, bijvoorbeeld naar een beladen kilometer of uurtarief”
Antwoord:
“Opdrachtgever deelt uw analyse niet. De methodiek wordt niet aangepast”
Vraag 41432:
“pagina 15
De door u gehanteerde vergoedingssystematiek in de percelen 7,3,4,5,6,7 in combinatie met door u gestelde planningseisen (te weten efficiënt(par 1. 6,pag 33) en primair op school (7.6.3 pag. 34)) is niet eenduidig en kan in sommige gevallen strijdig met elkaar zijn. Zo zal het in een aantal gevallen juist niet efficiënt zijn om te plannen op school. Afhankelijk hoe een inschrijver hier mee omgaat kan dit tot zeer afwijkende geoffreerde
tarieven leiden, die verder niets vertellen over de totaalkosten per perceel. Om een gelijk speelveld te creëren voor alle inschrijvers verzoeken we u het ‘primair op school’ principe te laten vervallen en te definiëren wat efficiënt plannen is.”
Antwoord:
“Alle Inschrijvers moeten zich houden aan het Aanbestedingsdocument. Deze wordt niet aangepast Er moet primair op de school gepland worden.”
De voormelde vragen 41428 en 41432 zijn door DVG gesteld.
2.4.
DVG is een franchiseorganisatie op het gebied van het personenvervoer in de breedste zin van het woord en schrijft regelmatig in op aanbestedingen.
2.5.
DVG heeft tijdig een inschrijving voor alle percelen ingediend. Bij deze inschrijving behoort, zoals in het aanbestedingsdocument is beschreven, een door DVG ingevuld formulier Annex A. Op dit formulier heeft DVG “Ja” ingevuld bij onder meer nummer 1-e-13, dat luidt:
“Het inzenden van de Inschrijving houdt in dat wordt ingestemd met de inhoud en strekking van de onderhavige aanbesteding(sprocedure) zoals omschreven in dit document alsmede met de inhoud en strekking van dit document.”
Voorts behoort bij de inschrijving een door DVG ondertekende Akkoordverklaring Annexen A, en C tot en met F die onder meer inhoudt dat zij door ondertekening van die verklaring verklaart dat die Annexen volledig en naar waarheid zijn ingevuld/beantwoord.
2.6.
Bij brief gedateerd 12 juni 2014, maar daadwerkelijk verzonden op 17 juni 2014, hebben de Gemeenten hun gunningsvoornemens kenbaar gemaakt en DVG meegedeeld dat zij voornemens zijn de percelen 2 en 3 aan DVG te gunnen en de overige percelen aan andere inschrijvers.
2.7.
De Gemeenten zijn voornemens om - in verband met de naderende aanvang van het nieuwe schooljaar - bij wege van noodoplossing voor de percelen 1 en 3 tot en met 7 tijdelijke overeenkomsten te sluiten. Zij hebben hiervoor de winnende inschrijvers van die percelen benaderd behalve voor perceel 3. Voor dat perceel is de tweede in rang geëindigde inschrijver in plaats van DVG benaderd. De tijdelijke overeenkomsten betreffen de periode vanaf de aanvang van het schooljaar tot en met 31 december 2014.

3.Het geschil

3.1.
DVG vordert na wijziging van haar eis samengevat - :
1.a) de Gemeenten te gebieden om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de Europese aanbestedingsprocedure Leerlingenvervoer (zaakdossier 23486) wat betreft de percelen 1 en 3 tot en met 7 te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b) de Gemeenten te verbieden om voor perceel 3 een tijdelijke overeenkomst te sluiten met ieder ander dan DVG, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. de Gemeenten te veroordelen in de kosten van het geding, evenals de nakosten, met dien verstande dat de Gemeenten hierover wettelijke rente zijn verschuldigd na het verstrijken van veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.
3.2.
DVG legt aan vordering 1 sub a ten grondslag dat aan het subgunningscriterium “laagste prijs per gemiddelde leerlingkilometer” een transparantiegebrek kleeft welke meebrengt dat er geen sprake is van een level playing field. Aan vordering 1 sub b legt zij ten grondslag dat de Gemeenten in strijd met het gelijkheidsbeginsel en onrechtmatig jegens haar handelen door voor perceel 3 geen tijdelijke overeenkomst met haar te sluiten.
3.3.
