ECLI:NL:RBROT:2014:6056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
2007430 CV EXPL 13-9552
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in een zaak van rompbevrachting en huur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om de vraag of de kantonrechter bevoegd was om kennis te nemen van een vordering die verband hield met rompbevrachting. De eiseres, een besloten vennootschap, had een duwbak genaamd 'Maasdijk' verhuurd aan de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap. De eiseres vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die volgens haar aansprakelijk was voor schade aan de duwbak als gevolg van onzorgvuldig handelen van de bemanning. De gedaagde betwistte de bevoegdheid van de kantonrechter en stelde dat er sprake was van een tijdbevrachtingsovereenkomst, waardoor de kantonrechter niet bevoegd zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van rompbevrachting, omdat de eiseres geen zeggenschap meer had over het gebruik of de exploitatie van de duwbak. De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst als rompbevrachting moest worden gekwalificeerd, waardoor de kantonrechter bevoegd was om de zaak te behandelen. De vordering van de gedaagde tot onbevoegdverklaring werd afgewezen, en de gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van het bevoegdheidsincident. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen werden uitgenodigd om ter comparitie te verschijnen voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2007430 CV EXPL 13-9552
Uitspraak: 13 juni 2014
Vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 2] & MEEUSEN RIVERTRANSPORT B.V.(voorheen genaamd Watertransport [bedrijf 2] en Meeusen B.V.),
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. T. van der Valk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Verwezen wordt naar de rolbeslissing die de kantonrechter in deze zaak heeft gewezen op 12 augustus 2013. Het daarin aangehaalde procesverloop dient als hier ingelast te worden beschouwd.
1.2.
Op 2 januari 2014 heeft [eiseres] een akte overlegging producties, met vier producties, ingediend.
1.3.
Vervolgens heeft [gedaagde] een incidentele conclusie strekkende tot verwijzing tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens conclusie van antwoord en conclusie van eis in reconventie, met veertien producties, genomen.
1.4.
Bij brief van 4 februari 2014 heeft [gedaagde] medegedeeld – anders dan zij in haar conclusie had gesteld – dat zij niet langer vordert om Amsterdam-Barge Service B.V. in vrijwaring op te roepen.
1.5.
[eiseres] heeft een conclusie van antwoord in de incidenten tevens akte overlegging producties, met een productie, ingediend.
1.6.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vordering in conventie in de hoofdzaak

2.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • zal gelasten dat de zaak wordt aangehouden totdat (a) in de procedure tot homologatie van de dispache de beslissing in kracht van gewijsde zal zijn gegaan en (b) in de procedure die CCMA LLC, gevestigd te New York, en 25 anderen (hierna: ladingbelanghebbenden) over de vordering tot verwijzing zal zijn geoordeeld;
  • [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 849.880,51, vermeerderd met de wettelijke rente, en tot betaling van al hetgeen waartoe [eiseres] in de procedure tegen ladingbelanghebbenden mocht worden veroordeeld;
  • met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[eiseres] stelt daartoe – kort gezegd – het volgende.
[eiseres] is eigenaresse van de duwbak ‘Maasdijk’ en heeft deze bij overeenkomst van 1 januari 2010 verhuurd aan [gedaagde]. Op grond van de huurovereenkomst was [gedaagde], ingevolge artikel 7:213 BW, verplicht als een goed huisvader voor het gehuurde te zorgen. Volgens artikel 7:219 BW is [gedaagde] aansprakelijk voor het gedrag van de bemanning, nu [gedaagde] de zorg voor de ‘Maasdijk’ heeft overgelaten aan deze bemanning. Als gevolg van het onzorgvuldig handelen van de bemanning is schade ontstaan aan de ‘Maasdijk’, welke € 849.880,51 beloopt. [gedaagde] is voorts aansprakelijk tot vergoeding aan [eiseres] van hetgeen waartoe [eiseres] ten gunste van ladingbelanghebbenden mocht worden veroordeeld.
2.3.
[gedaagde] verweert zich tegen de vorderingen. v.

3.De vordering en het verweer in het bevoegdheidsincident

3.1.
[gedaagde] vordert, zo begrijpt de kantonrechter, dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar de afdeling voor civiele zaken van de Rechtbank Rotterdam.
