In deze zaak heeft eiser, wonende te Rotterdam, een kort geding aangespannen tegen Oranjebuild B.V. met als doel een veroordeling tot betaling van achterstallig loon en andere vorderingen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M. el Idrissi, vorderde een totaalbedrag van € 24.324,18, inclusief vakantietoeslag en buitengerechtelijke kosten, en eiste dat Oranjebuild de juiste salarisspecificaties en jaaropgaven over de periode van 1 januari 2009 tot 7 december 2012 zou overhandigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 april 2014, waarbij eiser in persoon en bijgestaan door een tolk verscheen, terwijl Oranjebuild werd vertegenwoordigd door de gemachtigde en een accountmanager. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser gedurende zijn dienstverband niet altijd voor 40 uur per week betaald heeft gekregen en dat hij financiële schade lijdt door de onjuiste informatie die Oranjebuild aan het UWV heeft verstrekt.
Echter, de kantonrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen. Dit was voornamelijk gebaseerd op het feit dat eiser pas 16 maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn vordering had ingesteld, zonder een deugdelijke onderbouwing voor deze vertraging. De kantonrechter concludeerde dat de stellingen van eiser over spoedeisend belang, zoals financiële problemen en de wens tot remigratie naar Turkije, niet voldoende waren om het spoedeisend belang te onderbouwen. Bovendien werd opgemerkt dat de vordering in wezen een incasso van een geldsom betrof, waarvoor terughoudendheid in kort geding procedures gebruikelijk is. De kantonrechter wees erop dat de door eiser getekende kwijtingsverklaring ook een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou hebben bemoeilijkt. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Oranjebuild, vastgesteld op € 400,00.