ECLI:NL:RBROT:2014:631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
442274 / HA RK 14-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. L.A.C. van Nifterick, rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van de behandeling van een beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoekster stelde dat de rechter tijdens de zitting vragen had gesteld die niet relevant waren voor de bodemprocedure en dat eerdere uitspraken van de rechter in andere procedures een vermoeden van partijdigheid wekten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vraagstelling van de rechter geen aanwijzingen voor partijdigheid opleverde en dat de onvrede van verzoekster over eerdere uitspraken geen grond vormt voor wraking. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 30 januari 2014
Zaaknummer: 442274
Rekestnummer: HA RK 14-19
Zaaknummer bodemprocedure: ROT 13/2770 WOB
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende aan de [adres],
verzoekster,
gemachtigde: L. Jansma.
strekkende tot wraking van
mr. L.A.C. van Nifterick, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team bestuursrecht 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 2 december 2013 is door de rechter behandeld het door verzoekster ingestelde beroep tegen niet tijdig bekend maken van een van rechtswege te verlenen beschikking als bedoeld in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 6:12 Awb (procedure met zaaknummer ROT 13/2770 WOB, hierna: de bodemprocedure).
Bij brief van 7 januari 2013 heeft verzoekster de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het procesdossier in de bodemprocedure , waaronder de schriftelijke aantekeningen van het verhandelde ter zitting;
- de door verzoekster overgelegde uitspraken van de rechtbank Rotterdam in andere procedures.
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. Aan het CVOM is een kennisgeving verzonden.
Ter zitting van 21 januari 2014, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verschenen de gemachtigde van verzoekster L. Jansma, alsmede de rechter. De gemachtigde heeft aan de hand van schriftelijke pleitaantekeningen zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De rechter heeft tijdens de zitting vragen gesteld aan verzoekster die geen verband houden met de behandeling van de bodemprocedure. Zo werd een brief uit de dossierstukken aangehaald aangaande een ander Wob-verzoek.
Door de uitspraak van de rechter van 12 december 2013, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBROT:2013:10241, is het vermoeden van partijdigheid nogmaals bevestigd. Deze uitspraak heeft gediend als basis voor dertig andere uitspraken waarin de rechter op categorische wijze zaken als niet-ontvankelijk heeft afgedaan omwille van de handelwijze van een specifieke rechtsbijstandsverlener, terwijl de feiten en omstandigheden in de onderhavige bodemprocedure en de andere dertig zaken helemaal niet identiek zijn maar kennelijk wel als zodanig door de rechter worden beschouwd. Hierdoor is door de rechter de schijn gewekt dat zij op voorhand al weet dat in een dergelijke beroepsprocedure tot niet-ontvankelijkheid zal worden geoordeeld.
Verder heeft verzoekster ter zitting ter adstructie van het wrakingsverzoek aangevoerd hetgeen is opgenomen in de schriftelijke pleitaantekeningen van de gemachtigde van 21 januari 2014. Van deze schriftelijke pleitaantekeningen is een kopie aan deze beslissing gehecht en de inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
Zij heeft -kort en zakelijk weergegeven- te kennen gegeven dat zij niet partijdig is geweest, noch de schijn van partijdigheid heeft opgewekt.
In de vraagstelling zoals deze uit de zittingsaantekeningen blijkt is geen aanwijzing te vinden dat zij niet onpartijdig zou zijn. Verzoekster is het niet eens met een eerdere uitspraak van de rechter of van de meervoudige kamer; dat is echter geen grond om een rechter te wraken. Het door (een van de) partijen instellen van hoger beroep is dan de aangewezen weg.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.2
Namens verzoekster is aangevoerd dat de combinatie van de vraagstelling op de zitting in de bodemprocedure en de later door de rechter gedane uitspraken in andere procedures maakt dat het beeld is ontstaan dat de rechter partijdig is.
Met betrekking tot de vraagstelling ter zitting van 2 december 2013 in de bodemprocedure merkt de rechtbank op dat verzoekster op 21 januari 2014 op de zitting van de wrakingskamer te kennen heeft gegeven dat de overgelegde schriftelijke zittingsaantekeningen van 2 december 2013 overeenkomen met hetgeen op die zitting is voorgevallen. Uit deze zittingsaantekeningen blijkt niet dat het beginsel van hoor en wederhoor niet zou zijn toegepast. Ook komt uit de daarin weergegeven vraagstelling van de rechter niet naar voren dat sprake zou zijn van partijdigheid aan haar zijde. Bovendien heeft hetgeen op die zitting is voorgevallen op zichzelf kennelijk geen aanleiding gegeven tot het meteen indienen van een wrakingsverzoek, nu dit pas op 7 januari 2014 namens verzoekster is gedaan, na het bekend worden van diverse uitspraken van de rechter in andere procedures.
Dat na de behandeling van de bodemprocedure van verzoekster door de rechter uitspraken in andere procedures zijn gedaan die kennelijk in de ogen van verzoekster niet juist zijn, is geen omstandigheid die de conclusie kan rechtvaardigen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt, of dat door die uitspraken in andere procedures in de onderhavige bodemprocedure de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoekster is gewekt. Daarbij wordt opgemerkt dat een in de ogen van verzoekster onjuiste beslissing van de rechter in andere procedures die soortgelijk zijn aan de onderhavige bodemprocedure op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing zijn dat de rechter bij haar beoordeling van de bodemprocedure niet onpartijdig is. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn indien de beslissing van de rechter in die andere procedures zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Dat laatste geval doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier echter niet voor, nog daargelaten dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat de rechter in de bodemprocedure zal komen tot een beslissing die overeenkomt met de beslissing in de andere procedures.
3.3
Nu zich ook overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter, dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoekster, dient het verzoek te worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. L.A.C. van Nifterick.
Deze beslissing is gegeven op 30 januari 2014 door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. P.C. Santema en mr. M.G.L. de Vette, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-