Daartoe voert [gedaagde] – samengevat weergegeven – het volgende aan.
3.2.
De overeenkomst tussen partijen is een tijdbevrachtingsovereenkomst en geen huurovereenkomst of rompbevrachtingsovereenkomst, zodat de kantonrechter niet absoluut bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [eiseres].
3.3.
Uit de inhoud van de overeenkomst en de uitvoering daarvan blijkt dat partijen voor ogen hebben gehad en redelijkerwijs hebben mogen verwachten dat sprake is van een tijdbevrachtingsovereenkomst, en wel op grond van het hierna volgende.
[eiseres] heeft als eigenaar van de ‘Maasdijk’ het schip verzekerd voor de risico’s van cascoschade en aansprakelijkheid (P&I). Hieruit volgt dat de exploitatie van de ‘Maasdijk’ geschiedde voor risico van [eiseres]. [gedaagde] heeft slechts een verzekering gesloten voor haar aansprakelijkheid als tijdbevrachter, van welk gegeven [eiseres] op de hoogte was.
Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat [eiseres] de onderhoudskosten van de ‘Maasdijk’ en een deel van de exploitatiekosten voor haar rekening zou nemen.
Uit de tekst van de overeenkomst kan tevens worden opgemaakt dat partijen hebben beoogd dat bij het doen van grotere uitgaven door [gedaagde] voor het schip [eiseres] zeggenschap had. Daarbij komt dat [eiseres] feitelijk zeggenschap had over de ‘Maasdijk’, omdat [eiseres] en [gedaagde] op de werkvloer werden vertegenwoordigd door dezelfde personen.
3.4.
De conclusie van [eiseres] strekt primair tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] in haar incidentele vordering, althans [gedaagde] de incidentele vordering te ontzeggen en subsidiair tot verwijzing van de zaak naar de afdeling voor civiele zaken van de Rechtbank Rotterdam.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat weergegeven – het volgende aan.
3.5.
Op grond van artikel 93 sub 2 Rv is de kantonrechter bevoegd, omdat de tussen partijen gesloten overeenkomst een huurovereenkomst is Uit de bewoordingen van de overeenkomst, onder meer de titel ervan, blijkt dat partijen een keuze hebben gemaakt voor huur. Daarbij komt dat [eiseres] na het aangaan van de overeenkomst geen zeggenschap hield over de ‘Maasdijk’ en de exploitatie van de ‘Maasdijk’ in handen van [gedaagde] lag.
Voor rekening van [eiseres] waren slechts de kosten voor de keuring van de ‘Maasdijk’ door Scheepvaartinspectie en de in dat verband te verrichten reparatiewerkzaamheden. [gedaagde] was gerechtigd kleine reparaties zelf te laten verrichten en aan [eiseres] in rekening te brengen, indien daardoor het doorlopend gebruik van de ‘Maasdijk’ werd belemmerd. Voor de zeggenschap en het gebruik van het schip is het niet van belang of en door wie een verzekering voor het schip is afgesloten en of de bestuurders van beide partijen met elkaar bekend zijn.

4.De beoordeling

Naamswijziging gedaagde
4.1.
[gedaagde] heeft medegedeeld dat haar naam van “Watertransport [bedrijf 2] en Meeusen B.V.” op 29 april 2013 is gewijzigd in [bedrijf 2] & Meeusen Rivertransport B.V. . [eiseres] heeft zich niet tegen die naamswijziging verzet. Daarom volgt de kantonrechter die naamswijziging.
Bevoegdheidsincident
4.2.
[gedaagde] heeft zich in haar eerste processtuk, derhalve tijdig, op onbevoegdheid van de kantonrechter beroepen. Kort gezegd stelt [gedaagde] dat de kantonrechter niet bevoegd is omdat geen sprake is van een aardzaak als bedoeld in artikel 93 aanhef en onder c Rv, terwijl het beloop van de vorderingen van [eiseres] de financiële competentiegrens te boven gaat.
[eiseres] voert aan dat de kantonrechter bevoegd is, omdat de tussen partijen op 1 januari 2010 gesloten overeenkomst als een huurovereenkomst in de zin van artikel 93 aanhef en onder c Rv moet worden aangemerkt.
