ECLI:NL:RBROT:2014:6405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_04131
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake invoer culinaire bereidingen op basis van vlees

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juli 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil tussen de verzoekster, een bedrijf dat culinaire bereidingen op basis van vlees importeert, en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die de invoer van een partij culinaire bereidingen had geweigerd. De weigering was gebaseerd op een besluit van 7 november 2013, waarna de verzoekster bezwaar had aangetekend en beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit van 13 mei 2014, waarin het bezwaar ongegrond was verklaard.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er sprake is van onverwijlde spoed. De verzoekster stelde dat er een spoedbelang was, omdat de kwaliteit van de culinaire bereidingen zou afnemen door langdurige opslag. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat een financieel belang op zich niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een actuele financiële noodsituatie met onomkeerbare gevolgen.

De verzoekster kon niet aantonen dat er een dergelijke noodsituatie was, en de voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek niet spoedeisend was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/4131
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juli 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [plaatsnaam], verzoekster,

gemachtigde: mr. E. Smits,
en

de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2013 heeft verweerder de invoer van een partij culinaire bereidingen op basis van vlees geweigerd (het primaire besluit).
Bij besluit van 13 mei 2004 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
2.
Verzoekster heeft ten aanzien van het spoedbelang gesteld dat verweerder heeft aangegeven dat de partij niet zal worden vernietigd of retour gezonden zolang er rechtsmiddelen zijn aangewend, maar dat zij vreest voor waardedaling van de partij, omdat door langdurige opslag de kwaliteit ervan terugloopt en de houdbaarheidsdatum korter wordt. De voorzieningenrechter heeft verzoekster verzocht de spoedeisendheid van het verzoek nader toe te lichten. Bij brief van 8 juli 2014 heeft verzoekster een voorlopige raming van de schade overgelegd.
3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een financieel belang op zich zelf geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan wel het geval zijn als er sprake is van een actuele financiële noodsituatie met voor verzoekster onomkeerbare (financiële) gevolgen. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Voor zover de door verzoekster opgevoerde schadeposten al rechtstreeks herleidbaar zijn tot het bestreden besluit als schadeveroorzaker, heeft verzoekster niet duidelijk gemaakt dat de schade zodanig omvangrijk is in verhouding tot de financiële toestand van haar bedrijf dat er sprake is van een financiële noodsituatie met onomkeerbare gevolgen.
4.
Verder merkt de voorzieningenrechter op dat de onomkeerbaarheid van het besteden besluit in zoverre beperkt is dat schadevergoeding kan worden gevorderd als dat besluit in rechte geen stand houdt. Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het bestreden besluit onmiskenbaar onrechtmatig is.
5.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het verzoek niet spoedeisend. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 juli 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.