ECLI:NL:RBROT:2014:6810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
C/10/456323 / KG ZA 14-736
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opzegging van een kredietovereenkomst door ING Bank N.V. en de gevolgen voor de kredietnemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, hierna aangeduid als [eiser], en ING Bank N.V., hierna aangeduid als ING. [eiser] is actief in de handel en reparatie van personenauto's en heeft een kredietovereenkomst met ING voor een rekening-courantkrediet van € 300.000 en een rentevaste lening van € 700.000. De zaak draait om de vraag of ING de kredietovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. ING heeft de opzegging gebaseerd op de slechte financiële situatie van [eiser], die onder andere het gevolg was van het beëindigen van het dealerschap van Chevrolet en een halvering van de omzet. ING heeft in haar brief van 22 mei 2014 uiteengezet waarom zij vreesde voor onverhaalbaarheid van de vordering en heeft de kredietrelatie met [eiser] beëindigd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende gronden zijn voor ING om de kredietovereenkomst op te zeggen. De rechter heeft vastgesteld dat de financiële situatie van [eiser] slecht was en dat er gegronde vrees bestond voor onverhaalbaarheid van de vordering. Bovendien heeft de rechter overwogen dat de bepalingen in de kredietovereenkomst leidend zijn en dat partijen zich aan deze bepalingen moeten houden, tenzij deze onaanvaardbaar zouden zijn. De voorzieningenrechter heeft het beroep van [eiser] op misbruik van omstandigheden afgewezen, omdat [eiser] een professionele partij is en niet aannemelijk heeft gemaakt dat ING misbruik heeft gemaakt van haar positie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van [eiser] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van ING, die zijn begroot op € 1.424. Dit vonnis benadrukt het belang van de contractuele afspraken tussen partijen en de noodzaak voor kredietnemers om hun financiële situatie goed in de gaten te houden, vooral bij het aangaan van kredietovereenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/456323 / KG ZA 14-736
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. H.L. Duijm te Alphen aan den Rijn,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Atema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte eisvermeerdering
  • de overgelegde producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van ING.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] houdt zich bezig met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. [eiser] is Chevroletdealer. Dit dealerschap komt per 31 december 2015 ten einde omdat Chevrolet zich per die datum terugtrekt uit Europa. Per 1 april 2014 is [eiser] dealer van Subaru.
2.2.
[eiser] heeft met ING een overeenkomst gesloten ter verkrijging van een rekening-courantkrediet van € 300.000 en een rentevaste lening van € 700.000. [eiser] heeft daartoe een offerte van ING van 30 mei 2008 voor akkoord ondertekend. In de offerte staat onder meer, ten aanzien van de rentevaste lening van € 700.000:

Looptijd: 300 maanden, vanaf 30 mei 2008.
Aflossing: € 700.000 op 1 juni 2013.”
2.3.
ING heeft per e-mail van 16 mei 2013 aan [eiser] medegedeeld:

Zoals al in ons gesprek toegelicht wordt erop 1 juni € 700.000 afgeschreven van jullie rekening als aflossing van de lening. Ik ben bezig om deze lening aflosvrij door te zetten. De reden dat deze oplossing indertijd is opgevoerd is om tussentijds de stand van zaken te kunnen opmaken. Hiervoor heb ik definitieve cijfers 2012 nodig. Die heb ik dan wel begin volgende week nodig als ik het nog op tijd wil regelen. Laat me a.u.b. weten als de cijfers niet op tijd definitief zijn dan probeer ik een tussenoplossing te regelen. Het debetrentepercentage weet ik ook als bovenstaand is afgerond.
2.4.
ING heeft bij brief van 28 mei 2013 aan [eiser] medegedeeld:

De aflossing op deze lening met een actuele hoofdsom ad € 700.000 wordt opgeschort tot 1 september 2013. Hierdoor wordt de looptijd van de lening verlengd.
2.5.