Enige andere grond voor bevoegdheid van de kantonrechter is door partijen niet aangevoerd en volgt niet uit hun stellingen of overgelegde bescheiden.
4.3.
Ter beoordeling ligt dus voor de vraag of de tussen partijen op 1 januari 2010 gesloten overeenkomst als een huurovereenkomst moet worden aangemerkt.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] de ‘Maasdijk’ onder de overeenkomst aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld.
Terbeschikkingstelling van een zaak laat zich in de regel kwalificeren als huur of bruikleen. Indien de terbeschikkingstelling van de ‘Maasdijk’ zich als huur laat kwalificeren, kan sprake zijn van een aardzaak in de zin van artikel 93 aanhef en onder c Rv.
Ingevolge artikel 8:893 BW zijn de wetsbepalingen omtrent huur (en bruikleen) niet van toepassing op terbeschikkingstelling van een schip, anders dan bij wijze van rompbevrachting. Derhalve is slechts indien de overeenkomst tussen partijen als rompbevrachting dient te worden gekwalificeerd, sprake van een rechtsverhouding waarop de wetsbepalingen omtrent huur van toepassing zijn, zodat sprake is van een aardzaak.
Daarom dient de kantonrechter te bepalen of de overeenkomst tussen partijen als rompbevrachting moet worden aangemerkt.
4.5.
Uit artikel 8:990 BW lid 1 en de wetsgeschiedenis daarvan (Parl. Gesch. Boek 8 BW, blz. 943 en 562/563) volgt dat voor de kwalificatie als rompbevrachting essentieel is het antwoord op de vraag of de partij die het schip ter beschikking stelt (de rompvervrachter) r nog enige zeggenschap over het schip houdt. Derhalve onderzoekt de kantonrechter de rechtsverhouding tussen partijen op het element van zeggenschap over de ‘Maasdijk’.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] geen bemanning aan boord van de ‘Maasdijk’ had, zodat zij geen zeggenschap had door middel van bemanning.
4.7.
De tussen partijen gesloten overeenkomst is getiteld “huurovereenkomst”. [eiseres] wordt in de overeenkomst aangeduid als “verhuurder”, [gedaagde] als “huurder”.
De voor deze beoordeling relevante bepalingen van de overeenkomst luiden als volgt:
“ 1. Verhuurder verhuurt aan huurder gelijk huurder huurt van verhuurder [een achttal duwbakken, waaronder de ‘Maasdijk’; ktr].
2. De huur/verhuur wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door partijen worden opgezegd met een opzegtermijn van 3 maanden. [..]
3. [..]
4. De respectievelijke eigenaresses leveren de duwbakken verzekerd voor cascoschade en P&I. Huurder verplicht zich alle schades onmiddellijk te melden aan verhuurder. Verhuurder draagt zorg voor afhandeling bij assuradeuren.
5. De kosten direct verband houdend met de exploitatie worden door huurder gedragen. Alle overige (onderhouds)kosten worden gedragen door verhuurder. De duwbakken dienen voorzien te zijn van geldige papieren zoals S.I.certificaat en meetbrief. Huurder is gerechtigd kleine kosten ten behoeve van een doorlopende exploitatie, zonder overleg, te maken en deze door te berekenen aan verhuurder.
[..]”.
Uit de aangehaalde bewoordingen blijkt niet van enige zeggenschap van [eiseres] over het schip gedurende de looptijd van de overeenkomst, afgezien van zeggenschap over de afwikkeling van onder een van de genoemde verzekeringen gedekte risico’s. Maar laatstbedoelde zeggenschap ontstaat geen zeggenschap over het gebruik of de exploitatie van het schip.
De omstandigheden dat [eiseres] dient zorg te dragen voor verzekeringen die dekking verlenen voor de risico’s van schade aan het schip of aansprakelijkheid ter zake van (het gebruik of de exploitatie van) het schip en de onderhoudskosten dient te dragen, geeft [eiseres] nog geen zeggenschap over (het gebruik of de exploitatie van) het schip. Weliswaar krijgt [eiseres] de kosten te dragen van die verzekeringen en dat onderhoud, maar in die bepalingen is niet geregeld dat [eiseres] iets te zeggen heeft over (het gebruik of de exploitatie van) het schip. Anders dan [gedaagde] betoogt, komt daardoor niet de exploitatie van het schip voor risico van [eiseres].
