Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 oktober 2013, met zes producties;
- de conclusie van antwoord, met vier producties;
- het tussenvonnis van 5 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het faxbericht van de advocaat van [eiseres] van 24 maart 2014, met één bijlage;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 april 2014.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil
€ 50.000,--;
€ 50.000,-- te worden verlaagd, welk bedrag aan [eiseres] moet worden betaald;
4.De beoordeling
de loonsanctie is opgelegd aan [bedrijf 2], niet aan [bedrijf 1], de moedermaatschappij van [bedrijf 2]
(“ ”[bedrijf 1] […], hierna ook te noemen: “de vennootschap” ”), derhalve de vennootschap waarvan de aandelen in de Koopovereenkomst zijn verkocht. In geschil is nu of het begrip “de vennootschap” in artikel 5 lid 4 onder c van de Koopovereenkomst (“de vennootschap alsnog wordt aangesproken voor verplichtingen die hun oorzaak vinden in de periode vóór de datum van overdracht van de aandelen”) uitsluitend betrekking heeft op [bedrijf 1], zoals [gedaagden] menen, dan wel tevens op haar “werkmaatschappijen”, namelijk haar dochtervennootschappen Niecom Constructie B.V. en Niecom Installatie, wat de mening is van [eiseres].
er is geen sprake van een verplichting die haar oorzaak vindt in de periode voorafgaand aan de aandelenoverdracht als bedoeld in artikel 5 lid 4 onder c van de Koopovereenkomst
[eiseres] heeft afgezien van het maken van een voorbehoud in de Koopovereenkomst met betrekking tot [persoon 1]
de overige stellingen van [gedaagden]
op zichzelf genomende door [gedaagden] aangevoerde onjuistheid van het oordeel van het UWV dat er op 27 april 2010 een ‘tweede spoor’ had moeten zijn opgestart iets af zou kunnen doen aan de toepasselijkheid van artikel 5 lid 4 onder c van de Koopovereenkomst. De “oorzaak” van de loonsanctie van het UWV heeft zich immers, zoals hierboven is overwogen, voorgedaan voorafgaande aan de onderhavige aandelenoverdracht.
mitsdeze aanspraken een bedrag van € 50.000,-- niet te boven gaan. Voor zover het instellen van een rechtsmiddel tegen de onderhavige loonsanctie van het UWV ad
€ 50.591,26 had kunnen leiden tot verlaging van deze sanctie tot een bedrag beneden
€ 50.000,--, zou dan ook gezegd kunnen worden dat beperking van de schade die [gedaagden] lijden als gevolg van deze sanctie mogelijk was. Dat is evenwel niet voldoende voor het slagen van dit verweer van [gedaagden] Zij dienen namelijk ook, als de partij op wie de stelplicht hiervan berust, voldoende concreet te stellen dat de loonsanctie op een kennelijke (gedeeltelijke) omissie van het UWV berust, zodat het alleszins waarschijnlijk is dat een tijdig ingesteld rechtsmiddel geleid zou hebben tot een substantiële verlaging van deze sanctie, in ieder geval tot een bedrag beneden € 50.000,--. Aan deze stelplicht hebben [gedaagden] evenwel in het geheel niet voldaan met hun zeer algemene stelling dat de kans op een succesvolle bezwaarprocedure groot was omdat de loonsanctie op onjuiste gronden is gegeven en evenmin met hun stelling dat Niecom Installatie geen ‘tweede spoor’ had hoeven opstarten omdat gedurende de arbeidsongeschiktheidsperiode van [persoon 1] steeds de prognose was dat hij zijn eigen werk weer volledig zou kunnen hervatten na zijn laatste operatie.
€ 50.591,26 inzichtelijk te maken.
€ 50.000,--, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% per jaar, zal worden toegewezen. Nu gesteld noch gebleken is wat daarnaast de betekenis is van de gevorderde verklaring voor recht, zal de rechtbank die vordering afwijzen wegens gebrek aan belang.
de proceskosten
€ 1.788,00(2 punten x tarief € 894,--)