ECLI:NL:RBROT:2014:6463
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel voor jeugdige veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juni 2014 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) voor een jeugdige veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van de veroordeelde contra-geïndiceerd is, wat betekent dat de omstandigheden niet geschikt zijn voor verdere behandeling. De vordering tot verlenging was ingediend om resocialisatieverlof mogelijk te maken, maar de rechtbank oordeelde dat de strenge verlofvoorschriften van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dit in de weg staan. Hierdoor kan het verlof niet van de grond komen, wat de ontwikkeling van de veroordeelde niet ten goede komt.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de eerdere behandelingen van de veroordeelde meegenomen, waarbij is gebleken dat hij zich meerdere keren heeft onttrokken aan de behandeling. Dit heeft geleid tot een gebrek aan duidelijke resultaten en diagnoses, waardoor het moeilijk is om een effectieve behandeling te bieden. De getuigen-deskundigen hebben bevestigd dat de strikte voorwaarden voor verlof niet bijdragen aan een goed resocialisatietraject en dat de moeder van de veroordeelde ook niet instemt met de voorgestelde verlofvoorwaarden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vordering tot verlenging van de maatregel niet in het belang is van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, ondanks dat dit ongewenst is, en benadrukt dat de huidige situatie niet bevorderlijk is voor de resocialisatie van de jeugdige. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.