Uit huur- en verhuur-bepaling en de bepaling dat de kosten die in direct verband staan met de exploitatie door [gedaagde] worden gedragen, volgt dat het gebruik of de exploitatie van het schip bij [gedaagde] ligt.
Uit de zin “Huurder is gerechtigd kleine kosten ten behoeve van een doorlopende exploitatie, zonder overleg, te maken en deze door te berekenen aan verhuurder”, blijkt veeleer van zeggenschap van [gedaagde] dan van [eiseres] over (het gebruik of de exploitatie van) het schip. Immers, [gedaagde] mag ingevolge die bepaling zonder overleg met [eiseres] kleine herstelkosten maken en deze aan [eiseres] in rekening brengen teneinde haar exploitatie niet te hoeven onderbreken.
Uit de bewoordingen van de overeenkomst, mede gelet op de titel daarvan en de benoeming van partijen daarin, volgt dus dat de zeggenschap over (het gebruik of de exploitatie van) het schip bij [gedaagde] ligt.
4.8.
Uit de stellingen van [eiseres] in de punten 2, 3 en 4 van de dagvaarding over het ontstaan van de schade aan de ‘Maasdijk’ en de lading ferrochroom, welke stellingen [gedaagde] niet bestrijdt, afgezien van de stelling van [eiseres] dat zij geen zeggenschap over de duwbak had, volgt dat [eiseres] in de praktijk geen zeggenschap had over het gebruik van de ‘Maasdijk’, maar [gedaagde] wel.
4.9.
[gedaagde] heeft geen voldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [eiseres] enige zeggenschap over het gebruik of de exploitatie van het schip had, anders dan over de in 4.7 besproken kosten.
De gestelde, maar door [eiseres] betwiste omstandigheid dat beide partijen op de werkvloer werden vertegenwoordigd door dezelfde personen, maakt dat niet anders. Indien die gestelde omstandigheid zou komen vast staan, betekent dat hooguit dat die personen nu eens met de pet op van [eiseres], dan weer met die van [gedaagde] werkzaam waren, maar in de onderlinge verhouding tussen partijen speelt dat voor de kwalificatie van hun rechtsverhouding geen rol van betekenis nu gesteld noch gebleken is dat die personen namens [eiseres] zeggenschap over (het gebruik of de exploitatie van) het schip uitoefenden.
4.10.
Daarom concludeert de kantonrechter dat de overeenkomst tussen partijen als een overeenkomst van rompbevrachting dient te worden aangemerkt.
Zoals gezegd, zijn daarop de wetsbepalingen inzake huur van toepassing. Het betreft hier dan ook een aardvordering als bedoeld in artikel 93 sub c Rv.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het bevoegdheidsincident worden veroordeeld.
Incidenten tot aanhouding
4.12.
[eiseres] vordert deze procedure aan te houden hangende de homologatie van de dispache.
[gedaagde] heeft zich bij die vordering aangesloten. [gedaagde] heeft medegedeeld dat het gerechtshof te Den Haag op 17 december 2013 een eindbeslissing heeft gewezen in de procedure tot homologatie van de dispache. [gedaagde] heeft nader geconcretiseerd dat de aanhouding zou dienen plaats te vinden tot na het verstrijken van de cassatietermijn.
De termijn voor het instellen van cassatie tegen die beslissing van het gerechtshof was verstreken toen [eiseres] haar conclusie van antwoord in de door [gedaagde] geopende incidenten nam. In die conclusie maakt [eiseres] geen gewag van tegen dat arrest ingestelde cassatie, hetgeen wel op haar weg had gelegen gezien haar vordering tot aanhouding en de precisering daarvan door [gedaagde]. Daarom neemt de kantonrechter aan dat het arrest van 17 december 2013 inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
Derhalve heeft geen van partijen nog processueel belang bij haar vordering, zodat de kantonrechter de vordering zal afwijzen.
4.13.
