ECLI:NL:RBROT:2014:6765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
10/730044-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het minderjarigenstrafrecht bij een adolescent die samen met anderen een overval op een maaltijdbezorger heeft gepleegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een adolescent die samen met anderen een overval heeft gepleegd op een maaltijdbezorger. De verdachte, die op dat moment negentien jaar oud was, werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met twee medeverdachten een maaltijdbezorger heeft beroofd door hem te overvallen met bivakmutsen op en met geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij het jeugdstrafrecht toegepast, omdat de verdachte nog in de ontwikkelingsfase van zijn leven verkeert en er geen contra-indicaties zijn voor het toepassen van jeugdstrafrecht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de moeilijke jeugd die hij heeft gehad. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de noodzaak om de verdachte te begeleiden en te ondersteunen in zijn ontwikkeling. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, welke gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente vanaf de datum van de overval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Jeugd
Parketnummer: 10/730044-14
Datum uitspraak:
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
Forensisch Centrum Teylingereind, Rijksstraatweg 24 te Sassenheim,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met heeft plaatsgevonden op 31 juli 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. B.S. Unnik heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 284 dagen met
aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met
als bijzondere voorwaarde datgene dat door de deskundigen is geadviseerd.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op
of omstreeks23 januari 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een
ander ofanderen
, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
geld en/of sleutels en/of eten, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of eethuis '[bedrijf]', in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren
en/of
met het oogmerk om zich en
/of (een)ander
(en
)wederrechtelijk te bevoordelen
door
geweld en/ofbedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van geld en
/ofsleutels en
/ofeten
, in elk geval van enig(e)
goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan
[benadeelde partij 1] en/ofeethuis
'[bedrijf]',
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s),
welk geweld en/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en)uit het
(met een
masker/bivakmuts over
/voorhet hoofd
/gezichtgetrokken,
althans met
een bedekt/afgedekt gezicht/gelaat)
- zich opdringen aan die [benadeelde partij 1] en
/of
-
tonen en/of voorhouden van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] en/of
- drukken/duwen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, op/tegen heeft hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of
- (met kracht) slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht van die [benadeelde partij 1] en/of
-
(daarbij
)aan die [benadeelde partij 1]
(dreigend
)toevoegen van de woorden:
"Geld, geld" en
/of"Telefoon, telefoon"
, althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op
of omstreeks27 februari 2014 te Schiedam, in
of uithet
Vlietlandziekenhuis, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een telefoon (merk HTC),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan[benadeelde partij 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Aangezien de verdachte de onder ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezenverklaard, op de zitting heeft bekend, wordt ten aanzien van die feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering. Deze opgave van de bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
2.
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In tegenstelling tot de officier van justitie, ziet de rechtbank aanleiding voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter, indien deze grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, jeugdstrafrecht toepassen. Overwogen wordt dat de negentienjarige verdachte de feiten binnen een relatief kort tijdsbestek heeft gepleegd, hij een blanco strafblad heeft, nog woonachtig is in zijn ouderlijk huis en schoolgaand is. Daarnaast is de verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis vanuit het Huis van Bewaring overgeplaatst naar het Forensisch Centrum Teylingereind, toen hij te kennen had gegeven het detentieregime voor volwassenen niet aan te kunnen en hij zichzelf met een scheermes in zijn arm had gesneden. In de hierna te noemen rapportages die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte, is voorts geconcludeerd dat er geen contra-indicaties zijn met betrekking tot het toepassen van het jeugdstrafrecht. Gelet op de persoonlijkheid van de verdachte en de ontwikkelingsfase waarin hij zich bevindt, wordt door de rechtbank derhalve grond gezien recht te doen overeenkomstig de bepalingen geldend voor het jeugdstrafrecht.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn twee medeverdachten hebben een telefonische bestelling gedaan bij eethuis “[bedrijf]” met als doel om de maaltijdbezorger te beroven. Toen de nietsvermoedende bezorger bij het opgegeven adres in een doodlopende straat in Rotterdam was gearriveerd, kwamen de verdachte en de twee medeverdachten, met bivakmutsen over hun hoofd getrokken, plotseling vanachter een vrachtwagen tevoorschijn en hebben zij de bezorger beroofd van geld, sleutels en eten.
Voor de bezorger moet dit een bijzonder beangstigende ervaring zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die hij nadien heeft opgesteld. De ervaring leert dat de slachtoffers van een dergelijke overval nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Bovendien maakt een dergelijk strafbaar feit een grove inbreuk op de rechtsorde en brengt dit in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Voorts heeft de verdachte zich in een ziekenhuis schuldig gemaakt aan diefstal van een mobiele telefoon. Dit is een bijzonder ergerlijk feit dat de gedupeerde schade en overlast bezorgt. De verdachte heeft daar geen rekening mee gehouden, maar kennelijk slechts aan zijn eigen gewin gedacht.
De rechtbank rekent de verdachte met name het eerste feit zwaar aan. Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse detentiestraf.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 juli 2014 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hierin wordt aanleiding gezien een gedeelte van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen en de jeugddetentie enigszins te matigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met betrekking tot de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten te weten:
- het Pro Justitia rapport van 15 juli 2014, opgemaakt door dr. L.H.W.M Kaiser, psychiater;
- het Pro Justitia rapport van 15 juli 2014, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen,
gezondheidspsycholoog;
- het Reclasseringsadvies van 24 juli 2014 van Reclassering Nederland (hierna: de
reclassering), opgemaakt door [naam], reclasseringswerker.