ING heeft bij brief van 18 september 2013 aan Robert medegedeeld dat de datum van aflossing op de rentevaste lening van € 700.000 werd opgeschort tot 1 december 2013.
2.6.
ING heeft op 3 december 2013 € 700.000 ten laste van het rekening-courantkrediet van [eiser] gebracht.
2.7.
ING heeft aan [eiser] een offerte de dato 13 januari 2014 doen toekomen voor een rentevaste lening van € 700.000 met een debetrente van 6,541%, met een looptijd van 12 maanden (vanaf 9 januari 2014 tot 9 januari 2015) en met aflossing van de € 700.000 op 1 oktober 2014. In de offerte staat voorts onder meer dat, voor zover daarvan niet in offerte wordt afgeweken, op de kredietfaciliteit van toepassing zijn de Algemene Bepalingen van Kredietverlening. [eiser] heeft deze offerte op 21 januari 2014 voor akkoord ondertekend.
2.8. (
De advocaat van) [eiser] heeft bij brief van 25 april 2014 de overeenkomst van 21 januari 2014 buitengerechtelijk vernietigd op de grondslag van misbruik van omstandigheden en ING gesommeerd de financieringsovereenkomst met betrekking tot de rentevaste lening van € 700.000 te verlengen tot en met 30 mei 2033, dan wel tot aan de datum waarop deze rechtsgeldig zou zijn beëindigd.
2.9.
ING heeft bij brief van 2 mei 2014 aan de advocaat van [eiser] medegedeeld niet in te stemmen met de buitengerechtelijke vernietiging.
2.10.
ING heeft bij brief van 22 mei 2014 aan [eiser] medegedeeld:

Met verwijzing naar eerdere correspondentie en ons gesprek van 14 mei 2014, waarbij
namens de vennootschap uzelf en de heren[betrokkene1], [betrokkene2] en [betrokkene3] aanwezig
waren en namens ING Bank N. V. de heer [betrokkene4], berichten wij u als volgt.
Het gesprek vond mede plaats in het kader van een mogelijke herfinanciering na oktober
2014 op basis van de door u aangeleverde plannen welke wij op 30 april jl. van u ontvingen.
Helaas hebben wij op basis van de correspondentie, het gesprek, de ontvangen plannen
voor 2014 en 2015, de jaarcijfers 2013, de houding jegens ons als financier en uw handelen
na het gesprek geen aanknopingspunten kunnen vinden om tot een herfinanciering te komen.
Wij lichten dit hierna toe.
In december 2013 hebben wij u een tijdelijke herfinanciering verstrekt tot 1 oktober 2014
teneinde u in de gelegenheid te stellen plannen uit te werken naar aanleiding van het
wegvallen van het dealerschap van Chevrolet. De liquiditeitspositie van uw onderneming
was op dat moment zwak, de exploitatie was verlieslatend en er ontbrak een deugdelijk
onderbouwd toekomstscenario voor de continuïteit van de onderneming. Wij hebben
aangegeven dat wij ons zorgen maakten over de ontwikkelingen binnen uw bedrijf. De
perspectieven voor de branche in het algemeen waren niet gunstig en binnen uw bedrijf was
een koerswijziging noodzakelijk om voorwaarden voor een rendabele exploitatie te creëren.
Aanwezige bezittingen binnen uw bedrijf waren te fors gefinancierd en de liquiditeitspositie
krap. Als medefinancier van uw bedrijfsactiviteiten zagen wij ons geconfronteerd met een
afname van onze zekerheidspositie mede door het afbouwen van de voorraadpositie en
daling van de waarde van het onroerend [goed](toevoeging voorzieningenrechter). U
weigerde een gesprek aan te gaan over een passende afbouw van de financiering. U zag
zich geconfronteerd met een beëindiging van het dealerschap van Chevrolet en daarmee het
wegvallen van het verdienmodel van uw onderneming. Wij maakten ons als financier grote
zorgen over de nakoming van de financieringsverplichtingen. Desalniettemin hebben wij u
op dat moment de gelegenheid geboden om voor 1 maart 2014 een ‘overlevingsplan’ uit te
werken, waarop wij een mogelijke herfinanciering van uw onderneming voor 1 oktober
2014 zouden bezien.
In de tussentijd heeft u de verhoudingen op scherp gezet door de geldigheid van eerder
gemaakte afspraken te betwisten. In ons schrijven van 2 mei 2014 gericht aan uw raadsman
hebben wij toegelicht waarom die afspraken bindend zijn.
Op 30 april jl. ontvingen wij van u de jaarcijfers 2013 alsmede een prognose voor 2014 en
2015. Hieruit blijkt dat zowel in 2013 en 2014 de operationele exploitatie van uw
onderneming verlieslatend was en zal zijn.
Hoewel u per 1 april 2014 inmiddels een nieuw dealerschap van Subaru heeft verworven en
daarbij mogelijk de basis is voor een hernieuwd business model, is uw onderneming fors in
omvang geslonken; de omzet is gehalveerd; zo ook uw voorraadpositie. Wij hebben
aangegeven een eventuele herfinanciering alleen in overweging te nemen indien de
financiering in lijn gebracht kon worden met de gekrompen omvang van uw onderneming. U
acht dit niet bespreekbaar en heeft aangegeven het gesprek te wensen te beëindigen. Een
liquiditeitsprognoses hebben wij ondanks ons verzoek niet op voorhand mogen ontvangen.
U heeft een beëindigingsvergoeding ontvangen van Chevrolet ter grootte van € 220.000,--
(excl BTW). Een voldoende onderbouwing van de wijze waarop u dit bedrag wenst aan te
wenden voor de bedrijfsactiviteiten kon in het gesprek niet gegeven worden. Voor
voorraadfinanciering was deze niet noodzakelijk, daar u de aanschaf van uw occasions
financiert bij Santander en de voorraad nieuwe voertuigen en showroommodellen in
consignatie heeft gekregen van Subaru. Een aanwending voor aflossing op de
kredietfaciliteit bij ING wilde u niet bespreken. Wel hebben wij in een toelichting van uw
accountant en u begrepen dat er sprake is van een forse betalingsachterstand bij de
Belastingdienst. Hierover is met de Belastingdienst nog geen betalingsregeling getroffen.
Wij maken ons hierover ernstige zorgen.
Voorts hebben wij na afloop van het gesprek geconstateerd dat u op 15 mei 2014
€ 129.000,-- van [eiser] B. V. heeft overgeboekt naar een rekening van Automobielbedrijf
[eiser] BV.. Als gevolg van deze onttrekking is het kredietgebruik van de onderneming
thans weer opgelopen en bankiert zij volledig aan haar kredietlimiet en is er dus sprake van
liquiditeitskrapte. In de kredietofferte met ING is overeengekomen dat onttrekkingen aan
[eiser] B. V. niet toegestaan zijn zonder schriftelijke toestemming van ING. Wij constateren
dat u deze contractuele afspraak heeft geschonden. In 2012 werden wij ook al met een niet
door ING geautoriseerde onttrekking van middelen aan de onderneming geconfronteerd die
strijd is was met de afspraken hierover in de kredietovereenkomst.
Terugstorting bleek toen niet mogelijk omdat deze middelen inmiddels waren aangewend
voor aflossing van privé schulden van dhr. Van Vreden.
Mede, doch niet uitsluitend, op basis van bovenstaande constateringen hebben wij
vastgesteld dat het kredietrisico voor uw kredietfaciliteit voor ING onacceptabel is
geworden, in combinatie met het verlies aan vertrouwen, noodzakelijk voor de voortzetting
van de kredietfaciliteit.