Aan het verzoek van [gedaagde] tot aanhouding van de procedure totdat zal zijn beslist op het verzoekschrift tot heropening van de vereffening van Amsterdam-Barge Service B.V. gaat de kantonrechter voorbij, omdat [gedaagde] haar vordering tot oproeping in vrijwaring van deze vennootschap bij schrijven van 4 februari 2014 heeft ingetrokken.
4.14.
Waar beide partijen in het ongelijk worden gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.
Vrijwaringsincident
4.15.
De incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring is in het eerste processtuk van de zijde van [gedaagde] en derhalve tijdig genomen. Gegeven het oordeel in het onbevoegdheidsincident is de voorwaarde voor het instellen van het vrijwaringsincident vervuld.
4.16.
[gedaagde] vordert, na eiswijziging, dat de kantonrechter haar toestaat om in vrijwaring op te roepen,
  • European Bulk Services B.V. (hierna: “EBS”);
  • Euro-Rijn International B.V. (hierna: “Euro-Rijn”);
  • Scheepvaartonderneming Euro-Rijn B.V. (hierna: “Scheepvaartonderneming”);
  • [bedrijf 2] (hierna: “[bedrijf 2]”);
  • CCMA LLC (hierna: “CCMA”).
4.17.
Aan de incidentele vordering legt [gedaagde] ten grondslag dat, indien en voor zover zij in de hoofdzaak zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres], zij verhaal heeft op een of meer van voornoemde rechtspersonen op grond van het hierna volgende.
EBS
De belading van de ‘Maasdijk’ werd feitelijk uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van EBS. Indien vast komt te staan dat de oorzaak van het plooien en zinken van dat schip een verkeerde wijze van belading is geweest, heeft EBS onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld (artikel 6:162 juncto 6:170 juncto 6:171 BW). EBS is dan ook gehouden de schade te vergoeden welke [gedaagde] als gevolg van het incident lijdt.
Euro-Rijn
Euro-Rijn ontving instructies van CCMA en contracteerde EBS en Scheepvaartonderneming. EBS voerde de belading feitelijk uit op instructie van Euro-Rijn. EBS heeft te gelden als een niet-ondergeschikte van Euro-Rijn voor wier begane fout, indien en voor zover vast komt te staan dat de wijze van belading van de ‘Maasdijk’ de oorzaak van het plooien en zinken is, Euro-Rijn aansprakelijk is (artikel 6:171 juncto 6:162 BW). Tevens komt wellicht vast te staan dat Euro-Rijn EBS niet van (juiste) informatie dan wel gegevens heeft voorzien waardoor het ongeval (gedeeltelijk) een gevolg is van onrechtmatig handelen van Euro-Rijn zelf (artikel 6:162 BW).
Scheepvaartonderneming
[gedaagde] en Scheepvaartonderneming zijn een reisbevrachtingsovereenkomst aangegaan waaronder Scheepvaartonderneming heeft te gelden als bevrachter, derhalve afzender. De afzender heeft de verplichting zorg te dragen voor de belading van het schip. Tevens heeft de afzender de verplichting [gedaagde] de schade te vergoeden die de zaken die ten vervoer zijn ontvangen aan de vervoerder hebben berokkend (artikel 8:913 8W).
[bedrijf 2]
Ten tijde van het ongeval was [bedrijf 2] eigenaar van de duwboot ‘Mover 3’. De ‘Mover 3’ en de ‘Maasdijk’ vormden tijdens het incident een duweenheid. Indien de verkeerde wijze van belading van de ‘Maasdijk’ de oorzaak van het ongeval is, is [bedrijf 2] als eigenaar gehouden [gedaagde] te vrijwaren voor de door [gedaagde] te lijden schade. De belading vond feitelijk plaats door EBS, onder aanwijzing van de bemanning van de ‘Mover 3’. Indien komt vast te staan dat de belading de oorzaak was van het incident, moet in vrijwaring worden aangenomen dat de bemanning van de ‘Mover 3’ fouten heeft gemaakt bij het instrueren van EBS bestaande uit het onjuist geven van informatie dan wel zich onthouden van het geven van informatie of aanwijzingen.
