In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Coöperatieve Rabobank Rotterdam U.A. (eiseres) en een besloten vennootschap (gedaagde) over de beëindiging van een financieringsovereenkomst. De Rabobank heeft de overeenkomst beëindigd omdat de gedaagde niet voldeed aan de verplichting om op verzoek van de bank inzicht te verschaffen in haar financiële gegevens. De gedaagde had een zakelijke rekening-courant verhouding met de Rabobank, waarbij een krediet van € 45.378,02 was verstrekt. De algemene voorwaarden van de Rabobank, waaronder de verplichting om financiële informatie te verstrekken, waren van toepassing op de overeenkomst.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in verzuim was door het niet overleggen van de gevraagde financiële gegevens, wat de Rabobank het recht gaf om de overeenkomst per direct op te zeggen. De gedaagde voerde aan dat de Rabobank nooit eerder om dergelijke gegevens had gevraagd en dat de opzegging niet gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde echter dat de Rabobank, gezien de omstandigheden, wel degelijk het recht had om de overeenkomst te beëindigen. De gedaagde had nagelaten de noodzakelijke informatie te verstrekken, waardoor de Rabobank niet in staat was om een risicobeoordeling uit te voeren.
De rechtbank heeft de vordering van de Rabobank toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 15.000,00, vermeerderd met wettelijke handelsrente. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de overeenkomst op goede gronden was geschied en dat de gedaagde onvoldoende had onderbouwd dat de beëindiging in strijd was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van transparantie en communicatie tussen banken en hun cliënten, vooral in het kader van kredietrelaties.