ECLI:NL:RBROT:2014:6018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
C/10/303545 / HA ZA 08-7528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begroting van de schadeloosstelling voor getuigen in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 18 juni 2014, betreft het de begroting van de schadeloosstelling voor getuigen die uit het buitenland zijn gekomen, in het kader van een civiele procedure tussen de vennootschap Marine Service Shipping (Gibraltar) Ltd. (eiseres) en F. van Lanschot Bankiers N.V. (gedaagde). De rechtbank verwijst naar een eerder tussenvonnis van 29 augustus 2012 en behandelt de kosten die de getuigen hebben gemaakt voor hun verhoor op 8 april 2014. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.J. Langelaar, heeft de rechtbank verzocht om de niet geaccepteerde kosten van de getuigen te begroten, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.F. van der Stelt, een reactie heeft gegeven op deze verzoeken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de getuigen [persoon 1] en [persoon 2] naar Rotterdam moesten reizen voor hun verhoren en dat er onenigheid bestond over de vergoeding van hun kosten. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen, met name artikel 182 Rv, dat de basis vormt voor de schadeloosstelling van getuigen. De rechtbank heeft de kosten van de getuigen en de tolk vastgesteld, waarbij de getuigen aanspraak maken op vergoeding van hun reiskosten, hotelkosten en verletkosten.

De rechtbank heeft de schadeloosstelling voor getuige [persoon 1] vastgesteld op GBP 825,04 en voor getuige [persoon 2] op GBP 1.210,91. Daarnaast is de schadeloosstelling voor de tolk vastgesteld op € 459,80. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van conclusies na getuigenverhoren, te beginnen door de gedaagde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Afdeling privaatrecht
Team haven en handel
Vonnis van 18 juni 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/303545 / HA ZA 08-7528 van
de vennootschap naar het recht van het land harer vestiging
MARINE SERVICE SHIPPING (GIBRALTAR) LTD.,
gevestigd te Gibraltar,
eiseres,
advocaat: mr. F.J. Langelaar te Rotterdam,
- tegen -
de naamloze vennootschap
F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat: mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam.
Eiseres zal hierna ook worden aangeduid als “MSS” en gedaagde als “FVLB”.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 29 augustus 2012.
1.2.
FVLB heeft om aan de in dat vonnis gegeven bewijsopdracht te voldoen getuigen voorgebracht voor verhoor in enquête.
1.3.
MSS heeft daarop gereageerd door in contra-enquête Op de zitting van 8 april 2014 [persoon 1], wonende te [woonplaats 1], en [persoon 2], wonende te [woonplaats 2] als getuigen te doen verhoren met behulp van een tolk. Op die zitting beschikte de getuigen [persoon 1] of [persoon 2] noch MSS over justificatoire bescheiden ter begroting van de kosten van deze getuigen en de tolk. In het proces-verbaal is over de kosten van de getuigenverhoren onder meer opgenomen: “Om alsnog tot vaststelling van de kosten van de getuigenverhoren te komen, spreken de beide advocaten met de rechtbank de volgende procedure af: [..] indien partijen het niet eens worden over de kosten, zal mr. Langelaar binnen vier weken na heden de specificaties van de kosten van de beide getuigen en de tolk aan de rechtbank voorleggen ter vaststelling van de getuigenkosten. [..]”.
Bij brief van 4juni 2014 heeft de advocaat van MSS aan de rechtbank medegedeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de volgende kosten:
  • a) tolk [tolk] € 459,80, inclusief BTW;
  • b) trein- en taxikosten getuige [persoon 1] GBP 40,04;
  • c) reiskosten getuige [persoon 2] GBP 160,91;
maar niet over de verletkosten van de getuige [persoon 2] en evenmin over de vliegreis-, hotel-, taxi- en verletkosten van de getuige [persoon 1]. MSS verzoekt de rechtbank om de niet geaccepteerde kosten te begroten.