De eigenaar van de ‘Mover 3’ is aansprakelijk voor schade als gevolg van door de bemanning van de ‘Mover 3’ gemaakte fouten. De schade is veroorzaakt door de duweenheid ‘Mover 3’/‘Maasdijk’ zonder dat een aanvaring plaatshad (artikel 8:1002 8W). De schuld van het duwstel bestaat uit een fout van een persoon of personen - de bemanning aan boord de ‘Mover 3’ - die ten behoeve van de duweenheid en haar lading arbeid heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden. Wanneer de duweenheid schuld heeft, hebben daarmee alle delen van de duweenheid schuld en kunnen eigenaren van de afzonderlijke delen worden aangesproken. [bedrijf 2] is als eigenaar aansprakelijk voor de als gevolg van het incident geleden schade op grond van artikel 8:1005 BW.
CCMA
Euro-Rijn zal zich wellicht verweren met het argument dat zij niet zelf maar in naam van CCMA met EBS heeft gecontracteerd. CCMA heeft bovendien te gelden als opdrachtgever van de belading, daarbij gebruik makende van Euro-Rijn en EBS. EBS voerde de belading feitelijk uit, op instructies van CCMA gegeven via Euro-Rijn. EBS heeft derhalve te gelden als een niet-ondergeschikte van CCMA voor wier fout CCMA aansprakelijk is (artikel 6:171 jo. 6:162 BW). Indien en voor zover zal komen vast staan dat de wijze van belading van de ‘Maasdijk’ de oorzaak van het ongeval is, heeft EBS een fout begaan waarvoor CCMA aansprakelijk is jegens [gedaagde]. Tevens zal mogelijk vast komen te staan dat CCMA EBS niet van de juiste informatie dan wel gegevens heeft voorzien waardoor het incident (gedeeltelijk) een gevolg is van onrechtmatig handelen van CCMA zelf.
4.18.
[eiseres] heeft in haar conclusie van antwoord in het incident gesteld zich te refereren aan het oordeel van de kantonrechter.
4.19.
Vooropgesteld wordt dat voorwaarde voor de toewijsbaarheid van een vordering tot oproeping in vrijwaring is, dat tussen de gewaarborgde en de in vrijwaring op te roepen waarborg een rechtsverhouding bestaat die voor de waarborg een verplichting meebrengt waardoor de gewaarborgde de nadelige gevolgen van verlies van de hoofdzaak kan afwentelen op deze waarborg.
4.20.
Indien juist is hetgeen [gedaagde] heeft gesteld, zal zij de nadelige gevolgen van het eventuele verlies in de hoofdzaak geheel of ten dele kunnen afwentelen op EBS, Euro-Rijn, Scheepvaartonderneming, [bedrijf 2] en CCMA, deze laatste enkel ten aanzien van de schade wegens het plooien en zinken van de ‘Maasdijk’. [gedaagde] heeft er geen belang bij om CCMA ten aanzien van de ladingschade in vrijwaring op te roepen, omdat [gedaagde] ten aanzien van deze schade in de hoofdzaak tegen [eiseres] de mogelijkheid heeft om verweer te voeren.
Daarmee is aan de onder rechtsoverweging 4.19 genoemde voorwaarde voldaan, behalve ten aanzien van de vordering tot vrijwaring door CCMA ten aanzien van de ladingschade. De incidentele vordering van [gedaagde] wordt dan ook als hierna bepaald beperkt toegewezen.
4.21.
[gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht tegen dit tussenvonnis in het incident tot oproeping in vrijwaring tussentijds hoger beroep open te stellen. Dit verzoek wordt afgewezen, wegens het ontbreken van een gerechtvaardigd belang daartoe.
4.22.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig één der partijen in de kosten van het incident te veroordelen. Die kosten zullen dan ook worden gecompenseerd.
In de hoofdzaak
4.23.
[gedaagde] heeft een conclusie van antwoord en eis in reconventie genomen.
De kantonrechter zal een comparitie van partijen bevelen, waarbij de onderhavige procedure en de procedure tussen ladingbelanghebbenden en [eiseres], met zaaknummer 2103821 CV EXPL 13-26464, gezamenlijk zullen worden behandeld, om inlichtingen over de zaak te verkrijgen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.24.