Daarom roepen wij bij dezen het onmiddellijk eindigen in van het krediet dat wij aan u
hebben verstrekt met verwijzing naar onze algemene bepalingen van kredietverlening,
artikel 11.1 (in het bijzonder onderdelen b, e, f, l, o, en p). Onze vordering uit hoofde van
kredietverlening op u wordt hierdoor direct en volledig opeisbaar. Wij geven u
tot 1 oktober 2014 de tijd om onze vordering te voldoen. Het verschuldigde bedrag dat wordt geadministreerd op de hierna genoemde bankrekeningen bij ING Bank, is als volgt
samengesteld.
- Zakelijke rekening [rekeningnummer1] Kredietlimiet € 354.166,63
- Rentevast lening nummer[leningnummer] saldo E 700.000,--
- Borgstellingskrediet rekening [rekeningnummer2] saldo € 54.166,63.
Wij verzoeken - en voor zover noodzakelijk sommeren – u het totale uitstaande kredietbedrag, integraal, dat wil zeggen inclusief de tot deze datum vervallen renten,
provisies en kosten, uiterlijk per 1 oktober 2014 te voldoen.
Om de bestaande bedrijfsactiviteiten niet verder onder druk te zetten zullen wij een
debetstand op de zakelijke rekening[rekeningnummer1] toestaan van
maximaal € 354.166,63 De tijdelijke limiet zal maandelijks worden verlaagd met
€ 32.500,-- met ingang van 1 juni 2014.
Daarnaast zullen wijde bestaande leningen met lening nummer [leningnummer] en [leningnummer] niet vervroegd aflossen ten laste van uw zakelijke rekening waarop het rekening-courantkrediet wordt geadministreerd maar continueren deze geldleningen vooralsnog tot 1 oktober 2014. Bestaande aflosverplichtingen op deze leningen zullen onverminderd moeten worden nagekomen en worden gedebiteerd ten laste van de zakelijke rekening IBAN [rekeningnummer3] 13 ten name van [eiser] B. V.
Zolang u onze vordering niet volledig hebt voldaan of op andere wijze tekort schiet in uw
verplichtingen jegens de ING, is de bank bevoegd afgifte van de aan haar verpande
inventaris, machines en wagenpark (in de ruimste zin des woords,) en (‘handels-) voorraad te vorderen en de genoemde zaken te gelde te maken.
Daarom dient u deze zaken ter beschikking van de ING te houden. U mag deze zaken zonder
onze schriftelijke toestemming niet meer vervreemden.
Voorts maken wij u erop attent dat het incasseren van de nog uitstaande en aan de ING
Bank verpande vorderingen en overige vorderingen uitsluitend dient te geschieden ten
gunste van de rekening die u bij ING aanhoudt. Zonder schriftelijke toestemming van de
ING mag u deze vorderingen niet vervreemden. De ING heeft het recht de debiteuren van de
verpande vorderingen mededeling te doen van het pandrecht en zal daarvan zo nodig
gebruik maken.
Wij sturen u deze brief tevens om u te informeren in hoedanigheid van borg voor de
verplichtingen voortvloeiend uit de kredietfaciliteit waarop het voorgaande betrekking heeft.
Verder zult u ons over relevante ontwikkelingen direct blijven informeren. Wij behouden ons
het recht voor op basis van nieuwe ontwikkelingen, nieuwe informatie of het uitblijven
daarvan het thans ingenomen standpunt direct bij te stellen.
Wij vertrouwen er op u hiermee naar behoren te hebben geïnformeerd.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na eisvermeerdering, veroordeling van ING, uitvoerbaar bij voorraad:
I. om de met [eiser] gesloten overeenkomst tot verstrekking van een krediet in rekening-courant ten bedrage van € 300,000 en een rentevaste lening ad € 700.000, al of niet tegen nader overeen te komen hij handelsbanken gebruikelijke (gewijzigde) rentecondities, doch verder onder voorwaarden en bedingen als neergelegd in de door partijen getekende offerte van 30 mei 2008, te continueren en na te komen totdat die overeenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd
meer in het bijzonder:
- de overeenkomst met betrekking tot de rentevaste lening ad € 700.000 voort te zetten tot 1 juni 2033, dan wel tot aan de datum waarop die overeenkomst rechts geldig zal zijn beëindigd, en
- de overeenkomst tot verstrekking van een krediet in rekening courant ad € 300.000 te continueren tot dat bij rechterlijk vonnis is beslist dat deze overeenkomst rechtsgeldig door ING is/kan worden beëindigd, en
- de limiet van het aan eiseres verleende krediet zoals deze gold tot 1 juni 2014 te handhaven en zich derhalve gedurende de duur van de kredietovereenkomst te onthouden van de verlaging van deze limiet.
