ECLI:NL:RBROT:2014:599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
442600 HA RK 14-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 januari 2014 een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die zich niet kon verenigen met de rechter, mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters, die ook de beschikking had gegeven over voorlopige voorzieningen in het kader van haar echtscheiding. De verzoekster stelde dat de rechter partijdig was, omdat zij eerder betrokken was bij de zaak en nu opnieuw moest oordelen over een wijzigingsverzoek van die voorlopige voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder betrokken is geweest bij een zaak, niet voldoende is om partijdigheid aan te nemen. De rechtbank benadrukte dat er objectieve criteria zijn waaraan moet worden voldaan om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid. De rechter moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd, omdat de rechter op basis van nieuwe feiten en omstandigheden een oordeel moest vormen over de geschilpunten. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en wees het af.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 30 januari 2014
Zaaknummer: 442600
Rekestnummer: HA RK 14-31
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [adres],
verzoekster,
advocaat mr. A. Harent,
strekkende tot wraking van mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters, rechter in de Afdeling Privaatrecht, team familie 2, van deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop

1.1.
Ter terechtzitting van 14 januari 2014 heeft verzoekster mondeling een verzoek gedaan tot wraking van de rechter. Hierop heeft de rechter een proces-verbaal van het wrakingsverzoek opgemaakt en het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een meervoudige kamer van de rechtbank te laten behandelen.
1.2.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek;
  • het dossier met zaaknummer C/10/441588 / FA RK 13/11220.
1.3.
Verzoekster, de advocaat van verzoekster, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
1.4.
Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter terechtzitting van 16 januari 2014, alwaar zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mr. A. Harent;
  • de rechter

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster bij monde van haar advocaat het volgende aangevoerd. Verzoekster begreep eerst op de mondelinge behandeling van 14 januari 2014 dat het door haar ingediende wijzigingsverzoek voorlopige voorzieningen gelijktijdig zou worden behandeld met de bodemprocedure. Nu in de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht is beslist door de rechter, wordt zij gewraakt ter zake van het verzoekschrift tot wijziging van die voorlopige voorzieningen.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Ter zitting heeft zij haar standpunt mondeling toegelicht. De rechter voert aan dat het feit dat zij eerder bemoeienis heeft gehad met deze zaak onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen. Haar eerdere bemoeienis wil niet zeggen dat zij op basis van nieuwe feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat eerder van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, niet tot een ander oordeel zou kunnen komen.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
3.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan
de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het
subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke
overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter dat de conclusie moet worden getrokken
dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of,
onafhankelijk van het gedrag van een rechter, vastgesteld moet worden dat sprake is van een
bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter
ontbreekt.
3.3.
Uit het proces-verbaal van het wrakingsverzoek en de daarop door de advocaat van verzoekster gegeven toelichting blijkt dat het wrakingsverzoek is gegrond op de stelling dat de rechter die de beschikking in het kader van de voorlopige voorzieningen heeft gewezen niet de rechter kan zijn die het verzoek tot wijziging van die voorlopige voorzieningen behandelt, omdat zij in dat geval haar eigen beslissing opnieuw moet gaan beoordelen.
In dit verband stelt verzoekster dat sprake is van bijzondere omstandigheden, nu artikel 824 lid 1 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) hoger beroep en cassatie, behoudens cassatie in het belang der wet, tegen de tijdelijke voorzieningen, die op grond van artikel 822 Rv zijn getroffen, uitsluit.
3.4.
Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen. Bijkomende omstandigheden kunnen dat echter anders maken. De vraag is of daarvan in dit geval sprake is.
3.5.
Op grond van artikel 824 lid 2 Rv kunnen voorlopige voorzieningen enkel worden gewijzigd of ingetrokken, indien de omstandigheden na de dagtekening der beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorziening niet in stand kan blijven. Tegen de voorlopige voorzieningen staan geen hogere voorzieningen open.
Artikel 824 lid 2 Rv dient er dan ook niet toe een opnieuw wegen van reeds bekende feiten en omstandigheden door de rechtbank mogelijk te maken. Nu de rechter zich, gezien vorenstaande, op basis van nieuwe feiten en omstandigheden een oordeel zou moeten vormen over de geschilpunten, is de vrees voor partijdigheid objectief gezien niet gerechtvaardigd. Daarbij is uit de door de rechter gebruikte bewoordingen in de voorlopige voorziening waarvan wijziging wordt verzocht niet een dermate sterk inhoudelijk oordeel gegeven, dat zij zich daarvan niet zou kunnen losmaken bij de beoordeling van het verzoek tot wijziging van die voorlopige voorziening.
3.6.
Uit vorenstaande volgt dat het verzoek ongegrond is en daarom zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:

4.1.
wijst af het verzoek tot wraking van mr. F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters.
Deze beslissing is genomen door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. E.D. Rentema en mr. A. Eerdhuijzen, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.H. Nieuwenhuis.