[eiseres] kan ter comparitie een conclusie van antwoord in reconventie nemen, mits zij ervoor zorg draagt dat die conclusie ten minste twee weken voor de zitting bij [gedaagde] en de kantonrechter zal zijn ontvangen.
4.25.
Partijen dienen ter terechtzitting te verschijnen deugdelijk vertegenwoordigd door een of meer personen die van de zaak op de hoogte en onbeperkt bevoegd is of zijn om enige schikking te treffen.
4.26.
Voor het geval een der partijen ter terechtzitting een schriftelijke verklaring van een eventueel door haar voor te dragen getuige wenst over te leggen, wijst de kantonrechter partijen erop dat zijn voorkeur uitgaat naar ondertekende getuigenverklaringen die in aanwezigheid van de advocaten van beide partijen tot stand zijn gekomen met inachtneming van de Regeling Inzake Kantoorverklaringen, vastgesteld op 15 januari 2004 door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Rotterdam.
Hetzelfde geldt ten aanzien van reeds in het geding gebrachte verklaringen.
4.27.
Het staat ieder van partijen vrij om – gelet op hetgeen de wederpartij naar voren heeft gebracht of aan schriftelijke stukken in het geding heeft gebracht, dan wel naar aanleiding van dit tussenvonnis – de (juridische) standpunten bondig (hooguit vier bladzijden A4) samen te vatten en deze samenvatting tot twee weken voorafgaande aan de terechtzitting bij de wederpartij en de kantonrechter in te dienen.
Uiteraard zal ter comparitie gelegenheid bestaan om de (juridische) standpunten toe te lichten. Ter comparitie zal, echter, niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van voorbereide aantekeningen.
4.28.
Alle bescheiden waarop een partij zich ter terechtzitting wenst te beroepen, waaronder mede begrepen de hierboven bedoelde verklaringen en samenvattingen, dienen ten minste twee weken vóór de terechtzitting bij de kantonrechter – postbus 50955, 3007 BS Rotterdam, faxnummers 010 297 2539 en 010 297 2559 – en de wederpartij te zijn ontvangen. Ten aanzien van bescheiden die na die datum worden ingediend bestaat het risico dat daarmee geen rekening gehouden zal worden.
4.29.
Ter comparitie zullen in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde komen:
  • a) de gestelde gronden van aansprakelijkheid van [eiseres] ten opzichte van ladingbelanghebbenden;
  • b) de gestelde gronden van aansprakelijkheid van [gedaagde] tot vergoeding van
i. de ladingschade;
ii. de schade wegens het plooien en zinken van de ‘Maasdijk’.
4.30.
De kantonrechter zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in het bevoegdheidsincident:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, tot aan deze uitspraak bepaald op € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde en niets aan verschotten;
in de incidenten tot aanhouding:
5.3.
wijst de vordering af;
5.4.
compenseert de kosten van het incident, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
in het vrijwaringsincident:
5.5.
staat [gedaagde] toe om European Bulk Services B.V., Euro-Rijn International B.V., Scheepvaartonderneming Euro-Rijn B.V. en [bedrijf 2] tegen de rolzitting van
donderdag 24 juli 2014 te 15.30 uurte dagvaarden teneinde op de desbetreffende eisen in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
5.6.
staat [gedaagde] toe om CCMA LLC tegen de rolzitting van
donderdag 24 juli 2014 te 15.30 uurte dagvaarden ter zake van vergoeding van verlies van of schade aan de ‘Maasdijk’ met nevenvorderingen teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
5.7.
compenseert de kosten van het incident, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
5.8.
beveelt een verschijning van partijen bijgestaan door hun gemachtigden voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. Sprenger in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100-125 te Rotterdam op
dinsdag 12 augustus 2014 van 10:00 uur tot 12:00 uurwelke zitting zal worden gehouden gelijktijdig met een comparitie van partijen in de zaak met kenmerk 2103821 CV EXPL 13-26464;
5.9.
bepaalt dat de partijen ter terechtzitting moeten verschijnen deugdelijk vertegenwoordigd door een of meer personen die van de zaak op de hoogte en onbeperkt bevoegd is of zijn om enige schikking te treffen;
5.10.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.
1928/2026