ECLI:NL:RBROT:2014:6177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
10/660301-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door neersteken van ex-collega in tapijtwinkel

Op 23 juli 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 44-jarige man die beschuldigd werd van het neersteken van een ex-collega in een tapijtwinkel in Woonmall Alexandrium. De verdachte werd veroordeeld voor doodslag en kreeg een gevangenisstraf van veertien jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer, een vrouw met wie hij jarenlang had samengewerkt, vijftien keer met een mes had gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, ondanks de argumenten van de officier van justitie die stelden dat de verdachte een mes had gekocht na zijn ontslag en eerder bedreigende uitspraken had gedaan. De rechtbank vond dat de verdachte niet met een vooropgezet plan had gehandeld, maar dat zijn daden voortkwamen uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van moord, maar achtte doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de gevolgen voor de nabestaanden. De verdachte werd als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd, en er werd geen vermindering van strafbaarheid geconstateerd. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan de zoon van het slachtoffer, die materiële schade had geleden door het delict.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/660301-13
Datum uitspraak: 23 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. J.H. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2014 en 9 juli 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. B. van Unnik heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (moord);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek van voorarrest.
BEOORDELING VAN HET BEWIJS
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte en het latere slachtoffer [slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer) werkten gedurende vele jaren samen in een tapijtwinkel in het winkelcentrum Alexandrium te Rotterdam. Op 4 juli 2013 is de verdachte op staande voet ontslagen nadat het slachtoffer bij de politie en bij haar leidinggevende had gemeld dat er sprake was van seksuele intimidatie door de verdachte. Op 10 juli 2013 is de verdachte, in het bezit van een mes, naar de tapijtwinkel gegaan waar het slachtoffer op dat moment alleen werkzaam was.
Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat in de winkel tussen de verdachte en het slachtoffer een worsteling heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte het slachtoffer met het mes heeft gestoken. Hoewel de verdachte heeft verklaard aan het steken zelf geen herinnering meer te hebben, heeft hij erkend dat hij degene was die op dat moment met het slachtoffer in worsteling was en dat hij een mes tevoorschijn heeft gehaald. Uit het sectierapport is gebleken dat aan het slachtoffer vijftien messteken zijn toegebracht, als gevolg waarvan zij is overleden.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer met messteken om het leven heeft gebracht.
Is er sprake van voorbedachte raad?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De officier van justitie heeft de volgende gronden aangevoerd voor haar vaststelling dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad:
• de verdachte heeft meteen na zijn ontslagaanzegging op 4 juli 2013 een mes gekocht bij Blokker, waarmee hij vervolgens naar De Bijenkorf is gelopen alwaar hij verwachtte dat het latere slachtoffer op dat moment zou werken (hetgeen niet het geval bleek te zijn);
• de verklaring van [getuige 1] dat de verdachte hem op 9 juli 2013 - en dus op de avond voorafgaand aan het delict - het mes zou hebben getoond en over zijn vergeefse tocht naar De Bijenkorf zou hebben gezegd ‘ze was er niet en daar had ze geluk bij’, en dat de verdachte hem voorts iets in de trant van ‘als ik der zie dan heeft ze hem hoor’ hebben gezegd;
• de verklaring van getuige [getuige 2], de werkgever van de verdachte, dat de verdachte na zijn ontslag telefonisch tegen hem zou hebben gezegd over het slachtoffer ‘maar die pak ik nog wel’;
• de omstandigheid dat de verdachte het slachtoffer met 15 messteken om het leven heeft gebracht nadat zij van hem geprobeerd heeft weg te lopen.
De rechtbank kan zich niet verenigen met het standpunt van de officier van justitie en is van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord bij gebrek aan bewijsmiddelen voor het bestanddeel voorbedachte raad.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Allereerst merkt de rechtbank op dat de verdachte ontkent dat hij zich op bovenvermelde wijze heeft uitgelaten tegenover [getuige 1]. Die avond is er door beiden veel alcoholhoudende drank gedronken. Volgens de verdachte heeft hij hem op een gegeven moment wel het mes laten zien, maar zou hij daarbij hebben verteld dat als hij [slachtoffer] zou tegenkomen, hij dan het mes zou hebben om zijn woorden kracht bij te zetten. Over steken zou toen niet zijn gesproken, wel over een klap.