Bij brief van 6 juni 2014 heeft mr. A Flameling namens partij FVLB een reactie gegeven, die erop neerkomt dat de getuige [persoon 1] wel aanspraak heeft op vergoeding van vliegreis-, hotel-, taxi- en verletkosten en dat de getuige [persoon 2] wel aanspraak heeft op vergoeding van verletkosten, maar dat de opgegeven kosten te hoog zijn.
1.4.
Op de zitting van 8 april 2014 is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van conclusies na getuigenverhoren, om te beginnen door FVLB.
FVLB heeft nog geen conclusie genomen.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank dient op de voet van artikel 182 Rv te begroten tot welk bedrag [persoon 1], wonende te [woonplaats 1], aanspraak heeft op vliegreis-, hotel-, taxi- en verletkosten en tot welk bedrag [persoon 2], wonende te [woonplaats 2], aanspraak heeft op vergoeding van verletkosten ter zake van hun verhoren als getuigen in deze zaak op 8 april 2014, naast de hierna te noemen tussen partijen overeengekomen vergoedingen:
  • a) tolk € 459,80, inclusief BTW;
  • b) trein- en taxikosten getuige [persoon 1] GBP 40,04;
  • c) reiskosten getuige [persoon 2] GBP 160,91.
2.2.
De rechtbank neemt de genoemde overeengekomen kostenvergoedingen over en zal deze hierbij vaststellen.
2.3.
Tussen partijen staat vast dat de beide getuigen [persoon 1] en [persoon 2] in [woonplaats 1], respectievelijk [woonplaats 2] wonen en verblijven en dat zij naar Rotterdam moesten reizen voor de verhoren die op 8 april 2014 hebben plaatsgevonden.
Vast staat ook dat de getuigenverhoren in de middag van 8 april 2014 hebben plaatsgevonden.
Verder staat vast dat de getuige [persoon 2] op 8 april 2014 op en neer van Londen naar Rotterdam is gereisd.
De getuige [persoon 1] heeft verklaard dat hij in loondienst werkzaam is bij Ural Kali Trading in [woonplaats 2]. De getuige [persoon 2] heeft verklaard dat hij als zelfstandige werkzaam is.
Partijen twisten over de vraag of en tot welk beloop de heren [persoon 1] en [persoon 2] door als getuigen in deze zaak op te treden inkomensderving hebben geleden, respectievelijk over de vraag welke maatstaf bij de vaststelling van die schade dient te worden gevolgd, en over de vliegreis-, taxi- en hotelkosten van de getuige [persoon 1].
2.4.
Over de aan te leggen maatstaf overweegt de rechtbank het volgende.
2.4.1.
Naar Nederlands recht geldt het volgende.
De getuige die op wettige wijze is opgeroepen (bij aangetekende brief of deurwaardersexploot; artikel 170 Rv) is verplicht te verschijnen (artikel 165 lid 1 Rv; zie ook artikel 192 lid 1 Sr) en kan in voorkomend geval gedwongen worden te verschijnen (artikel 172 Rv). De werkgever van de werknemer die op wettige wijze als getuige is opgeroepen kan hem daarom niet verbieden aan die verplichting te voldoen.
In artikel 4:1 lid 1 aanhef en onder b van de Wet Arbeid en Zorg (Stb. 2001, 569; WAeZ) is bepaald dat de werknemer recht heeft op verlof met doorbetaling van het loon "voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens [..] een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden".
Ingevolge artikel 182 Rv heeft de getuige aanspraak op een schadeloosstelling. De strekking van de schadeloosstelling is dat de getuige de schade vergoed krijgt die hij lijdt doordat hij naar het gerecht is gekomen om een verklaring af te leggen. Het gaat bij die schadeloosstelling om de persoonlijke schade van de getuige.
Die schadeloosstelling vormt een “geldelijke vergoeding” als bedoeld in art. 4:1 aanhef en onder b WAeZ, zodat de werkgever geen loon aan de werknemer behoeft te betalen.
