4.Eiser kan zich niet in het bestreden besluit vinden en heeft, kort samengevat, daartoe het volgende in het beroepschrift aangevoerd. Naar eisers mening is hem door verweerder ten onrechte een boete van € 2.600,- opgelegd. Uit het bestreden besluit blijkt, aldus eiser, niet of er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Eiser meent dat hiervan sprake is omdat hij zijn informatieplicht niet opzettelijk heeft geschonden. Bovendien is aan eiser nooit eerder een sanctie opgelegd wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen. Subsidiair is eiser van opvatting dat er wel dringende redenen aanwezig zijn om af te zien van het opleggen van een boete. Verweerder is er mee bekend dat eiser veel schulden heeft en op het punt staat uit zijn huis te worden gezet. Voorts acht eiser het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel dat verweerder geen beleid met betrekking tot de bijzondere omstandigheden heeft opgesteld en dat ook uit de jurisprudentie niet kan worden opgemaakt wanneer er concreet van bijzondere omstandigheden sprake is.
Door het ontbreken van een toetsingskader kan, aldus eiser, niet worden bezien of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiermee wordt in de ogen van eiser voorbij gegaan aan de bedoeling van de wetgever.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
5.2Op grond van artikel 18 van de Wwb en artikel 10, eerste lid, van de Verordening afstemming en handhaving Rotterdam WWB 2009 (hierna: de Verordening), zoals deze artikelen luidden tot 1 januari 2013, leidde het niet nakomen van de inlichtingenplicht bij een bruto benadelingsbedrag tot € 4000,- tot een maatregel van 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
5.3Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) in werking getreden. Hierbij is bij een niet naleven van de inlichtingenplicht in het kader van de verlening van bijstand de mogelijkheid van het opleggen van een maatregel vervallen en de bestuurlijke boete weer ingevoerd.
5.4Op grond van artikel XXV, tweede lid, van de Wet aanscherping blijft ten aanzien van beboetbare overtredingen voorzien bij of krachtens de wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn begaan uiterlijk op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden en voortduren op de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden mits uiterlijk op de dertigste dag na de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, de overtreding is opgeheven of geconstateerd.
5.5Op grond van het op 1 januari 2013 in werking getreden artikel 18a, eerste lid, van de Wwb, voor zover hier van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
5.6Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, wordt in dit artikel onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
5.7Op grond van het zevende lid kan het college:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.
5.8Op grond van artikel 2, eerste lid, van het (op grond van artikel 18a, negende lid, van Wwb vaststelde) Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals dit sinds 1 januari 2013 luidt, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 150 wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd. Op grond van het tweede lid wordt de bestuurlijke boete naar boven afgerond op een veelvoud van € 10.
5.9Op grond van artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een bestuurlijke boete slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
5.1Op grond van artikel 5:46, eerste lid, van de Awb bepaalt de wet de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
5.11Op grond van het tweede lid stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, tenzij de hoogte bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
5.12Op grond van het derde lid legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5.13Op grond van het vierde lid is artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.
5.14Op grond van de artikel 7, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en 15, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) mag niemand worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.