De volgens de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] door de verdachte gedane uitlatingen zouden - bezien in het licht van de latere gebeurtenissen - wellicht een aanwijzing kunnen vormen voor enig vooropgezet plan, maar de rechtbank is er onvoldoende van overtuigd dat de verdachte - voorzover de verdachte deze opmerkingen al zou hebben gemaakt - hiermee ook heeft willen uitdrukken dat hij voornemens was om het slachtoffer van het leven te beroven. Dit nu deze uitspraken multi-interpretabel zijn.
Het valt immers geenszins uit te sluiten dat de verdachte - zoals hij van meet af aan heeft verklaard - op die 10e juli 2013 naar de tapijtwinkel in het Alexandrium is gegaan om het slachtoffer te confronteren met haar aandeel in zijn ontslag en dat hij daarbij een mes heeft meegenomen omdat hij er alles aan wilde doen om het slachtoffer haar aanklacht tegen hem in te laten trekken, zonodig dus zelfs onder bedreiging van een mes. Dat zijn doel op die 10e juli primair was gelegen in het praten met het latere slachtoffer, vindt ook zijn ondersteuning in de volgende tekst van een whatsappbericht van de verdachte aan het slachtoffer op 5 juli 2013, waarin hij onder meer schrijft: ‘Waarom [slachtoffer]?? Je weet hoe ik ben en alles is bespreekbaar. Ik hoop dat je dit bericht goed leest en gewoon samen met [getuige 2] en mij het gesprek aan gaat.’
Dat de verdachte het slachtoffer die dag uiteindelijk heeft neergestoken is dan niet het uitvloeisel van een voorgenomen plan, maar van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling opgekomen in de tapijtwinkel.
Hetgeen er precies vóór en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan, is niet goed te reconstrueren. De verdachte heeft steeds verklaard zich het steken niet goed te kunnen herinneren. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 12 juli 2013 verklaard dat hij die dag met [slachtoffer] wilde praten, omdat hij wilde dat zij haar aanklacht zou intrekken nu zij hem onterecht had beschuldigd van seksuele intimidatie. Hij heeft zijn auto geparkeerd op het parkeerdek van Alexandrium en is daarna het winkelcentrum in gelopen en naar de winkel gegaan. Daar zag hij dat [slachtoffer] aanwezig was. Toen [slachtoffer] hem in de winkel zag, liep ze weg. Hij is haar toen achterna gegaan. Op de zitting van 23 januari 2014 heeft de verdachte verklaard dat hij zich nog herinnert dat hij naar [slachtoffer] heeft geroepen: ‘Wat heb je me aangedaan? Wat flik je me nou?’, dat daarop een worsteling ontstond met schoppen en slaan, dat hij haar daarbij niet heeft vastgepakt, dat hij vervolgens het mes uit zijn zak heeft gehaald en dat het toen is gebeurd.
Deze lezing van de verdachte - die niet duidt op voorbedachte raad - kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden weerlegd aan de hand van aan de bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden. De door de verdachte geschetste gang van zaken past bij hetgeen door verschillende ooggetuigen in het winkelcentrum is gezien ([getuige 3], [getuige 4]) voor wat betreft de worsteling en het daaropvolgende steken en past voorts ook bij hetgeen door de getuigen [getuige 5] (tante van verdachtes vrouw) en [getuige 6] (verdachtes vrouw) tijdens een open telefoonverbinding met de tapijtwinkel door hen ‘live’ is meegehoord.
Dat verdachtes vrouw, nadat ze met de verdachte telefonisch had gesproken, naar de tapijtwinkel had gebeld om het slachtoffer te waarschuwen voor de komst van haar man omdat hij helemaal gek geworden was, hoeft niet noodzakelijkerwijs te duiden op voorbedachte raad maar past ook in het door verdachte geschetste scenario.
De opmerking van verdachtes echtgenote tegenover verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (p. 18) op het moment van aanhouding van de verdachte ‘Hij is helemaal gek gemaakt door die vrouw. Als ik haar tegenkom maak ik haar af.’ past duidelijk niet in het scenario van het vooropgezette plan tot moord, althans dat heeft de verdachte dan niet vooraf met zijn echtgenote gedeeld.
