ECLI:NL:RBROT:2014:5030

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
445142/JE RK 14-529, 447915/JE RK 14-980, 448844/ JE RK 14-1162 en 449646/FA RK 14-3268
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie waarbij de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht betrokken was. De moeder van de minderjarige, die sinds 15 februari 2010 onder toezicht was gesteld en uit huis geplaatst, verzocht om beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De Raad heeft echter verzocht om ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder, omdat deze ongeschikt werd geacht om haar zorgplicht te vervullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de belangen van de minderjarige voorop te stellen en dat haar gedrag, waaronder bedreigingen aan pleegouders, schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder onmachtig is om de zorg voor de minderjarige te dragen en heeft haar ontheven van het ouderlijk gezag. Tevens is de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam benoemd tot voogd over de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder tot beëindiging van de ondertoezichtstelling en het ontslag van de bijzondere curator afgewezen. De beslissing is genomen met het oog op de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige, die zich in het pleeggezin goed ontwikkelt. De rechtbank heeft benadrukt dat contact tussen de moeder en de minderjarige van belang blijft, maar dat de ontheffing noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 19 juni 2014
Zaak-/rekestnummers:
C/10/445142 / JE RK 14-529
C/10/447915 / JE RK 14-980
C/10/448844 / JE RK 14-1162
C/10/449646 / FA RK 14-3268

Beschikking in de zaak van:

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna: de raad,

met betrekking tot de minderjarige:
[Naam minderjarige], geboren [geboortedatum en geboorteplaats],
kind van de met het gezag belaste ouder[naam moeder], wonende te [adres]

en

in de zaken van:

mw.[naam moeder] (hierna: de moeder),

wonende te [adres]
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, (hierna: de stichting)
met betrekking tot de minderjarige:

[Naam minderjarige], voornoemd.

en in de zaak van:

mw.[naam moeder], voornoemd,

met betrekking tot de minderjarige:

[Naam minderjarige], voornoemd.

Het verloop van de procedure

De raad heeft op 14 februari 2014 een verzoekschrift ingediend, ontvangen op 18 februari 2014, met het verzoek de moeder te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen, van het ouderlijk gezag over de minderjarige, met benoeming van de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam, tot voogdes
(C/10/445142 / JE RK 14-529).
De moeder heeft op 18 maart 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, ontvangen op 20 maart 2014, tot beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige ex artikel 1:256, vierde lid, en artikel 1:263, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (
C/10/447915 / JE RK 14-980).
De moeder heeft op 4 april 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, ontvangen op 7 april 2014, tot vervallenverklaring van een aanwijzing ex artikel 1:259 van het BW
(C/10/448844 / JE RK 14-1162).
Namens de moeder is op 4 april 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, ontvangen op 7 april 2014, tot ontheffing/ontslag dan wel intrekking van de benoeming van de bijzondere curator [naam bijzondere curator] met benoeming van [naam], geboren op [geboortedatum en geboorteplaats], tot bijzondere curator over voornoemde minderjarige, subsidiair, indien [naam] voornoemd niet tot bijzondere curator zal worden benoemd, ontheffing/ontslag dan wel intrekking van de benoeming van de bijzondere curator [naam bijzondere curator]. Dit verzoek is aangevuld bij brief met bijlagen van 16 april 2014, ontvangen op 18 april 2014
(C/10/449646 / FA RK 14-3268).
Van de zijde van moeder zijn brieven, met bijlagen ingekomen, gedateerd:
28 april 2014 betreffende verzoekschrift met zaaknummer
C/10/448844 / JE RK 14-116;1 mei 2014 betreffende verzoekschrift met zaaknummer
C/10/448844 / JE RK 14-1162;1 mei 2014 betreffende verzoekschrift met zaaknummer
C/10/448844 / JE RK 14-1162(cd met filmopnames);
5 mei 2014 betreffende verzoekschrift met zaaknummer
C/10/448844 / JE RK 14-1162;
6 mei 2014 betreffende verzoekschrift met zaaknummer
C/10/448844 / JE RK 14-1162;
20 mei 2014 betreffende verzoekschrift met zaaknummer
C/10/447915 / JE RK 14-980;
21 mei 2014 betreffende verzoekschrift met zaaknummer
C/10/448844 / JE RK 14-1162;
Van de raadsvrouw mr. V.K.S. Deetman is op 16 mei 2014 een verweerschrift binnengekomen betreffende het verzoekschrift met zaaknummer C/10/445142 / JE RK 14-529.
Van de zijde van de stichting is een faxbericht ingekomen, gedateerd 20 mei 2014, inzake het verzoekschrift met zaaknummer C/10/448844 / JE RK 14-1162.
De zaak is door de meervoudige kamer behandeld op 22 mei 2014.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de raad, vertegenwoordigd door [naam];
  • de moeder, in de zaken met zaaknummers C/10/445142 / JE RK 14-529 en C/10/449646 / FA RK 14-3268 bijgestaan door haar advocaat mr. V.K.S. Deetman;
  • de stichting, vertegenwoordigd door [naam] en [naam];
  • de bijzondere curator van de minderjarige, [naam bijzondere curator].