Die schadeloosstelling wordt op netto basis in overleg tussen partijen (primaat bij partijen; lijdelijkheid rechter) en bij gebreke van overeenstemming tussen hen door de rechter begroot (“getuigentaxe”). De getuigentaxe bindt niet alleen de procespartijen, maar ook de getuige. Indien de voorbrengende partij en de getuige geen afspraak hebben gemaakt over een vergoeding, heeft de getuige geen andere grondslag voor een aanspraak op vergoeding dan de getuigentaxe.
De getuigentaxe wordt ingevolge artikel 26 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (laatstelijk Stb. 2013, 119; hierna: Wgbz) en het daarop gebaseerde artikel 2 Besluit griffierechten burgerlijke zaken 2010 (Stb. 2010, 726 en 727) berekend op de voet van de artikelen 2 tot en met 9, 11 en 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (laatstelijk Stb. 2012, 390 en 423). In artikel 8 lid 1 aanhef en onder e van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt de vergoeding voor een getuige op €6,81 per uur bepaald en in artikel 11 lid 1 onder d van dat Besluit de kosten voor vervoer van een getuige met eigen auto op hooguit €0,28 per kilometer.
De getuigentaxe wordt in het proces-verbaal van het getuigenverhoor opgenomen. De partij die de getuige heeft opgeroepen betaalt het bedrag van de getuigentaxe aan de getuige. De getuigentaxe maakt onderdeel uit van de proceskosten, zodat deze mogelijk ten laste van de wederpartij komt.
2.4.2.
De getuigen [persoon 1] en [persoon 2] zijn geen Nederlanders en wonen en verblijven, als gezegd, in [woonplaats 1] respectievelijk [woonplaats 2]. Ten aanzien van hen geldt niet de verschijningsplicht van artikel 165 lid 1 Rv of de strafbaarstelling van artikel 192 lid 1 Sr. Een bevel tot medebrenging van een Nederlandse burgerlijke rechter op de voet van artikel 172 Rv is niet vatbaar voor tenuitvoerlegging in [woonplaats 2] of het Verenigd Koninkrijk.
Echter, ook ten aanzien van een in [woonplaats 1] of [woonplaats 2] wonende persoon die voor een gerecht in Nederland komt om een verklaring als getuige af te leggen, geldt de strekking van de schadeloosstelling van artikel 182 Rv, als gezegd: dat de getuige de schade vergoed krijgt die hij(zelf) lijdt doordat hij naar het gerecht is gekomen om een verklaring af te leggen.
De rechtbank zal die schade van de beide getuigen dus begroten los van de regelingen van de Wgbz en het Besluit griffierechten burgerlijke zaken 2010 of het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
2.5.
De rechtbank overweegt voorts het volgende over de schadeloosstelling ten behoeve van de getuige [persoon 1].
2.5.1.
Partij MSS stelt dat getuige [persoon 1] aanspraak heeft op GBP 1.699,63 aan vliegreiskosten, GBP 665,00 aan hotelkosten en GBP 320,00 aan taxikosten. Daarbij gaat het om een vliegreis van [woonplaats 2] via Londen naar Amsterdam en terug, alsmede om in Londen, Verenigd Koninkrijk, gemaakte hotel- en taxikosten.
Als gezegd, aanvaardt FVLB de door getuige [persoon 1] in Nederland gemaakte trein- en taxikosten als getuigenkosten; die belopen GBP 40,04.
Uit de e-mail van mr. N. van Hal van 26 mei 2014 blijkt dat FVLB een bedrag van GBP 175,00 aan hotelkosten voor getuige [persoon 1] aanvaardt.
