4.In artikel 17, eerste lid, eerste volzin van de Wwb is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wwb bestaat recht op algemene bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de hoogte van de algemene bijstand het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wwb worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Wwb worden giften niet tot de middelen gerekend voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
Uit artikel XXII, onderdeel I, van de Verzamelwet SZW 2013 in samenhang met het Besluit van 24 juni 2013 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2013, kan in dit geding worden uitgegaan van artikel 54 van de Wwb zoals dat luidde tot 1 juli 2013.
Op grond van de artikel 54, derde lid, aanhef en onder a van de Wwb, voor zover hier van belang, kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Uit artikel XXV, zesde lid, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping), die in werking is getreden op 1 januari 2013, volgt dat artikel 58 van de Wwb, zoals dat luidde tot 1 januari 2013,van toepassing blijft op vorderingen die zijn ontstaan uiterlijk op de dag vóór de dag van inwerkingtreding. Voor dit geding brengt dit mee dat van toepassing is artikel 58 van de Wwb, zoals dat luidt sinds 1 januari 2013.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, vordert het college de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van het achtste lid kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
5.1.Wat betreft de storting van € 500,- op 2 juli 2012 blijkt uit de bankafschriften dat op 2 juli 2012 om 9.42 uur een bedrag van € 650,- is opgenomen, om 9.43 uur een bedrag van € 500,- is gestort, en om 9.47 uur een bedrag van € 500,- is opgenomen. De rechtbank acht aannemelijk dat dezelfde gelden zijn opgenomen en weer teruggestort. Verweerder heeft daardoor ten onrechte extra middelen voor eiseres ter hoogte van € 500,- verondersteld en die op de bijstand in mindering gebracht.
5.2.Voor zover eiseres ten aanzien van de overige stortingen stelt, dat deze afkomstig zijn van aan haar verstrekte leningen, oordeelt de rechtbank dat op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 30 september 2008, LJN BF5131) een lening slechts in aanmerking kan worden genomen als blijkt van het bestaan ervan en van een daaraan verbonden daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. Uit de gedingstukken kan het bestaan van leningsovereenkomsten noch van daadwerkelijke terugbetalingsverplichtingen worden afgeleid. De stelling van eiseres kan daarom niet slagen.
5.3.Voor zover eiseres ten aanzien van de overige stortingen stelt dat deze buiten aanmerking moeten blijven, omdat het giften betreft van haar vriend [naam], die haar geld heeft geschonken om te voorkomen dat de woning, waar ook de zoon van [naam] verbleef, zou worden ontruimd vanwege huurschulden, kan deze stelling evenmin slagen.
Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Wwb worden giften niet tot de middelen gerekend voor zover die naar het oordeel van het College uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Voor zover giften uit oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord worden geacht, zijn het dus middelen die op de bijstand in mindering worden gebracht.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de stortingen op de bankrekening van eiseres niet kunnen worden aangemerkt als giften die uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Er is sprake van regelmatige en substantiële stortingen die betrekking hebben op kosten waarin de bijstandsuitkering al voorziet en niet zijn bestemd voor specifieke kosten die niet in de bijstandverlening zijn begrepen.
6.1.Uit hetgeen boven is overwogen volgt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door verweerder niet te informeren over de stortingen op haar bankrekening. Verweerder was daarom bevoegd om tot herziening over te gaan en verplicht om hetgeen teveel aan bijstand was verleend terug te vorderen. De rechtbank ziet geen dringende redenen op grond waarvan verweerder tot een ander besluit had dienen te komen.
6.2.Uit hetgeen boven is overwogen volgt tevens dat verweerder ten onrechte de storting van € 500,- in de maand juli 2012 als middel van bestaan in aanmerking heeft genomen. In zoverre is de bijstand van eiseres over de maand juli 2012 ten onrechte herzien en zijn de kosten van bijstand over die maand ten onrechte deels teruggevorderd. Het beroep moet in zoverre wegens strijd van het bestreden besluit met de artikelen 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 31 van de Wwb gegrond worden geacht en het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
6.3.Waar herrekening van de herziening en terugvordering door de storting van 2 juli 2012 buiten beschouwing te laten, naar redelijke verwachting geen nader geschil zal behoeven op te roepen en de berekening van de terugvordering als zodanig niet is bestreden, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, maar verweerder opdragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar te beslissen ten aanzien van de herziening en de terugvordering.