Tenslotte volgt de rechtbank de officier van justitie evenmin in haar standpunt - voorzover zij dat zo heeft bedoeld - dat er voor de verdachte in ieder geval gelegenheid is geweest om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en om zich daarvan rekenschap te geven, in het tijdsbestek tussen de worsteling, het weglopen van het slachtoffer en het daadwerkelijk tot vijftien maal toe steken. Als het moordplan immers pas in de tapijtwinkel is ontstaan, dan is er slechts sprake van een zo korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering dat dit een contra-indicatie is voor het oordeel dat de verdachte voldoende tijd had en heeft genomen om zich te beraden op dat besluit.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat er bij de verdachte op enig moment sprake was van een voorgenomen daad strekkende tot levensberoving, dat hij ook de gelegenheid heeft gehad om zich daarop te beraden en dat het redelijk is om aan te nemen dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt.
Opzet
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, wegens het ontbreken van opzet op de dood van het slachtoffer. De raadsman heeft aangevoerd dat het handelen van de verdachte is ‘getriggerd’ door een door het slachtoffer toegebrachte pijnprikkel, maar dat hij het slachtoffer niet doelbewust heeft gestoken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Er is pas dan geen sprake van opzet indien het bij een verdachte aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan, heeft ontbroken.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet aannemelijk geworden. Daargelaten dat óf de verdachte is ‘getriggerd’ door een pijnprikkel niet valt vast te stellen omdat de verdachte daarover niet heeft verklaard en daarvan ook anderszins niet is gebleken, sluit dat op die wijze ‘getriggerd’ zijn, opzet geenszins uit.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks10 juli 2013 te Rotterdam opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radeeen persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen,
althans eenmaalmet een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpin het lichaam van
voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:

Doodslag

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte, thans 44 jaar en echtgenoot en vader van twee tienerkinderen, heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste delicten die de Nederlandse strafwet kent. Het daar op gestelde strafmaximum bedraagt 15 jaar gevangenisstraf.
De verdachte heeft het slachtoffer, zijn ongewapende vrouwelijke collega, op klaarlichte dag midden in de tapijtwinkel waar zij jarenlang samen hebben gewerkt, vijftien keer met een mes gestoken, als gevolg waarvan zij is komen te overlijden. Door deze misdaad heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht dat er bestaat, het recht op leven, ontnomen. Dergelijk handelen toont een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van het slachtoffer. Zoals is gebleken uit de voorgelezen slachtofferverklaring zullen de nabestaanden, onder wie haar jongvolwassen zoon, de diep ingrijpende gevolgen van dit onherroepelijke en volkomen onverwachte verlies, voor altijd met zich meedragen. Daarnaast brengt een dergelijk delict een schok voor de rechtsorde teweeg.
Op een dergelijk ernstig feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in andere levensdelictzaken plegen te worden opgelegd.
Daarbij rekent de rechtbank in strafverhogende zin mee dat sprake is geweest van bijzondere gruwelijkheid nu de verdachte het slachtoffer vele malen heeft gestoken, zowel in de borst als in de rug ondanks haar eerdere smeekbede om het niet te doen. Nadat het slachtoffer al gewond was, is verdachte immers doorgegaan en heeft hij haar gestoken ook terwijl zij met de rug naar hem toe was gedraaid. Daarnaast weegt voorts in het nadeel van de verdachte mee dat hij deze steekpartij heeft uitgevoerd op een openbare plek, voor het oog van het winkelend publiek zodat het ook voor de mensen die hiervan getuige zijn geweest een traumatische ervaring moet zijn geweest.
In strafmatigende zin is daarentegen in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 mei 2014 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte doordrongen is van het strafwaardige karakter van zijn handelen en daar ook daadwerkelijk onder gebukt lijkt te gaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport dat reclasseringswerker S. Hendriksen heeft opgemaakt over de verdachte, gedateerd 22 oktober 2013.
De kans op recidive wordt in dit rapport van Reclassering Nederland als laag ingeschat.
Op het moment dat de [verdachte] in aanmerking komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling-traject zal er opnieuw onderzoek worden gedaan naar de persoonlijke situatie van dat moment en zal er op basis van deze situatie een plan van aanpak worden opgesteld. Hij zal dan immers opnieuw zijn draai moeten vinden in de maatschappij.
