ECLI:NL:RBROT:2014:6335

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
25 juli 2014
Zaaknummer
C-10-434665 - HA ZA 13-1028
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een verstekvonnis in faillissement met betrekking tot retentierecht

In deze zaak vorderde de curator in het faillissement van Libertas Scheepsholding B.V. herroeping van een verstekvonnis dat op 9 maart 2011 was gewezen door de rechtbank Dordrecht. Dit vonnis had de vorderingen van Vlot c.s. volledig toegewezen, waarbij Libertas was veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen. De curator stelde dat er sprake was van bedrog, omdat Vlot c.s. samen met de bestuurder van Libertas, [persoon1], een retentierecht op een schip hadden gecreëerd, terwijl de werkzaamheden waarvoor gefactureerd was, nooit hadden plaatsgevonden. De curator was pas op 18 februari 2013 op de hoogte geraakt van deze feiten en vorderde daarom herroeping van het eerdere vonnis.

De rechtbank oordeelde dat de herroepingstermijn van openbare orde is en begint te lopen vanaf het moment dat de eiser bekend is met de herroepingsgrond. Aangezien Libertas niet in verzet was gekomen tegen het verstekvonnis, was dit vonnis in kracht van gewijsde gegaan vier weken na betekening op 15 maart 2011. De curator had Vlot c.s. op 17 mei 2013 gedagvaard, maar de rechtbank oordeelde dat de termijn voor herroeping al was verstreken. De curator werd daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.

De rechtbank benadrukte dat hoewel het onwenselijk is dat partijen samen een verstekvonnis kunnen uitlokken, dit niet voldoende is om de wettelijke termijnen te negeren. De curator werd veroordeeld in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op € 1.493, inclusief griffierecht en salaris advocaat. De beslissing werd uitgesproken op 30 juli 2014 door mr. A. Eerdhuijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer: C/10/434665 / HA ZA 13-1028
vonnis van 30 juli 2014
in de zaak van
[curator]
In haar hoedanigheid van curator in het faillissement van
LIBERTAS SCHEEPSHOLDING B.V.,
kantoorhoudende te Sleeuwijk,
eiseres,
advocaat mr. M.E. van der Lelie,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Teus Vlot Diesel Marine B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Teus Vlot Scheeps Electro B.V.,
beiden gevestigd te Sliedrecht,
gedaagden,
advocaat: mr. J.J.H. Post.
Partijen worden hieronder aangeduid als de curator, Libertas en Vlot c.s. (of afzonderlijk Vlot Diesel en Vlot Scheeps Electro).

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
tussenvonnis van 27 november 2013 en de daarin genoemde processtukken,
proces-verbaal van comparitie van 3 april 2014 en de daarin genoemde processtukken,
het door de curator overgelegde vonnis van de rechtbank Zeeland West Brabant van 2 april 2014.

2.De vaststaande feiten

2.1
De rechtbank Dordrecht heeft bij vonnis van 9 maart 2011 tussen Vlot c.s. als eiseressen en Libertas als gedaagde, bij verstek de vorderingen geheel toegewezen. Kortweg is het volgende beslist:
a. voor recht is verklaard dat Vlot c.s. een retentierecht hadden op het in het vonnis genoemde schip vanaf 28 januari 2010 (deze datum is bij verstekvonnis van 11 mei 2011 verbeterd in 28 december 2010);
b. Libertas is veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan Vlot c.s. met rente en kosten.
2.2
Het vonnis van 9 maart 2011 is op 15 maart 2011 aan Libertas betekend. Libertas is niet in verzet gekomen.
2.3
In een vonnis van 28 juni 2011 van de rechtbank Breda is Libertas in staat van faillissement verklaard en [curator] is tot curator benoemd.
2.4
Op 18 februari 2013 heeft de heer [persoon1], bestuurder enig aandeelhouder van Libertas (verder te noemen [persoon1]), een schriftelijke verklaring (prod. 3 bij dagvaarding) ondertekend. [persoon1] verklaart, zakelijk weergegeven, het volgende:
[persoon1] heeft het aan Libertas toebehorende schip ‘de Libertas’ tegen zijn zin (en tegen een beloning van € 12.000) naar de haven van Vlot c.s. heeft verplaatst om Vlot c.s. een retentierecht op het schip te verschaffen.
De facturen van Vlot c.s. aan Libertas waren niet juist. Er stond een veel lager bedrag open dan het gefactureerde bedrag. Er was hooguit een bedrag van € 15.000 à € 20.000 verschuldigd.

3.De vordering

3.1
De curator vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 9 maart 2011, later hersteld met een herstelvonnis van 11 mei 2011, te herroepen;
b. de vorderingen van Vlot c.s. alsnog af te wijzen met veroordeling van Vlot c.s. in de proceskosten.
3.2
De curator legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op 18 februari 2013 bekend is geworden met het feit dat Vlot c.s. bedrog hebben gepleegd; zij speelden onder één hoedje met [persoon1] om een (niet rechtsgeldig) retentierecht te creëren en de werkzaamheden waarvoor is gefactureerd hebben nooit plaatsgevonden, zodat de facturen waarvoor betaling werd gevorderd als vals moeten worden gekwalificeerd.
De conclusie van Vlot c.s. strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding. Zij betwisten het door [persoon1] gestelde.

4.De beoordeling van het geschil

4.1
Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen, indien (voor zover thans van belang)
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd;
b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend (…)
(art. 382 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verder te noemen Rv)
Het rechtsmiddel van herroeping moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de eiser (tot herroeping) daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis onherroepelijk is geworden (art. 383 lid 1 Rv).
4.2
Nu geen verzet is ingesteld tegen het vonnis van 9 maart 2011 is dit vonnis in kracht van gewijsde gegaan vier weken na 15 maart 2011 (art. 143 Rv).
De curator heeft Vlot c.s. op 17 mei 2013 gedagvaard in deze procedure. Zij stelt dat de termijn van art. 383 Rv is gaan lopen vanaf het moment dat het de curator duidelijk werd dat er sprake was van bedrog en valse stukken. Daarbij baseert zij zich op de verklaring van [persoon1]. Libertas wist, gelet op de wetenschap van haar bestuurder, van meet af aan welke werkzaamheden waren verricht, of de factuurbedragen klopten en of het ingeroepen retentierecht terecht was. De termijn van drie maanden is dus aangevangen op 15 maart 2011 (vgl art 383 lid 1 laatste zin Rv). Het rechtsmiddel van herroeping kon op 17 mei 2013 niet meer worden ingesteld. De curator zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen.
4.3
De curator voert nog aan dat het onwenselijk is dat een curator er niets tegen kan ondernemen als partijen onder één hoedje spelen en samen een verstekvonnis kunnen uitlokken. Deze onwenselijke praktijken of een faillissement zijn evenwel onvoldoende om termijnen als de onderhavige, die van openbare orde zijn, terzijde te stellen. Partijen kunnen ook op tegenspraak op deze wijze een vonnis uitlokken en dan kan de curator evenmin na het verlopen van de termijn van art. 339 lid 1 Rv hoger beroep instellen.
4.4
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de curator worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten worden tot heden aan de zijde van Vlot cs. begroot op
Griffierecht € 589
Salaris advocaat
€ 904 +(tarief II à € 452)
€ 1.493
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de curator niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Vlot c.s. bepaald op € 1.493 met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dit vonnis;
veroordeelt de curator in de kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en door de rolrechter uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 30 juli 2014.
2396/2294