ECLI:NL:RBROT:2014:5317

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
C/10/446575 / HA ZA 14-276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling griffierecht en toepassing hardheidsclausule bij verwarrende informatie van de rechtbank

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om de betaling van griffierecht door de eiser, die in conventie optrad tegen de besloten vennootschap VLM Nederland B.V. De procedure volgde na een verwijzing door de kantonrechter, waarbij de eiser een verhoging van het griffierecht verschuldigd was. De eiser stelde dat hij tijdig een bedrag van € 4,-- had betaald, maar dat er later een nota volgde voor een hoger bedrag van € 77,--. De rechtbank diende te beoordelen of de eiser aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan en of er sprake was van verwarrende informatie van de rechtbank die aanleiding gaf tot toepassing van de hardheidsclausule.

De rechtbank oordeelde dat de eiser, op basis van de informatie die hij had ontvangen, mocht aannemen dat hij slechts € 4,-- verschuldigd was. De rechtbank concludeerde dat de eiser deze verhoging tijdig had betaald, en dat de verwarring over het hogere bedrag van € 77,-- voortkwam uit onduidelijke communicatie van de rechtbank. Hierdoor was er aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen, wat betekende dat de rechtbank geen consequenties verbond aan de mogelijk te late betaling van het hogere griffierecht. De zaak werd vervolgens inhoudelijk behandeld, en de rechtbank bepaalde een roldatum voor het wijzen van vonnis.

Het vonnis werd uitgesproken op 14 mei 2014 door mr. Th. Veling, en de rechtbank bevestigde dat de zaak verder behandeld zou worden, waarbij de verwarring over de griffierechten niet ten nadele van de eiser zou komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven & handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/446575 / HA ZA 14-276
Vonnis van 14 mei 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.M.A. Smits,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLM NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.C. van Fenema.
Partijen zullen hierna [eiser] en VLM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van de kantonrechter van 7 februari 2014;
  • de akte van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Deze zaak is door de kantonrechter verwezen naar een andere kamer dan die voor kantonzaken. Ingevolge artikel 8 lid 2 Wgbz dient de verhoging van het als gevolg daarvan verschuldigde griffierecht te worden betaald binnen vier weken na de eerste roldatum waarop de zaak na verwijzing staat. In dit geval was dat 12 maart 2014. [eiser] diende er dus voor te zorgen dat de verschuldigde verhoging van het griffierecht binnen vier weken nadien op de rekening van de rechtbank was bijgeschreven. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat op 17 april 2014 een bedrag van € 77,-- is ontvangen. Dat is na ommekomst van de termijn van vier weken.
2.2.
[eiser] heeft bij akte gesteld dat hij al op 21 februari 2014, direct na ontvangst van het vonnis van de kantonrechter, een bedrag van € 4,-- aan de rechtbank heeft overgemaakt. Het gaat hier om het bedrag dat hij blijkens het vonnis van de kantonrechter bij wijze van verhoging van het griffierecht verschuldigd was. Nadat hij een nota had ontvangen ter zake van (nog eens) € 77,-- aan griffierecht, heeft hij ook dat bedrag binnen vier weken na ontvangst van de nota betaald, aldus [eiser].
2.3.
De rechtbank heeft geen aanleiding om de stellingen van [eiser] in twijfel te trekken. Zij zal dus van de juistheid daarvan uitgaan.
2.4.
Moet aangenomen worden dat [eiser] ingevolge de verwijzing door de kantonrechter een verhoging van het griffierecht van € 4,-- verschuldigd was, zoals met zoveel woorden in het vonnis van de kantonrechter is overwogen, dan staat daarmee vast dat hij die verhoging tijdig heeft betaald. Dat die betaling heeft plaats gevonden voordat de zaak voor het eerst na de verwijzing diende doet daar niet aan af.
2.5.
Zou moeten worden aangenomen dat [eiser] op grond van de Wgbz een hoger bedrag aan griffierecht is verschuldigd, namelijk het later in rekening gebrachte bedrag van € 77,--, dan geldt dat sprake is van verwarrende informatie van de zijde van de rechtbank zelf, als gevolg waarvan aanleiding bestaat om toepassing te geven aan de zogenoemde hardheidsclausule van artikel 127 lid 2 Rv. In het vonnis van de kantonrechter is immers uitdrukkelijk opgenomen dat [eiser] nog slechts een bedrag van € 4,-- verschuldigd was in verband met de beslissing tot verwijzing. Op die overweging mocht [eiser] afgaan.
2.6.
Dit betekent dat de rechtbank geen consequenties zal verbinden aan de mogelijk te late betaling van een deel van het griffierecht. De zaak zal verder inhoudelijk worden behandeld. De zaak bevindt zich in het stadium van het wijzen van vonnis. Daartoe zal een roldatum worden bepaald.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
25 juni 2014voor vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.
1980/
1729