Over de verdachte zijn voor de terechtzitting van 23 januari 2014 voorts door twee ambulante deskundigen rapporten opgemaakt. Deze rapporten zijn ter terechtzitting van 23 januari 2014 door de deskundigen nader toegelicht. Tijdens die terechtzitting heeft de raadsman verzocht de verdachte nader te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum. Dit verzoek is door de rechtbank toegewezen en de verdachte is vervolgens onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Dit rapport is ter terechtzitting van 9 juli 2014 door één van de deskundigen die het rapport heeft opgemaakt, mevr. A.T. Spangenberg, nader toegelicht.
Rapporten ambulante deskundigen
De ambulante deskundigen, psychiater drs. J.M.J.F. Offermans en psycholoog drs. P.E. Geurkink, zijn tot de conclusie gekomen dat er bij de verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ook voldoet de verdachte niet aan de criteria van een acute stress-stoornis of een aanpassingsstoornis.
De verdachte kan dan ook als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Door het ontbreken van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn er geen termen voor behandeling of begeleiding van de verdachte.
Rapport Pieter Baan Centrum
Het rapport van psychiater, F.R. Kruisdijk, en klinisch psycholoog, A.T. Spangenberg van het Pieter Baan Centrum houdt het volgende in.
De verdachte heeft geen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een vast te stellen persoonlijkheidsstoornis. Voorafgaand aan het ten laste gelegde bestond er echter wel een aanpassingsstoornis als gevolg van de acute mededeling van ontslag op 4 juli 2013. Er kan gesproken worden van een aanpassingsstoornis met acuut begin (beschuldiging door het slachtoffer, gevolgd door ontslagaanzegging) met een stoornis in emoties en gedrag. De precieze toedracht van het ten laste gelegde, indien bewezen, en verdachtes concrete intenties en overwegingen daarbij in de loop van de tijd, vallen op basis van de beschikbare informatie niet goed te reconstrueren. Hoewel aannemelijk wordt geacht dat de verdachte binnen de geschetste omstandigheden in de dagen voor het ten laste gelegde psychisch ontregeld was
-zich onder meer uitend in stemmingsproblemen, passiviteit, gevoelens van wanhoop en suïcidale gedachten
-kan op basis van de beschikbare informatie geen verbinding worden gelegd tussen de gevonden aanpassingsstoornis, de onderliggende persoonlijkheidsopbouw, een eventuele interactie tussen beide en de ernstige mate van geweld tijdens het ten laste gelegde. Het feit dat de verdachte in een zeer stressvolle situatie verkeerde in de aanloop van het ten laste gelegde, biedt geen concrete aanknopingspunten om vanuit een pathologisch perspectief te adviseren tot (enige) vermindering van toerekeningsvatbaarheid voor dit feit, indien bewezen.
Bij het ontbreken van een objectiveerbaar, pathologisch bepaald causaal verband tussen stoornis en het ten laste gelegde - en bij afwezigheid van meer structurele persoonlijkheidsproblematiek - worden vanuit psychopathologie geen gronden gezien voor een verhoogd gevaar voor herhaling van ernstige geweldsdelicten. In het verlengde van deze conclusies wordt geen aanleiding gezien voor een advies tot begeleiding of behandeling van de verdachte in een strafrechtelijk kader.
Nu de conclusies van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist nu de verdachte wordt vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
De door de raadsman - subsidiair - voorgestane strafmaat doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Alles afwegend zowel uit het oogpunt van vergelding als uit generaal en in mindere mate speciaal preventief oogpunt acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], de zoon van het slachtoffer, wonende te [woonplaats benadeelde partij], ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 8.363,70 aan materiële schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de verdachte de vordering van de benadeelde partij niet heeft betwist, zal deze worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (doodslag), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij]toe tot een bedrag van
€ 8.363,70en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 8.363,70,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 8.363,70 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
76 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T.B. Trotman, voorzitter,
en mrs. A.M.G. van de Kragt en K.T. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juli 2014.
Bijlage I bij vonnis van 23 juli 2014:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juli 2013 te Rotterdam
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en
al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen, althans eenmaal
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam van
voornoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
is overleden;
(artikel 289/287 wetboek van strafrecht)