II. Subsidiair, namelijk voor het geval zou worden geoordeeld dat de onder I bedoelde overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd, ING te veroordelen de met [eiser] komt gesloten overeenkomst tot uitbreiding van de aan [eiser] verstrekte kredietfaciliteit met € 700.000 conform de offerte van 21 januari 2014 te continueren totdat die overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd.
III. met veroordeling van ING in de kosten van de procedure.
[eiser] stelt daartoe het volgende.
3.2.
De overeengekomen looptijd van de rentevaste lening ad € 700.000 is 300 maanden, te rekenen vanaf 30 mei 2008. Ten onrechte heeft ING zich op het standpunt gesteld dat deze lening reeds per 1 juni 2013 (na 60 maanden) diende te worden afgelost. De looptijd van de lening was toen immers nog niet verstreken. Weliswaar staat vermeld in de offerte “
aflossing: € 700.000 op 1 juni 2013” maar ING legt deze clausule verkeerd uit. [eiser] had gekozen voor een rentevaste periode van vijf jaar, die op deze datum verstreek. Deze clausule ziet slechts situatie waarin partijen niet tot overeenstemming zouden geraken over de nieuw overeen te komen rentevoet en/of renteperiode. Daarvan is echter geen sprake. ING heeft geen nieuwe rentecondities aangeboden aan [eiser] en heeft simpelweg geweigerd de rentevaste lening te continueren. [eiser] had ook kunnen kiezen voor een rentevaste periode van 10 jaar en dan had de overeenkomst ook niet na vijf jaar kunnen worden beëindigd.
[eiser] beroept zich op het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 18 februari 2003 (ECLI:NL: GHARN:2003:AF5233). Volgens [eiser] staat dit arrest in de weg aan een geslaagd beroep van ING op het beding in haar algemene voorwaarden luidende dat de overeenkomst te allen tijde tussentijds opzegbaar is. Volgens [eiser] is een tussentijdse opzegging op grond van dit arrest slechts toegestaan in geval van voldoende zwaarwegende gronden, die zich volgens [eiser] hier niet voordoen.
Volgens [eiser] heeft ING misbruik gemaakt van omstandigheden. Door de afboeking van € 700.000 ten laste van de rekening-courant van [eiser] kon [eiser] geen betalingen meer doen en zat zij klem in haar bedrijfsvoering. [eiser] zag zich daarom gedwongen de offerte van ING van 13 januari 2014 te ondertekenen. Deze offerte bevat zeer nadelige rentecondities en gold slechts voor negen maanden. Als [eiser] niet zou tekenen dan dreigde ING een overschrijdingprovisie van 0,75% per maand (€ 7.500 per maand) in rekening te brengen.
