ECLI:NL:RBROT:2014:5899
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand op basis van feitelijke woonsituatie en registratie in de GBA
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) en was van mening dat hij recht had op bijstand vanaf 21 december 2012, omdat hij vanaf die datum alleenstaand was. Het college had echter de bijstandsverlening pas toegekend vanaf 23 mei 2013, de datum waarop eiser het adres van zijn ex-partner in onderzoek had laten stellen. De rechtbank oordeelde dat het college een onjuist beoordelingskader had toegepast door de bijstandsverlening afhankelijk te stellen van de registratie in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De rechtbank benadrukte dat de feitelijke woonsituatie van belang is voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat de registratie in de GBA niet doorslaggevend is. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 974,00 werden vastgesteld.