De vaststaande feiten

De minderjarige is sinds 15 februari 2010 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd op 9 mei 2014, voor de duur van een jaar.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van de raad met zaaknummer C/10/445142 / JE RK 14-529
Standpunten
De raad heeft ter zitting zijn verzoek om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag gehandhaafd.
De minderjarige is sinds 2010 onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. Zijn sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling werden bedreigd omdat er sprake was van internaliserende en externaliserende problematiek. Bij [de minderjarige] is sprake van een stoornis op de kinderleeftijd, maar de problematiek is mede ontstaan door de problemen in de opvoedsituatie bij de moeder thuis waardoor hij een grote mate van onveiligheid heeft ervaren en angsten heeft. Er is sprake van een belaste gezinsgeschiedenis, waarbij er zorgen zijn geuit over de adequate afstemming op de noden van [de minderjarige], het ontbreken van een betrouwbare ontwikkelingsanamnese en een instabiel klimaat waarin [de minderjarige] opgroeide. De problemen in de ouder-kindrelatie hebben bijgedragen aan de hechtingsproblematiek waarvan bij [de minderjarige] ook sprake is. [de minderjarige] is diverse keren overgeplaatst omdat de moeder steeds achter het verblijfadres van [de minderjarige] komt en zij hiermee een bedreiging vormt voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige]. De moeder heeft meerdere malen inbreuk gemaakt op de veilige plek van de minderjarige door bedreigingen te uiten jegens pleegouders en de minderjarige op onaangekondigde momenten op te zoeken.
Sinds hij (sinds 15 april 2011) in het huidige pleeggezin woont maakt hij een positieve ontwikkeling door. [de minderjarige] vraagt vanwege zijn problematiek om een specifieke aanpak en dit vraagt extra opvoedvaardigheden van zijn opvoeders om te zorgen voor een opvoeding die aansluit bij zijn ontwikkelingsbehoeften. Voor [de minderjarige] is het van belang dat hij zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over zijn toekomstperspectief, zodat hij zich verder kan ontwikkelen op de juiste plek. Terugplaatsing naar de moeder is niet meer aan de orde. De moeder veroorzaakt zowel onrust bij de minderjarige als bij het pleeggezin waarin hij verblijft. De raad is van mening dat de moeder keuzes maakt die tegen de belangen van [de minderjarige] ingaan. Zij blijft zich in grote mate verzetten tegen de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing en zij blijft hierover de strijd aangaan. Deze strijd belemmert de moeder in haar opvoedersrol en zij kan niet aansluiten bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige]. Door de strijd die de moeder voert en haar agressieve houding jegens de hulpverlening is er, ondanks wisseling van gezingsvoogden, geen enkele ruimte geweest om binnen de ondertoezichtstelling te werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling en aan een eventuele terugplaatsing. De leerbaarheid van de moeder wordt als beperkt ingeschat.
Aan de wettelijke vereisten voor een gedwongen ontheffing wordt voldaan. Contact tussen de moeder en de minderjarige wordt door de raad wel van belang geacht.
De stichting heeft het ontheffingsverzoek van de raad onderschreven.
Uit het dossier komt een patroon naar voren van professionals die zorgen zien. De samenwerking met moeder lijkt steeds even goed te gaan, maar daarna ontstaat er toch op een of andere manier weer strijd en is de aansluiting met moeder weer kwijt. Vanaf 2007 is er een vermoeden van een ontwikkelingsstoornis bij de minderjarige. Van belang is dat de minderjarige uitgebreid wordt onderzocht. Er zijn ook zorgen over het gedrag van de moeder.
Een gedegen onderzoek zou handvatten kunnen hebben geboden over hoe met elkaar om te gaan. De onderzoeken die zijn ingezet zijn echter gestagneerd doordat de moeder niet of onvoldoende wilde meewerken. Een ontheffing zal rust en duidelijkheid geven. De minderjarige is ingegroeid in het pleeggezin. Na een ontheffing kan de stichting ook met meer voortvarendheid te werk gaan. Zo is het noodzakelijk dat cognitieve gedragstherapie wordt opgestart om de minderjarige te leren met zijn angsten om te gaan. Ook kan het opstarten van contact met zijn biologische vader verder worden opgepakt. De moeder weigert toestemming te verlenen voor deze therapie en voor omgang tussen [de minderjarige] en zijn vader.
De bijzondere curator heeft ter zitting mede het standpunt van de minderjarige verwoord.
De minderjarige heeft het naar zijn zin in het pleeggezin. Hij vindt de situatie met zijn moeder ingewikkeld. Het gedrag van zijn moeder, zoals bijvoorbeeld het plotseling verschijnen op zijn school, heeft een grote impact op hem. Hij begrijpt niet waarom zijn moeder zich zo gedraagt. Hij zou graag zien dat het anders gaat. De minderjarige wil rust en weten waar hij aan toe is. Hij wil dat het contact met zijn moeder op een normale wijze verloopt.