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, wat er overigens ook zij van het verschil van opvatting tussen partijen omtrent de opzegbaarheid van de rentevastlening na 60 maanden looptijd - waarover hier na meer - tussen partijen door de door [eiser] aanvaarde offerte van ING van 14 januari 2014 een nieuwe kredietovereenkomst tot stand is gekomen. Hieromtrent wordt als volgt overwogen. Naar voorlopige oordeel is onvoldoende aannemelijk dat het beroep van [eiser] op vernietiging van de nieuwe overeenkomst wegens misbruik van omstandigheden in een eventuele bodemprocedure zal slagen. Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Daarvan is hier geen sprake. [eiser] is een professionele partij. De omstandigheid dat ING in december 2013 een bedrag van € 700.000 ten laste van het rekening-courantkrediet van [eiser] heeft gebracht zal de bedrijfsvoering van Robert weliswaar ernstig hebben bemoeilijkt, maar [eiser] was dit bedrag wel verschuldigd geworden aan ING. Oorspronkelijk was dit al per 1 juni 2013, maar ING heeft deze datum nadien opgeschort tot 1 december 2013. Hieruit blijkt overigens ook dat geen sprake was van onaanvaardbaar grote tijdsdruk op [eiser]; partijen hebben voorafgaand aan de ondertekening enkele maanden onderhandeld en [eiser] is in de gelegenheid geweest om deskundig advies in te winnen over de voorliggende kwestie.
[eiser] stelt overigens niet (wat daarvan ook zou zijn) dat ING niet het contractuele recht toekwam om de € 700.000 in mindering te brengen op haar rekening-courant; [eiser] beroept zich in deze op misbruik van omstandigheden en niet op wanprestatie.
Een overschrijdingprovisie van 0,75% per maand is naar voorlopig oordeel niet bovenmatig. Eenzelfde percentage stond ook al in de oorspronkelijke overeenkomst ter zake van het rekening-courantkrediet. Het gehanteerde rentepercentage in de nieuwe overeenkomst komt evenmin bovenmatig voor. Het spreekt voor zich dat het rentepercentage stijgt naarmate het risico voor ING toeneemt en voldoende aannemelijk is dat het risico is gestegen. [eiser] weerspreekt niet de stelling van ING dat de financiële positie van [eiser] slecht is, dat haar omzet is gehalveerd en dat [eiser] een belastingschuld heeft waarvoor zij geen betalingsregeling met de belastingdienst heeft getroffen. Integendeel, [eiser] erkent in haar brief van 25 april 2014 zelf ook dat de financiële omstandigheden in de autobranche weinig florissant zijn.
4.2.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de relevantie van het debat tussen partijen omtrent de aflossingsplicht na 60 maanden is weggevallen. De voorzieningenrechter overweegt overigens louter ter voorlichting van partijen wel dat - anders dan ING betoogt - de tekst van de eerste kredietovereenkomst op dit punt niet helder is. Er wordt immers zowel van een looptijd van 300 maanden als van een aflossingsverplichting na 60 maanden gesproken. Bovendien had [eiser] de keuze uit verschillende rentevast-periodes, waaronder een periode van 36 en 120 maanden. Daaruit zou afgeleid kunnen worden dat de aflossingsverplichting los staat van de herbeoordeling van het rentepercentage na de rentevastperiode. Zou ING met de aflossingsverplichting hebben willen overeenkomen dat zij zich een integrale herbeoordelingsmogelijkheid van de kredietvoorwaarden voorbehield, dan zou dat betekenen dat de overeengekomen looptijd in wezen van nul en generlei waarde was. Een dergelijke vergaande uitleg, die door [eiser] wordt bestreden, vergt een aanzienlijk steviger onderbouwing dan door ING gegeven.
4.3.
Vervolgens moet beoordeeld worden of aan ING het recht toekwam om (voortijdig) de nieuwe kredietovereenkomst (de rentevaste lening) en het rekening-courantkrediet op te zeggen (bij brief van ING van 22 mei 2014).
Van voortijdigheid van opzegging van de rentevaste lening is hier sprake nu weliswaar de aflossing daarvan per 1 oktober 2014 was overeengekomen, maar de overeenkomst blijkens de tekst daarvan doorliep tot 9 januari 2015. Kennelijk is het de handelwijze van ING om aflossing van krediet te bedingen op een moment voordat de overeenkomst afloopt waarbij ING omstreeks het moment van aflossing gaat beoordelen of de aflossing uitgesteld kan worden.
