ECLI:NL:RBROT:2014:6385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
741153-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor bezit van cocaïne, heroïne, vuurwapen en witwassen

Op 29 juli 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 8 april 2014 in Rotterdam en Amsterdam een grote hoeveelheid cocaïne (ongeveer 35.237,4 gram) en heroïne (ongeveer 3.991,8 gram) voorhanden had. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bezit van een vuurwapen en munitie, alsook van het witwassen van een geldbedrag van 11.900 euro. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het onderzoek en de bewijsvoering beoordeeld, waarbij het verweer van de verdediging werd verworpen. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd en had een raadsman, mr. S.R. Bordewijk. De officier van justitie, mr. M. Tiebosch, had gerekwireerd tot veroordeling van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, en dat het geldbedrag afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, waaronder het gevaar van harddrugs en het bezit van vuurwapens, en de impact van witwassen op de legale economie. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en sprak hem vrij van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741153-14
Datum uitspraak: 29 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman: mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M. Tiebosch heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
RECHTMATIGHEIDSVERWEER
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij de rechtmatigheid van de start van het onderzoek. Hiertoe is gesteld dat de verbalisant [verbalisant] niet heeft kunnen waarnemen dat de bestuurster van de Range Rover - naar later bleek de vrouw van verdachte - op 15 oktober 2013 uit de woning aan de [adres] kwam. Op het verzoek van de verdediging om de verbalisant [verbalisant] als getuige op te roepen, heeft de officier van justitie geweigerd [verbalisant] als getuige op te roepen. Nu de rechter-commissaris in een eerder stadium op het verzoek om [verbalisant] als getuige te horen te kennen heeft gegeven dat de beslissing op dit verzoek zou worden aangehouden in afwachting van de verstrekking van het eindproces-verbaal, wordt de verdediging buitenspel gezet. Er is dan ook sprake van grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, subsidiair dat het proces-verbaal en al de vruchten van dat proces-verbaal dienen te worden uitgesloten van het bewijs, meer subsidiair dat er verdiscontering in de straf dient plaats te vinden.
Beoordeling
De stelling van de verdediging dat de verbalisant niet kan hebben gezien dat de bestuurster van de Range Rover te herleiden was tot de woning aan de [adres], is onvoldoende om te concluderen dat de waarnemingen van de verbalisant onjuist zijn geweest. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisant. Dat de officier van justitie de getuige [verbalisant] niet heeft opgeroepen levert dan ook geen verzuim op. Een en ander nog daargelaten dat de verdediging het verzoek tot het horen van de getuige [verbalisant] op de terechtzitting van 15 juli 2014 heeft ingetrokken.
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en voor bewijsuitsluiting of strafvermindering bestaat geen aanleiding.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 08 april 2014 te Rotterdam en Amsterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35.237,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 08 april 2014 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Derringer, type M-1 XT, voorzien van twee boven elkaar liggende lopen waarmee, beide lopen, twee soorten kalibers en munitie verschoten kunnen worden, te weten de kalibers .45 en .410 x 25 voorhanden heeft gehad;
en
hij op 8 april 2014 te Rotterdam
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
- twee kogelpatronen, kaliber .45 en
- vier hagelpatronen, kaliber .410 x 25,
zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie III, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 08 april 2014 te Rotterdam
in een woning gelegen op/aan de [adres]
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.991,8 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij op 08 april 2014, te Rotterdam
een geldbedrag, te weten 11.900 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
BEWIJSOVERWEGING TEN AANZIEN VAN FEIT 4
Feiten en omstandigheden
In de woning van verdachte is een bedrag van € 11.900,--, aangetroffen en inbeslaggenomen. Het bedrag bestond uit coupures van € 50,-- en bevond zich in het onderkastje aan de rechterzijde van de oven in de keuken op de bovenste plank, achteraan. In de woning van de verdachte waar het geld is aangetroffen is eveneens een hoeveelheid van ongeveer vier kilo heroïne aangetroffen en bij verdachte in de auto is voorts ruim 35 kilo cocaïne aangetroffen. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat dit geld van hem is.
Bewijsvermoeden
Uit het bovenstaande blijkt een vermoeden van witwassen van bepaalde gelden. Gelet hierop kan van de verdachte worden gevergd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dit geld. Die verklaring zal concreet moeten zijn en een min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken herkomst van het geld dienen te noemen. Als de verdachte zo’n verklaring niet geeft, kan witwassen bewezen worden geacht omdat het (dan) op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn, dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Van misdrijf afkomstig
De verdachte heeft een verklaring als hiervoor is bedoeld voor de aanwezigheid van het contante geldbedrag in zijn woning niet gegeven. Immers, waar de verdachte verklaard heeft dat hij het geldbedrag zou hebben verdiend met de verkoop van een horloge, heeft hij deze stelling niet onderbouwd en/of verifieerbaar gemaakt. Daar komt nog bij de verklaring van de verdachte dat de koper, wiens achternaam hij niet weet, het bedrag van € 11.900,- heeft betaald, dat verdachte hiervan geen bon heeft opgemaakt maar dat dit nog zou gaan gebeuren, ongeloofwaardig wordt geacht. Van een andere herkomst van de gelden is niet gebleken.
Bewezenverklaard kan daarom worden dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. Niet is gebleken dat het geld afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Hiervoor zijn in het dossier en ter terechtzitting geen aanknopingspunten gevonden.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:

1.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

2.

handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van de categorie III,

en

handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie;

3.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

4.

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een grote hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid heroïne voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs schadelijk zijn voor de gezondheid en voorts dat de handel en het gebruik van verdovende middelen criminaliteit bevordert. Verdachte heeft hier op geen enkele wijze rekening mee gehouden.
Ook heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Hierdoor kan de algemene veiligheid van personen ernstig in gevaar worden gebracht, in het bijzonder omdat er immers kans is dat het wapen daadwerkelijk zal worden gebruikt. Tegen onbevoegd wapenbezit dient dan ook krachtig te worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte een flink geldbedrag witgewassen. Witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Dit zijn ernstige feiten. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is acht geslagen op het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsrapport van 20 mei 2014.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.K. Rapmund, voorzitter,
en mrs. J.H. Janssen en R. in het Veld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2014.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 29 juli 2014:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 april 2014 te Rotterdam en/of Amsterdam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35.237,4 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 08 april 2014 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die
wet in de vorm van een pistool van het merk Derringer, type M-1 XT, voorzien
van twee boven elkaar liggende lopen waarmee, beide lopen, twee soorten
kalibers en munitie verschoten kunnen worden, te weten de kalibers
.45 en .410 x 25 voorhanden heeft gehad;
en/of
hij op of omstreeks 8 april 2014 te Rotterdam
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten
- twee kogelpatronen, kaliber .45 en/of
- vier hagelpatronen, kaliber .410 x 25,
zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie III,
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 08 april 2014 te Rotterdam
in een woning gelegen op/aan de [adres]
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.991,8 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 08 april 2014, te Rotterdam, althans in Nederland,
een geldbedrag, te weten 11.900 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp gebruik heeft
gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht