ECLI:NL:RBROT:2014:6296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
2171249 - CV EXPL 13-31252
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een financieringsovereenkomst door de bank wegens het niet verstrekken van financiële gegevens door de gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A. (eiseres) en een besloten vennootschap (gedaagde) over de beëindiging van een financieringsovereenkomst. De Rabobank heeft de overeenkomst beëindigd omdat de gedaagde niet voldeed aan de verplichting om op verzoek van de bank inzicht te verschaffen in haar financiële gegevens. De gedaagde had een zakelijke rekening-courant verhouding met de Rabobank, waarbij een krediet van € 45.378,02 was verstrekt. De algemene voorwaarden van de Rabobank, waaronder de verplichting om financiële informatie te verstrekken, waren van toepassing op de overeenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim was door het niet overleggen van de gevraagde financiële gegevens, wat de Rabobank het recht gaf om de overeenkomst per direct op te zeggen. De gedaagde voerde aan dat de Rabobank nooit eerder om dergelijke gegevens had gevraagd en dat de opzegging niet gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde echter dat de Rabobank, gezien de omstandigheden, wel degelijk het recht had om de overeenkomst te beëindigen. De gedaagde had nagelaten de noodzakelijke informatie te verstrekken, waardoor de Rabobank niet in staat was om een risicobeoordeling uit te voeren.

De rechtbank heeft de vordering van de Rabobank toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 15.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de overeenkomst op goede gronden was geschied en dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd dat de beëindiging in strijd was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van transparantie en communicatie tussen banken en hun cliënten, vooral in het kader van kredietrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 2171249 \ CV EXPL 13-31252
uitspraak: 18 april 2014
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Quispel, advocaat van Visser, Quispel, Heidema advocaten te
Oud-Beijerland.
Partijen worden hierna aangeduid als “Rabobank” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 5 juli 2013 met producties;
  • de akte vermindering van eis;
  • de conclusie van antwoord met een producties;
  • de conclusie van repliek, tevens vermindering van eis, met producties, en
  • de conclusie van dupliek met een productie.
1.2
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Tussen partijen bestaat een overeenkomst met betrekking tot een zakelijke
rekening-courant verhouding betreffende rekeningnummer 3818.51.745. Op 9 april is op dat rekeningnummer een krediet verstrekt ten bedrage van ƒ 100.000,--, zijnde € 45.378,02. Het betreft een zakelijk krediet.
2.2
Op de overeenkomst zijn van toepassing de algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobankorganisatie 1992 (hierna: “algemene voorwaarden”) en de algemene bankvoorwaarden, geldende in het verkeer tussen de Coöperatieve Central Raiffeisen-Boerenleenbank BA, gevestigd te Amsterdam, c.q. de bij haar aangesloten banken, en haar cliënten (hierna: “algemene bankvoorwaarden”).
2.3
Artikel 15 van de algemene voorwaarden luidt:
‘De Bank kan een kredietfaciliteit met door haar vast te stellen bedragen inperken, inperkingen wijzigingen of overeengekomen inperkingen achterwege laten.’
Artikel 29 van de algemene voorwaarden luidt als volgt:
‘Indien aan de rekeninghouder een kredietfaciliteit is verleend en de bank en Rabobank Nederland dit wenst/wensen, is de rekeninghouden verplicht zich op eigen kosten onder deskundige controle te stellen, ten genoege van de bank en/of Rabobank Nederland, en zijn balansen, verlies- en winstrekeningen en de rapporten betreffende de gehouden controle regelmatig en terstond nadat zij zijn vastgesteld, respectievelijk uitgebracht, aan de bank en/of Rabobank Nederland te over te leggen. Bovendien is de rekeninghouder verplicht op eerste verzoek van de bank alle door de bank en/of Rabobank Nederland gevraagde financiële informaties betreffende het bedrijf of beroep van de rekeninghouder aan de bank ter beschikking te stellen. De rekeninghouder zal aan de bank en/of Rabobank Nederland of aan haar gevolmachtigden, gelegenheid geven zijn volledige administratie te controleren, wanneer de bank en/of Rabobank Nederland dit wenst/wensen.’
2.4
Artikel 27 van de algemene bankvoorwaarden luidt als volgt:
‘Als de cliënt in verzuim is met de nakoming van enige verplichting jegens de bank, mag de bank haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar maken, tenzij dit gelet op de geringe betekenis van het verzuim niet gerechtvaardigd is. Een dergelijke opzegging geschiedt schriftelijk met vermelding van de reden.’
2.5
In 2011 is door Rabobank vastgesteld dat de rekening-courant geen daadwerkelijk omzetverloop liet zien. Naar aanleiding van die constatering is [gedaagde] bij brief van
5 augustus 2011 verzocht om binnen tien dagen jaarcijfers te overleggen en een afspraak te maken. Er heeft op 6 oktober 2011 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden dat heeft geleid tot een inperkingsschema. In de brief van 12 oktober 2011 is vastgelegd dat de kredietfaciliteit per 1 november 2011 op € 35.000,-- wordt gesteld. Met ingang van
1 januari 2012 werd de limiet per kwartaal met € 2.500,-- verlaagd, totdat de limiet uiteindelijk op nihil zou uitkomen.
2.6
Bij brief van 24 mei 2012 wordt door Rabobank aan [gedaagde] verzocht om de ongeoorloofde overstand van € 2.500,-- voor 5 juni 2012 aan te zuiveren.
2.7
Bij brief van 31 mei 2012 heeft Rabobank [gedaagde] geschreven dat de ongeoorloofde overstand van € 2.500,-- op de rekening-courant onder nummer 3818.51.745 voor 5 juni 2012 is aangezuiverd. Verder verzoekt Rabobank om voor 22 juni 2012 enkele stukken te mogen ontvangen, te weten een uitdraai balans, uitdraai verlies- en winstrekening, opgave van debiteuren- en crediteurenpositie en opgave rekening-courant verhouden.
2.8
Bij brief van 6 augustus 2012 herhaalt Rabobank haar verzoek zoals in de brief van
31 mei 2012 aan [gedaagde] is gedaan. Rabobank maakt [gedaagde] er op attent dat het niet tijdig (per 20 augustus 2012) aanleveren van de gevraagde gegevens kan leiden tot een opzeggingsgrond voor de verstrekte financiering.
2.9
Bij brief van 27 augustus 2012 heeft Rabobank de financieringsovereenkomst tussen partijen met onmiddellijke ingang opgezegd. [gedaagde] wordt gesommeerd om uiterlijk
24 september 2012 al hetgeen Rabobank van [gedaagde] te vorderen heeft te voldoen.

3.De vordering

3.1
Rabobank heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 24.861,28, vermeerderd met de overeengekomen rente van 8% per jaar, althans (subsidiair) de wettelijke rente over € 22.500,-- vanaf 17 juni 2013 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, inclusief € 1.524,28 aan kosten van conservatoire inbeslagname en € 199,00 aan nakosten voor zover [gedaagde] niet binnen twee dagen na betekening aan het te wijzen vonnis heeft voldaan.
De vordering is opgebouwd uit € 22.500,-- aan hoofdsom, € 777,53 aan verschenen rente berekend vanaf 1 januari 2013 tot 17 juni 2013 en € 4.083,75 aan buitengerechtelijke kosten, waarop een betaling van € 2.500,-- in mindering strekt.
Bij akte vermindering van eis ten behoeve van de rolzitting van 17 juli 2013 vermindert Rabobank haar eis met € 2.500,--.
Bij conclusie van repliek vermindert Rabobank haar eis ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten tot € 2.722,50 en de hoofdsom met nogmaals een bedrag van € 2.500,-- (ontvangen op 25 september 2013).
De beslagkosten zijn als volgt opgebouwd:
Geliquideerd salaris advocaat (1 punt tarief II) € 579,00
Vast recht € 589,00
Exploot conservatoir derdenbeslag € 199,10
Exploot van over betekening gedaagde € 83,15
Exploot van over betekening aan derde € 78,59
3.2
Aan haar vordering legt Rabobank - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks diverse aanmaningen niet heeft voldaan aan de -ingevolge op de tussen partijen bestaande overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden - verplichting om op eerste verzoek van Rabobank inzicht te verschaffen in haar financiële gegevens. Rabobank voert aan dat de financiële stukken nodig zijn om te beoordelen of de lopende financiering onder dezelfde voorwaarden gecontinueerd kan worden.

4.Het verweer

[gedaagde] betwist de vordering. Daartoe voert zij aan dat zij heeft voldaan aan de nieuwe afspraken die tussen partijen zijn gemaakt in oktober 2011. Rabobank heeft bovendien voorheen nooit gebruik gemaakt van de bevoegdheid om inzage te verkrijgen in de financiële gegevens van [gedaagde] en die afspraak maakte geen deel uitmaakte van de nieuwe regeling. [gedaagde] stelt zich daarom op het standpunt dat Rabobank de overeenkomst ten onrechte heeft opgezegd. Ook omdat het niet verstrekken van de gevraagde financiële gegevens niet een zodanig zwaarwegende grond oplevert dat opzegging van het krediet gerechtvaardigd is. De jurisprudentie bepaalt dat op Rabobank een grote mate van zorgplicht rust. De opzegging is in strijd met de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek.

5.De beoordeling

5.1
Door het maken van de inkrimpafspraken in oktober 2011 is geen nieuwe overeenkomst tot stand gekomen. Er zijn in het kader van de bestaande overeenkomst naar aanleiding van actuele ontwikkelingen nadere afspraken gemaakt. Dat betekent dat de algemene voorwaarden en de algemene bankvoorwaarden onverkort van toepassing zijn gebleven op de rechtsverhouding tussen partijen.
5.2
Rabobank legt aan de beëindiging van de overeenkomst ten grondslag dat [gedaagde] heeft nagelaten om op verzoek van Rabobank inzicht te verschaffen in haar financiële gegevens. Vast staat dat [gedaagde] daartoe op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden verplicht is. [gedaagde] is door het niet overleggen van haar financiële gegevens dan ook in verzuim met het nakomen van een verplichting jegens de bank die voortvloeit uit de tussen partijen bestaande overeenkomst. Dat geeft aan Rabobank op grond van artikel 27 van de algemene bankvoorwaarden in beginsel de bevoegdheid om de overeenkomst per direct op te zeggen, van welke bevoegdheid Rabobank gebruik heeft gemaakt.
5.3
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat Rabobank gelet op de omstandigheden van dit geval de overeenkomst niet had mogen opzeggen. Daartoe voert [gedaagde] ten eerste aan dat Rabobank voorheen nooit om jaarstukken heeft gevraagd. In dat kader is van belang dat Rabobank (pas) in 2011 heeft geconstateerd dat er geen daadwerkelijk omzetverloop te zien was op de rekening-courant. Naar aanleiding daarvan heeft Rabobank voor het eerst om inzage in de jaarstukken van [gedaagde] gevraagd. Dat Rabobank die stukken mag inzien is een bevoegdheid en geen plicht. Het is aan Rabobank om te bepalen of en wanneer zij van die bevoegdheid gebruik maakt. Dat zij daar voor het eerst in 2011 gebruik van heeft gemaakt leidt - zeker gelet op het ontbreken van omzetverloop - dan ook geenszins tot de constatering dat het door [gedaagde] niet voldoen aan dat verzoek geen zwaarwegend belang oplevert.
5.4
[gedaagde] voert verder aan dat de inhoud van de jaarstukken niet van wezenlijk belang is voor ‘de afhandeling van de zaak’ en het niet voldoen aan het verzoek van Rabobank ook om die reden slechts van geringe betekenis is en de beëindiging van de overeenkomst door Rabobank niet kan rechtvaardigen. In dat kader is van belang dat Rabobank aan [gedaagde] een rekening-courant heeft verstrekt. Bij de aanvraag van zo’n krediet dient de aanvrager Rabobank te voorzien van alle relevante financiële gegevens om een risicobeoordeling te kunnen maken, zo ook in dit geval. Aan de hand van de financiële gegevens van de aanvrager wordt de hoogte van het krediet vastgesteld. Artikel 15 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de bank een kredietfaciliteit met door haar vast te stellen bedragen kan inperken, inperkingen kan wijzigen of overeengekomen inperkingen achterwege kan laten. Daaruit blijkt dat de hoogte van het overeengekomen krediet bij aanvang van de overeenkomst niet altijd voor de hele duur van de overeenkomst bepalend is, althans hoeft te zijn. Dat betekent dat de actuele financiële gegevens van [gedaagde] wel degelijk van belang waren. De in oktober 2011 afgesproken regeling hield namelijk nog steeds een krediet in van een aanzienlijk bedrag. Het krediet zou weliswaar langzaam worden afgebouwd, maar in de komende jaren zou [gedaagde] nog wel van het resterende krediet gebruik kunnen maken. Indien uit de financiële gegevens van [gedaagde] zou blijken dat het verstrekken van het betreffende krediet een te hoog risico voor Rabobank zou opleveren, dan had Rabobank gebruik kunnen en mogen maken van haar bevoegdheid om de hoogte van het krediet (verder) in te perken. Door het niet overleggen van die gegevens heeft [gedaagde] het voor Rabobank onmogelijk gemaakt om een deugdelijke risicobeoordeling uit te voeren. De risicobeoordeling is van wezenlijk belang, omdat Rabobank blijvend moet kunnen beoordelen of een rekeninghouder draagkrachtig genoeg is voor het verstrekte krediet. Als Rabobank die beoordeling niet (meer) kan maken, bestaat het risico dat zij kredieten verstrekt die door de rekeninghouder niet meer aangezuiverd kunnen worden. Nu [gedaagde] heeft nagelaten Rabobank inzicht te verschaffen in haar actuele financiële gegevens, kon Rabobank ten aanzien van het aan [gedaagde] verstrekte krediet voornoemde voortdurende risicobeoordeling niet maken. Om te voorkomen dat het aan [gedaagde] verstrekt krediet te hoog zou blijken, was Rabobank op grond van de tussen partijen overeengekomen voorwaarden gerechtigd om de overeenkomst per direct te beëindigen. Gelet op het voorgaande is de tekortkoming om deze reden derhalve evenmin aan te merken als gering.
5.5
Voorts wijst [gedaagde] op de bijzondere zorgplicht die op Rabobank rust. Het Gerechtshof ’s-Gravenhage (LJN: BY1323) heeft daaromtrent geoordeeld dat Rabobank uit hoofde van haar maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht jegens haar cliënten heeft, waarvan de reikwijdte afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De bijzondere zorgplicht brengt met zich dat gebruikmaking van de (contractuele) bevoegdheid om een bestaande (krediet)relatie op te zeggen slechts tot een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst(en) leidt, indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat en ten minste is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In tegenstelling tot in voornoemde zaak van het Gerechtshof heeft Rabobank in het onderhavige geval wel een serieuze poging gedaan om [gedaagde] te bewegen haar verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst na te komen. Voorafgaand aan de brief waarin Rabobank aangeeft dat het niet voldoen aan haar verzoek tot overlegging van financiële stukken kan leiden tot beëindiging van de overeenkomst, heeft Rabobank al eens per brief verzocht om die stukken. Vast staat dat [gedaagde] de verzoeken van Rabobank heeft ontvangen, nu zij daarop in ieder geval per brief van 16 augustus 2012 heeft gereageerd. [gedaagde] heeft echter aan de herhaalde verzoeken van Rabobank geen gevolg gegeven. Dat komt geheel voor risico van [gedaagde], nu zij geen redenen heeft aangevoerd die dit rechtvaardigen. Verder heeft [gedaagde] niet gesteld en is ook overigens niet gebleken dat de beëindiging disproportionele gevolgen voor haar heeft gehad. Een en ander leidt tot het oordeel dat Rabobank in dit specifieke geval heeft gehandeld conform de eisen die de bijzondere zorgplicht aan Rabobank stelt.
5.6
Gelet op al het voorgaande wordt geoordeeld dat de omstandigheid dat [gedaagde] heeft nagelaten om haar financiële gegevens op eerste verzoek aan Rabobank te verstrekken een voldoende zwaarwegende grond oplevert om de overeenkomst tussen partijen te beëindigen.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de beëindiging in strijd zou zijn met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Voor de verdere beoordeling wordt er dan ook vanuit gegaan dat Rabobank de overeenkomst op goede gronden heeft beëindigd. Derhalve is niet van belang om te beoordelen of er op enig moment sprake is geweest van een betalingsachterstand. Immers, voornoemde reden rechtvaardigt reeds de beëindiging. Ook al hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme en Sanctiewet behoeft geen bespreking, nu dit, in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
Het beroep van [gedaagde] op strijd met de redelijkheid en billijkheid wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen, althans kan op grond van de hiervoor besproken verweren niet slagen.
5.7
Rabobank heeft naar aanleiding van de opzegging gebruik gemaakt van haar bevoegdheid op grond van artikel 27 van de algemene bankvoorwaarden om haar vorderingen op [gedaagde] ineens en onmiddellijk op te eisen. Na de vermindering van eis in verband met een betaling van € 2.500,00 op 25 september 2013 bij conclusie van repliek vordert Rabobank aan hoofdsom nog een bedrag van € 15.000,00. [gedaagde] erkent bij conclusie van dupliek dat er, na haar betaling van € 2.500,00 op 27 december 2013, nog een bedrag aan hoofdsom open staat van € 12.500,00. Rabobank heeft hierop echter niet meer kunnen reageren en [gedaagde] heeft ook geen bewijs van betaling overlegd. Dat betekent geenszins dat de betaling niet is verricht, maar bij de bepaling van de hoogte van het toe te wijzen bedrag aan hoofdsom wordt daar geen rekening mee gehouden. Uiteraard dient Rabobank bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis wel rekening te houden met alle reeds door [gedaagde] verrichte betalingen. In deze procedure wordt een bedrag aan hoofdsom van € 15.000,00 toegewezen, waarbij rekening is gehouden met alle betaling van [gedaagde] zoals onder punt 3.1 omschreven.
5.8
Over het bedrag dat per 24 september 2012 (vanaf die datum heeft Rabobank het gehele uitstaande bedrag opgeëist) aan hoofdsom open stond is [gedaagde] rente aan Rabobank verschuldigd tot de datum van gehele voldoening. De overeenkomst tussen partijen bestond vanaf 27 augustus 2012 niet meer, zodat Rabobank niet gehouden was om de rente op de gebruikelijke wijze bij [gedaagde] in rekening te brengen. Dat Rabobank vanaf het beëindigen van de overeenkomst geen rente meer bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht staat er derhalve niet aan in de weg dat de verschuldigde rente in deze procedure wordt toegewezen. Rabobank heeft echter onvoldoende onderbouwd dat een contractuele rente van 8% per jaar verschuldigd is. Om die reden wordt het gevorderde bedrag aan verschenen rente afgewezen. Wel is [gedaagde] op grond van artikel 6:119a BW over het bedrag aan hoofdsom dat vanaf 1 januari 2013 heeft opengestaan tot de dag van algehele voldoening wettelijke handelsrente aan Rabobank verschuldigd, hetgeen zal worden toegewezen zoals hierna bepaald.
5.9
De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen omdat in het licht van de betwisting niet is gebleken dat de werkzaamheden méér hebben omvat dan enige sommaties en de gebruikelijke voorbereiding van de procedure, waarvoor de proceskostenveroordeling mede een vergoeding pleegt te vormen.
5.1
Beslagstukken dienen in beginsel bij dagvaarding in het geding gebracht te worden. Dat heeft Rabobank echter nagelaten. Op grond van artikel 3.3 van het landelijk procesreglement wordt Rabobank in de gelegenheid gesteld die stukken alsnog binnen vier weken in het geding te brengen.
5.11
De kantonrechter houdt in deze fase van de procedure iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Rabobank tegen kwijting te betalen € 15.000,00, met dien verstande dat Rabobank bij de tenuitvoerlegging rekening dient te houden met alle reeds door [gedaagde] betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over het bedrag dat aan hoofdsom heeft uitgestaan vanaf 1 januari 2013 tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt Rabobank in de gelegenheid om alle relevante beslagstukken in het geding te brengen op de rolzitting van
dinsdag 13 mei 2014 te 14:30 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
566