Gelet op het reeds gegeven oordeel dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden bij het sluiten van een nieuwe overeenkomst, is en blijft [eiser] gehouden tot aflossing van de € 700.000 per 1 oktober 2014, zulks ongeacht de vraag of aan ING het recht toekwam om deze overeenkomst voortijdig op te zeggen (namelijk eveneens per 1 oktober 2014).
Niettemin blijft [eiser] voldoende belang houden bij de beoordeling of de kredietrelatie met ING voortijdig mocht worden opgezegd, nu immers niet alleen de rentevaste lening is opgezegd, maar ook het rekening-courantkrediet.
De vraag of de nieuwe rentevaste lening en het rekening-courant krediet voortijdig mochten worden opgezegd, dient in beginsel beoordeeld te worden aan de hand van hetgeen partijen hierover zijn overeengekomen.
ING stelt in haar brief van 22 mei 2014 dat haar recht op opzegging voortvloeit uit artikel 11.1, in het bijzonder de onderdelen b, e, f, l, o en p, van haar Algemene Bepalingen van Kredietverlening. ING stelt hierbij dat haar Algemene Bepalingen van Kredietverlening toepasselijk zijn zowel op de nieuwe rentevaste lening als op het rekening-courantkrediet. [eiser] weerspreekt dit niet, zodat de voorzieningenrechter hiervan uitgaat.
In ieder geval acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat zich hier de opzeggingsgrond onder onderdeel o van artikel 11.1 voordoet. Op grond van dit artikellid wordt het krediet vervroegd opeisbaar indien er naar het oordeel van ING gegronde vrees bestaat voor onverhaalbaarheid van het door de kredietnemer uit hoofde van de overeenkomst en/of van enige andere met de ING verschuldigde. Het is – evident – het standpunt van ING dat zij deze gegronde vrees heeft en naar voorlopig oordeel bevat de (hiervoor onder de “feiten” aangehaalde) brief van 22 mei 2014 van ING een alleszins adequate motivering voor deze bij ING bestaande vrees, in het bijzonder voor zover in deze brief wordt beschreven dat en waarom de financiële situatie bij [eiser] slecht is.
Gelet op de beëindiging van het dealerschap voor Chevrolet en de halvering van de omzet van [eiser] is eveneens voldoende aannemelijk dat zich hier de situatie onder onderdeel f van artikel 11.1 voordoet, namelijk dat haar bedrijfsactiviteiten aanmerkelijk zijn gewijzigd.
In het midden kan blijven of ING ook op de overige door haar in haar brief van 22 mei 2014 aangehaalde gronden, alsmede op de nieuwe gronden die hij ING in haar pleitnota noemt, het recht toekwam om de kredietrelatie op te zeggen. De voorzieningenrechter stelt nog wel vast dat deze overige gronden niet allemaal dateren van na het sluiten van de nieuwe kredietovereenkomst in januari 2014. Naar voorlopig oordeel is dit niet ongeoorloofd; zo blijft de voor het sluiten van de nieuwe kredietovereenkomst bestaande slechte financiële situatie bij [eiser] vanzelfsprekend ook na het sluiten van deze overeenkomst van belang.
4.4.
Het beroep van [eiser] op voormeld arrest meldt noopt niet tot een ander oordeel. De overeenkomst der partijen voorziet erin op welke wijze de overeenkomst voortijdig kan worden beëindigd. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van ING dat de overeenkomst in deze leidend is. Het staat partijen immers vrij om overeen te komen in welke gevallen de overeenkomst voortijdig ten einde komt. Partijen mogen elkaar aan die bepalingen houden, tenzij deze bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn. De stellingen van [eiser] volstaan evenwel niet voor het oordeel dat van een zodanige onaanvaardbaarheid sprake is.
4.5.
Slotsom is derhalve dat zowel het primair als subsidiair gevorderde zal worden afgewezen. [eiser] zal het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van ING. Deze kosten worden begroot op € 816 aan salaris advocaat (standaardtarief kort geding volgens de Liquidatietarieven) en € 608 aan griffierecht.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van ING, tot op heden begroot op € 1.424.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.2517/427