Door zowel de psychiater Kaiser als de psycholoog ’t Hoen is geconcludeerd dat er bij de verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens of een ziekelijke stoornis. Zij achten de verdachte derhalve volledig toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde. Door de psychiater en de psycholoog wordt, hoewel de kans op recidive als laag wordt ingeschat, wel toegevoegde waarde gezien in het opleggen van een verplicht reclasseringstoezicht in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies in zoverre over dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht.
In het hiervoorgenoemd Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland wordt door de reclassering overwogen dat de verdachte terugkijkt op een moeilijke jeugd, doordat zijn vader is doodgeschoten toen hij nog jong was. Voorts is geconstateerd dat de verdachte het moeilijk vindt om richting te geven aan zijn leven en dat hij niet adequaat is opgeleid voor de arbeidsmarkt. De reclassering is van mening dat het gebrek aan perspectief in combinatie met de dynamiek die er is tussen betrokkene en de mededaders alsmede het financiële motief hebben geleid tot de beroving. De reclassering is voorts van mening dat indien de verdachte zijn perspectief niet vergroot, de kans op recidive aanwezig blijft en verdere reclasseringsbemoeienis derhalve geïndiceerd is. Als positieve ontwikkeling wordt genoemd dat de verdachte binnen Teylingereind reeds is gestart met Multi Disciplinair Family Therapie (hierna: MDFT) en dat de inzet van zowel de verdachte als het gezinssysteem zeer goed is. Door de verdachte is aan de reclassering tevens te kennen gegeven gewetenswroeging te ervaren betreffende het ten laste gelegde en dat hij hulp aanvaardt om dergelijk gedrag niet meer te vertonen, ook indien dit in gedwongen kader zal plaatsvinden. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden daaraan verbonden een meldingsgebod en een behandelverplichting/ambulante behandeling bij het Palmhuis of een soortgelijke instelling, zolang als de reclassering dit nodig acht.
De rechtbank acht het, met inachtneming van het vorengaande, van belang dat de verdachte zal worden ondersteund en begeleid door de jeugdreclassering. De rechtbank zal aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van het Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, ook als dat inhoudt het zich houden aan een meldingsgebod en het meewerken aan MDFT
.De voorwaardelijke jeugddetentie dient voor de verdachte tevens als ‘stok achter de deur’ om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de op te leggen bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJEN/SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL

De benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 1], wonende te [adres], ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.500,-- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schade tot een bedrag van € 750,-- en tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het overige gevorderde bedrag met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit onder 1, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,--, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2014.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

De benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 2], wonende te [adres], ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 410,-- aan materiële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van het volledige bedrag aan gevorderde materiële schade met oplegging van de schademaatregel.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 23 januari 2014.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 310, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentievoor de tijd van
180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van deze
jeugddetentieeen gedeelte, groot
75 (vijfenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een
proeftijdvast van
2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde:
- zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking
verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook als dit inhoudt dat de veroordeelde zich zal melden bij de reclasseringsinstelling, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dit noodzakelijk vindt, en dat de veroordeelde zijn MDFT traject zal voortzetten bij het Palmhuis of een soortgelijke instelling, zolang de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden:
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie;
wijst de vordering van
de benadeelde partij [benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van
€ 750,-- (zevenhonderdvijftig euro)en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan
[benadeelde partij 1], wonende te [adres] te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd; bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen
€ 750,--((zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 750,--vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
5 dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van
de benadeelde partij [benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van
€ 410,-- (vierhonderdtien euro)en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan
[benadeelde partij 2], wonende te [adres] te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd; bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen
€ 410,--(vierhonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 410,--vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
2 dagen; toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.J.M. Marseille en J. uit Beijerse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 juli 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage Ibij vonnis van 31 juli 2014:
TEKST TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 januari 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
geld en/of sleutels en/of eten, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of eethuis '[bedrijf]', in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van geld en/of sleutels en/of eten, in elk geval van enig(e)
goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of eethuis
'[bedrijf]', in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
(met een masker/bivakmuts over/voor het hoofd/gezicht getrokken, althans met
een bedekt/afgedekt gezicht/gelaat)
- zich opdringen aan die [benadeelde partij 1] en/of
- tonen en/of voorhouden van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde partij 1] en/of
- drukken/duwen van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, op/tegen heeft hoofd van die [benadeelde partij 1] en/of
- ( met kracht) slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht van die [benadeelde partij 1] en/of
- ( daarbij) aan die [benadeelde partij 1] (dreigend) toevoegen van de woorden:
"Geld, geld" en/of "Telefoon, telefoon", althans woorden van gelijke
dreigende aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Schiedam, in of uit het
Vlietlandziekenhuis, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een telefoon (merk HTC), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan[benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
BijlageIIbij het vonnis van 31 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte [Naam verdachte], geboren te [geboortedatum en geboorteplaats].
Opgave bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
-
De bekennende verklaring van de verdachteop de terechtzitting van 31 juli 2014.
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17A0-2014036056-1, pagina’s 28 tot en met 33 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17R2-220/2014, van politie, regionale eenheid Rotterdam (
verklaring van aangever[benadeelde partij 1]).
Ten aanzien van feit 2
-
De bekennende verklaring van de verdachteop de terechtzitting van 31 juli 2014.
- Het proces-verbaal van aangifte, nummer PL17A0-2014090091-1, pagina’s 1 tot en met 3 in het proces-verbaal met dossiernummer PL17R2-2014090091, van politie, regionale eenheid Rotterdam (
verklaring van aangeefster[benadeelde partij 3]