In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een kort geding tussen Bowergy B.V. en Eneco Energy Trade B.V. (EET) over de ontbinding van een biomassa inkoopcontract. Bowergy, eiseres in conventie, vorderde dat EET zou worden veroordeeld tot voortzetting van de afname van biomassa onder de voorwaarden van het contract, terwijl EET, gedaagde in conventie, het contract had ontbonden na het faillissement van Bowie Recycling B.V., een Credit Support Provider voor Bowergy. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de ontbinding door EET rechtsgeldig was, met name of deze de proportionaliteitstoets van het contract doorstond.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de ontbinding niet de proportionaliteitstoets hoefde te doorstaan, omdat artikel 15.1 van het contract EET het recht gaf om het contract te ontbinden na het faillissement van een Credit Support Provider. Bowergy stelde dat de ontbinding disproportioneel was, maar de rechter oordeelde dat het faillissement van Bowie voldoende grond vormde voor de ontbinding. De rechter concludeerde dat het aannemelijk was dat een bodemrechter in een toekomstige procedure de ontbinding door EET zou bevestigen.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vordering van Bowergy af en veroordeelde Bowergy in de proceskosten van EET, die op € 1.424,00 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 6 augustus 2014.