De Gemeenten voeren verweer. Primair beroepen zij zich op verwerking van het recht van DVG om over de gunnings- cq. berekeningsmethodiek te klagen. Subsidiair bestrijden zij het gestelde transparantiegebrek. Voorts betwisten zij dat het sluiten van de tijdelijke overeenkomst voor perceel 3 met een ander dan DVG onrechtmatig jegens DVG is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser (in dit geval DVG) zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende, maar is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar (in dit geval de Gemeenten) het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Bij de beoordeling van de vraag of stilzitten aan de zijde van de schuldeiser redelijkerwijs onaanvaardbaar is, dient mede te worden bezien of de schuldenaar voldoende duidelijk heeft gemaakt dat stilzitten tot rechtsverwerking zou kunnen leiden.
4.2.
In aanbestedingsrechtelijke zin geldt dat van een adequaat handelende inschrijver mag worden verwacht dat hij zich proactief opstelt bij het naar voren brengen van bezwaren in het kader van een aanbestedingsprocedure. De eisen van redelijkheid en billijkheid die de inschrijver jegens de aanbestedende dienst in acht heeft te nemen, brengen mee dat een inschrijver zijn bezwaren bij de aanbestedende dienst duidelijk naar voren brengt en in een zo vroeg mogelijk stadium aan de orde stelt, zodat eventuele onregelmatigheden zo nodig kunnen worden gecorrigeerd met zo gering mogelijke consequenties voor het verloop van de aanbestedingsprocedure in haar geheel. Een inschrijver die bezwaren heeft maar er (te lang) mee wacht om die te melden aan de aanbestedende dienst, loopt het risico dat later wordt geoordeeld dat hij zijn recht heeft verwerkt (HvJ EG 12 februari 2004, zaak C-230/02).
4.3.
Voorafgaand aan de inschrijving op de onderhavige aanbesteding heeft DVG vragen over het subgunningscriterium “laagste prijs per gemiddelde leerlingkilometer” voor percelen 1 en 3 tot en met 7 gesteld en melding gemaakt van onvolkomenheden/ tegenstrijdigheden, zodat haar niet kan worden verweten dat zij tijdens de aanbestedingsprocedure heeft stilgezeten. Dit laat echter onverlet dat DVG door in te schrijven en zich akkoord te verklaren met eis I-e-13 in Annex A (zie r.o. 2.5) onder meer heeft ingestemd met paragraaf 1 van het Aanbestedingsdocument. Aldus heeft DVG het daarin opgenomen voorschrift aanvaard dat zij nadere acties moet ondernemen indien de Gemeenten, zoals zij hebben gedaan, er blijk van geven niet van mening te zijn dat er sprake is van onvolkomenheden of tegenstrijdigheden en ter zake geen aanpassing of wijziging verrichten, zulks op straffe van verval van haar recht om na inschrijving daarover in rechte klagen. Niet in geschil is dat DVG niet eerder nadere actie heeft ondernomen c.q. nadere bezwaren heeft geformuleerd dan na ontvangst van het gunningsvoornemen. Hiermee is in beginsel gegeven dat DVG haar recht om thans in rechte over voormeld subgunningscriterium voor de percelen 1 en 3 tot en met 7 te klagen heeft verwerkt. De door DVG aangevoerde omstandigheid dat er na de eerste nota van inlichtingen geen gelegenheid meer is geweest om vragen te stellen rechtvaardigt geen uitzondering op dat beginsel. Dat belette DVG immers niet om in duidelijke bewoordingen bezwaar te maken tegen vorenbedoeld subgunningscriterium of om een kort geding te beginnen. Die omstandigheid alleen maakt derhalve niet aannemelijk dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Gemeenten een beroep doen op het verval van recht van DVG om over het subgunningscriterium “laagste prijs per gemiddelde leerlingkilometer” voor percelen 1 en 3 tot en met 7 te klagen.
4.4.
Op grond van het vorenstaande slaagt het door de Gemeenten, mede op paragraaf 1 van het aanbestedingsdocument gebaseerde, beroep op het verval van recht van DVG om over de gunningssystematiek te klagen. Vordering 1 sub a dient reeds daarom te worden afgewezen.
4.5.