Gegevens over de persoonlijke kosten van getuige [persoon 1] heeft geen van partijen voorgelegd. Als gezegd, heeft de getuige [persoon 1] verklaard dat hij in loondienst werkzaam is bij Ural Kali Trading in [woonplaats 2]. Partij MSS onderbouwt de hiervoor genoemde aanspraken op een factuur tot die bedragen van Astralship Corporation Ltd. te [woonplaats 2] van 6 mei 2014. Zonder nadere toelichting, die niet gegeven is, vormt die factuur geen bewijs van persoonlijke kosten van getuige [persoon 1]. Over de verhouding tussen de getuige [persoon 1] en Astralship Corporation Ltd. heeft geen van partijen iets gesteld.
Als gezegd, heeft het verhoor van de getuige [persoon 1] in de middag van 8 april 2014 plaatsgevonden.
Uit de door FVLB overgelegde en door MSS niet bestreden gegevens betreffende vliegreizen tussen Malaga en Amsterdam en taxireizen tussen [woonplaats 2] en Malaga volgt dat de getuige, zo niet op dezelfde dag, in ieder geval de dag volgende op het verhoor zou kunnen terugvliegen naar Malaga en doorreizen naar [woonplaats 2]. Uit de niet bestreden kostenopgave die FVLB bij de e-mail van 26 mei 2014 heeft gevoegd volgt dat met die reizen een bedrag van (€ 260,00, derhalve) GBP 210,00 gemoeid zou zijn.
Enige onderbouwing voor de stelling dat de getuige [persoon 1] aanspraak heeft op meer dan één hotelovernachting heeft MSS niet gegeven. Zonder zodanige toelichting, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de getuige in twee dagen op en neer van [woonplaats 2] naar Rotterdam zou hebben kunnen reizen ten behoeve van het verhoor, zodat één hotelovernachting voldoende zou zijn geweest.
MSS voert aan dat mr. Langelaar ter voorbereiding van het verhoor van de getuige [persoon 1] naar Londen is gereisd en aldaar met hem heeft gesproken. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, ontgaat het de rechtbank waarom die voorbereiding in Londen heeft moeten plaatsvinden en deze niet in Rotterdam, voorafgaande aan de getuigenverhoren in de ochtend van 8 april 2014 heeft kunnen plaatsvinden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om reiskosten naar en van Londen en hotel- en taxikosten in Londen als voor het getuigenverhoor noodzakelijke kosten aan te merken.
De conclusie is dat reiskosten van [woonplaats 2] via Malaga en Amsterdam naar Rotterdam en terug alsmede een overnachting in Nederland voor vergoeding in aanmerking komen.
Als gezegd aanvaardt FVLB GBP 175,00 aan hotelkosten. Daar komt dus aan reiskosten GBP 210,00 bij, alsmede de taxi- en treinkosten in Nederland van GBP 40,04. Dat brengt het totaal van de aan het getuigenverhoor toerekenbare kosten op GBP 425,04.
2.5.2.
Als gezegd heeft de getuige [persoon 1] verklaard dat hij in loondienst werkzaam is bij Ural Kali Trading in [woonplaats 2].
Zonder nadere informatie over in [woonplaats 2] bestaande regelingen over een verplichting van een werkgever om een werknemer, die is opgeroepen om voor een gerecht in Nederland te komen getuigen, daartoe in de gelegenheid te stellen en over geldelijke (loonbetalings)regelingen daarbij – welke informatie geen van partijen heeft voorgelegd – kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat zodanige verplichting voor een werkgever in [woonplaats 2] bestaat, of dat de getuige [persoon 1] als werknemer aanspraak heeft op doorbetaling van zijn loon.
Partij MSS stelt dat de getuige [persoon 1] aanspraak heeft op GBP 1.000,00 aan inkomensderving. Daartoe verwijst MSS naar de eerder genoemde factuur van Astralship Corporation Ltd, waarin bij het bedrag van GBP 1.000,00 als omschrijving staat “as agreed for loss of earnings £ 250,00 per day x 4”.
Partij FVLB aanvaardt dat de getuige [persoon 1] GBP 400,00 ter zake van inkomensderving toekomt, zo blijkt uit de e-mail van mr. N. van Hal van 26 mei 2014.