De bijzondere curator heeft daaraan toegevoegd dat de relatie tussen de minderjarige en zijn gezinsvoogd goed is. De minderjarige is gehecht aan zijn gezinsvoogd en voelt zich door haar beschermd.
De raadsvrouw van de moeder heeft gepersisteerd in haar verweerschrift.
Er is onvoldoende gewerkt aan terugplaatsing van de minderjarige. De geconstateerde gedragsproblemen van de minderjarige zijn niet te wijten aan de moeder of aan de gezinssituatie destijds, maar zijn ontstaan na dan wel ten gevolge van de uithuisplaatsing.
De moeder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ontheffing, omdat niet is gebleken dat zij ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding te kunnen vervullen. De moeder meent dat daarnaar alsnog onderzoek moet worden gedaan, bij voorkeur door De Bascule. De moeder voert voorts aan dat het raadsonderzoek niet op deskundige wijze is uitgevoerd. De moeder stelt voorts dat de pleegouders haar bewust in een kwaad daglicht stellen.
Rechtsoverwegingen
In artikel 1:266 van het BW is bepaald dat de rechtbank een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen kan ontheffen op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
Ingevolge artikel 1:268, lid 1, van het BW kan de ontheffing niet worden uitgesproken, indien de gezagsouder zich daartegen verzet. Daarvan is in dit geval sprake.
Deze regel lijdt – ingevolge het bepaalde in artikel 1:268, lid 2, aanhef en sub a, van het BW – echter uitzondering, indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 van het BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de ernstige ontwikkelingsdreiging als bedoeld in artikel 1:254 van het BW af te wenden.
Op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de stelling van de moeder, inhoudende dat het raadsonderzoek niet op een deskundige wijze is uitgevoerd, niet is onderbouwd en dat overigens ook niet is gebleken dat het onderzoek niet op deskundige wijze of anderszins onzorgvuldig is uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat gebleken is dat er ten aanzien van de minderjarige sprake is van ontwikkelingsproblematiek, waaronder hechtingsproblematiek, waarvoor hij een specifieke aanpak nodig heeft die om extra opvoedvaardigheden vraagt. De rechtbank is met de raad van oordeel dat een terugplaatsing bij de moeder niet aan de orde is omdat het te verwachten is dat de bedreiging van zijn sociaal-emotionele ontwikkeling dan zal herleven door de onmacht van de moeder. Hoeveel zij ook van hem houdt, zij kan hem niet bieden wat hij nodig heeft. De moeder toont geen inzicht in de ernst van de problematiek van de minderjarige en in de gevolgen van haar eigen handelen. Zij is daarmee onvoldoende in staat het belang van de minderjarige op de eerste plaats te stellen en zich in te leven in wat hij nodig heeft. Zij lijkt zich nauwelijks te kunnen inleven in zijn wensen. Zij zoekt de schuld steeds buiten zichzelf en blijft de strijd met de hulpverlening aangaan en heeft tot nu toe niet of onvoldoende meegewerkt aan onderzoeken. De pedagogische mogelijkheden van de moeder worden, ondanks haar grote betrokkenheid, beperkt ingeschat in relatie tot hetgeen de minderjarige nodig heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de moeder heeft verzocht, een onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden naar haar pedagogische vaardigheden.
De moeder heeft in het verleden niet of onvoldoende meegewerkt aan dergelijke onderzoeken.
De rechtbank acht het in dit stadium, gelet op de problematiek van de minderjarige en de voortdurende onrust die hij van de zijde van de moeder ervaart, niet in het belang van de minderjarige om opnieuw onderzoek te laten doen naar de opvoedvaardigheden van de moeder. De minderjarige heeft thans duidelijkheid nodig over de plek waar hij verder kan opgroeien.
Mede gelet op de problematiek van de minderjarige moet de moeder ongeschikt en onmachtig worden geacht om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Dit geldt te meer nu de moeder een voortdurende strijd voert tegen de gedwongen hulpverlening en de uithuisplaatsing van de minderjarige, ook in het bijzijn van de minderjarige, waardoor zij de minderjarige ernstig ontregelt en in verwarring brengt ten aanzien van zijn toekomstperspectief.
De continuïteit en het ongestoorde verloop van het verblijf van minderjarige in het pleeggezin is voor zijn verdere ontwikkeling van groot belang. De rechtbank heeft, mede gelet op de mededeling van de bijzondere curator dat de minderjarige het naar zijn zin heeft in het pleeggezing, geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de pleegouders als opvoeders en verzorgers van de minderjarige.