Slechts ten overvloede wordt ten aanzien van het vorenbedoelde subgunningscriterium overwogen dat het door DVG gestelde transparantiegebrek en het ontbreken van een level playing field niet aannemelijk is. Op grond van het onderhavige gekozen subgunningscriterium “laagste prijs per gemiddelde leerlingkilometer” kon tot een objectieve vergelijking gekomen worden tussen inschrijvers. Vooraf is in het Programma van Eisen (Annex D) van het aanbestedingsdocument op duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze dat subgunningscriterium beschreven. De routeplanning is een uitvoeringseis die aan de in het Programma van Eisen omschreven voorwaarden is verbonden. Of daaraan wordt voldaan zal – zoals ter zitting door de Gemeenten is aangevoerd en in het Programma van Eisen is opgenomen (paragraaf 1.6.7) – worden gecontroleerd wanneer enkele weken voor aanvang van het schooljaar door de winnende inschrijver de ritplanning ter goedkeuring moet worden ingediend. Dat is het moment om te toetsen of de gecontracteerde vervoerder een efficiënte ritplanning heeft gemaakt, omdat pas op dat moment de actuele gegevens die de basis vormen voor de ritplanning van het komende schooljaar vormen beschikbaar zijn. Dat de voorwaarde dat de routes primair op school moeten worden samengesteld in de weg kan staan aan de meest efficiënte routeplanning en kan leiden tot hogere kosten, is blijkens de onder 1.6 van het Programma van Eisen geformuleerde beperkende voorwaarden aan de maximale efficiëncy kennelijk door de Gemeenten onderkend. Gelet op de beleidsvrijheid van de Gemeenten staat het hen vrij om, zoals zij hebben aangevoerd, ten behoeve van een kwalitatief beter vervoer daarvoor te kiezen.
4.6.
Niet in geschil is dat de Gemeenten bij wege van noodoplossing tijdelijke overeenkomsten met betrekking tot het leerlingenvervoer moeten sluiten, nu door het onderhavig kort geding de percelen nog niet definitief gegund zijn en de start van het schooljaar nadert. Het staat de Gemeenten vrij om, zoals zij hebben gedaan, daarbij te kiezen voor de winnende inschrijvers van de percelen 1 en 3 tot en met 7. De verplichting van de Gemeenten om inschrijvers op een gelijke en niet-discriminerende wijze te behandelen brengt mee dat zij DVG, als winnende inschrijver van perceel 3, dan in beginsel niet op grond van het feit dat DVG de aanbestedingsprocedure aanvecht kan passeren. Dit zou anders kunnen zijn indien DVG bij het sluiten van de tijdelijke overeenkomst het door haar bij haar inschrijving gedane aanbod niet gestand zou doen, maar dat is niet aan de orde. DVG heeft ter zitting immers uitdrukkelijk verklaard haar aanbod zowel in het kader van een tijdelijke overeenkomst als bij definitieve gunning na eventuele afwijzing van haar vordering tot staking van de aanbestedingsprocedure gestand te zullen doen. De door de Gemeenten aangevoerde omstandigheid dat DVG dat niet eerder heeft verklaard, kan door hen niet aan DVG worden tegengeworpen nu niet is weersproken dat het DVG ter zitting nog geen 24 uur bekend was dat de Gemeenten tijdelijke overeenkomsten wil sluiten. Bovendien lag het op de weg van de Gemeenten om bij DVG navraag te doen alvorens zij haar voor het sluiten van een tijdelijke overeenkomst voor perceel 3 passeerden en het standpunt van DVG niet, zoals zij kennelijk hebben gedaan, uit de stellingname van DVG met betrekking tot de gunningssystematiek af te leiden. Bij dit alles komt dat het om een kwetsbare groep leerlingen gaat, dat DVG onweersproken heeft gesteld dat een aantal van haar medewerkers het afgelopen schooljaar zich met het vervoer van leerlingen uit perceel 3 hebben bezig gehouden en dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat perceel 3 definitief aan DVG gegund zal worden. Onder deze omstandigheden is het niet alleen in het belang van de franchisenemers van DVG maar ook in het belang van de te vervoeren leerlingen in perceel 3 dat DVG ook in de periode tot en met 31 december 2014 het leerlingenvervoer van perceel 3 verzorgt.
4.7.
Op grond van het vorenstaande zal vordering 1 sub b worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal daarbij worde gematigd en aan een maximum worden gebonden als na te melden.
4.8.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
verbiedt de Gemeenten om voor perceel 3 een tijdelijke overeenkomst te sluiten met ieder ander dan DVG,
bepaalt dat de Gemeenten een dwangsom verbeuren van € 50.000,- bij overtreding van voormeld verbod;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.2515/676