Zoals gezegd, gaat het om de persoonlijke inkomensderving van de getuige [persoon 1] wegens het optreden als getuige.
Gegevens over diens persoonlijke inkomensderving heeft geen van partijen voorgelegd. De verwijzing naar de factuur van Astralship Corporation Ltd. levert, zonder toelichting, die niet gegeven is, geen bewijs van persoonlijke inkomensderving van de getuige [persoon 1].
De rechtbank concludeert daarom bij gebreke aan voldoende gegevens dat als schadeloosstelling ter zake van inkomensderving van de getuige [persoon 1] niet meer in aanmerking komt dan het door FVLB aanvaarde bedrag van GBP 400,00.
2.5.3.
Dat brengt het totaal van de begrote schadeloosstelling ten behoeve van de getuige [persoon 1] op GBP 825,04.
2.6.
De rechtbank overweegt voorts het volgende over de schadeloosstelling wegens inkomensderving ten behoeve van de getuige [persoon 2].
2.6.1.
Als gezegd, heeft de getuige [persoon 2] verklaard dat hij als zelfstandige werkzaam is.
Partij MSS stelt dat de getuige [persoon 2] aanspraak heeft op GBP 1.050,00 aan inkomensderving. Daartoe verwijst MSS naar een factuur van – zo begrijpt de rechtbank – de getuige [persoon 2] van 11 april 2014. In die factuur staat als omschrijving bij het bedrag van GBP 1.050,00 “agreed consultancy fee”.
Partij FVLB aanvaardt dat de getuige [persoon 2] GBP 393,75 ter zake van inkomensderving toekomt, zo blijkt uit de e-mail van mr. N. van Hal van 24 april 2014. FVLB berekent dat bedrag door het in de factuur van 11 april 2014 genoemde bedrag van GBP 1.050,00 terug te rekenen tot een uurvergoeding van GBP 131,25. Kennelijk aanvaardt FVLB dat bedrag als vergoeding voor één uur inkomensderving.
Vast staat dat de getuige [persoon 2] op 8 april 2014 van [woonplaats 2], Londen, op en neer naar Rotterdam is gereisd voor het getuigenverhoor.
Rekening houdende met de duur van het getuigenverhoor en de reistijd, is aannemelijk dat de getuige [persoon 2] de gehele dag van 8 april 2014 geen ander werk heeft kunnen doen. Uitgaande van een normale werkdag van acht uur, heeft hij dus acht uur verlet.
Bij toepassing van het door FVLB aanvaarde bedrag van GBP 131,25 per uur, resulteert dat in een schadeloosstelling ter zake van inkomensderving van GBP 1.050,00.
2.6.2.
Als gezegd komt voorts aan reiskosten GBP 160,91 als schadeloosstelling in aanmerking. Dat brengt het totaal van de begrote schadeloosstelling ten behoeve van de getuige [persoon 2] op GBP 1.210,91.
2.7.
De rechtbank zal de zaak weer naar de rol verwijzen voor het nemen van conclusies na getuigenverhoren, om te beginnen door FVLB.

3.De beslissing

De rechtbank,
3.1.
begroot de schadeloosstelling van de getuige [persoon 1] voor zijn getuigenverhoor op 8 april 2014 op GBP 825,04 (achthonderdvijfentwintig 04/100 Britse ponden);
3.2.
begroot de schadeloosstelling van de getuige [persoon 2] voor zijn getuigenverhoor op 8 april 2014 op GBP 1.210,91 (eenduizendtweehonderdtien 91/100 Britse ponden);
3.3.
begroot de schadeloosstelling van de tolk [tolk] voor het getuigenverhoor op 8 april 2014 op € 459,80 (vierhonderdnegenenvijftig 80/100 euro’s) inclusief BTW;
3.4.
verwijst de zaak naar de
rol van woensdag 25 juni 2014voor conclusie na getuigenverhoren aan de zijde van gedaagde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014. 1928