De rechtbank is van oordeel - gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen - dat de getroffen kinderbeschermingsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden om de dreiging van het zodanig opgroeien van de minderjarige, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig worden bedreigd, af te wenden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het belang van de minderjarige bij stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie zwaarder weegt dan het belang van de moeder betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen ten aanzien van de minderjarige, hoe ingrijpend een gedwongen ontheffing uit het gezag ook is.
Nu aan de wettelijke vereisten voor ontheffing is voldaan, zal het onderhavige verzoek worden toegewezen.
Het voorgaande laat onverlet dat het in het belang van de minderjarige is dat er op enigerlei wijze contact tussen de moeder en de minderjarige is en dat de betrokken hulpverlening en de moeder zich daarvoor dienen in te spannen.
Omdat de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening ten aanzien van de minderjarige zal komen te ontbreken, zal de rechtbank op grond van artikel 1:275, lid 1, van het BW de stichting tot voogdes benoemen, die zich daartoe bereid heeft verklaard.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, lid 1, van het BW wordt de moeder, als ontheven ouder, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording aan haar opvolger over het gevoerde bewind, ervan uitgaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder met zaaknummer C/10/447915 / JE RK 14-980
Bij beschikking van 9 mei 2014 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengd tot 11 mei 2014. Het verzoek van de moeder van 18 maart 2014 is ingediend tijdens de ‘vorige’ ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. De rechtbank zal het verzoek van de moeder aanmerken als een prematuur ingediend ontvankelijk verzoek.
Nu met betrekking tot het verzoek tot ontheffing (zaaknummer C/10/445142 / JE RK 14-529) een beslissing is genomen, kunnen de gronden van het verzoek van de moeder tot beëindiging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige niet meer worden onderzocht.
Gelet hierop zal dit verzoek van de moeder worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder met zaaknummer C/10/448844 / JE RK 14-1162
De moeder heeft de aanwijzing niet bij haar verzoek tot vervallenverklaring van deze aanwijzing overgelegd. Tussen de moeder en de stichting is echter niet in geschil dat er op 6 januari 2014 een schriftelijke aanwijzing is gegeven aan de moeder over de bezoekregeling. Voorts is de aanwijzing gegeven hangende de ‘vorige’ ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing en derhalve vervallen op 11 mei 2014. Wat daar echter ook van zij, nu met betrekking tot het verzoek tot ontheffing (zaaknummer C/10/445142 / JE RK 14-529) een beslissing is genomen, kunnen de gronden van het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing d.d. 6 januari 2014 niet meer worden onderzocht.
Gelet hierop zal dit verzoek van de moeder worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder met zaaknummer C/10/449646 / FA RK 14-3268
Bij beschikking van 2 oktober 2012 heeft de kinderrechter in deze rechtbank op verzoek van de stichting een bijzondere curator benoemd: [naam bijzondere curator] te Rotterdam.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat de bijzondere curator zich onvoldoende heeft ingespannen. Zij heeft alleen de stichting gesteund in haar leugens en de rechtbank keer op keer verkeerd geïnformeerd.
De bijzondere curator heeft ter zitting uitgebreid aangegeven waaruit haar werkzaamheden hebben bestaan.
De rechtbank stelt voorop dat de bijzondere curator zich met grote inzet en deskundigheid heeft ingespannen haar taak goed te vervullen.
De wet regelt niet het ontslag en de vervanging van de bijzondere curator. Aangezien bij andere vormen van wettelijke beschermingsmaatregelen ontslag en vervanging ook mogelijk zijn, ziet de rechtbank geen aanleiding het verzoek dat strekt tot ontslag van de bijzondere curator op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren. De moeder wordt ontvankelijk geacht in haar verzoek.
Nu echter met betrekking tot het verzoek tot ontheffing (zaaknummer C/10/445142 / JE RK 14-529) een beslissing is genomen, is er geen sprake meer van strijd tussen de belangen van de gezaghebbende ouder en de minderjarige en is er derhalve geen taak meer voor de bijzondere curator. Zij zal met ingang van heden, onder dankzegging voor de door haar verrichte werkzaamheden, uit haar benoeming worden ontslagen wegens beëindiging van haar werkzaamheden.
Gelet hierop zal dit verzoek van de moeder worden afgewezen.

De beslissing

Ontheft de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige
[Naam minderjarige](C/10/445142 / JE RK 14-529).
Benoemt tot voogdes over de minderjarige:
de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, gevestigd te Rotterdam.
Veroordeelt de moeder aan de voogdes rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarige te doen.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (
C/10/447915 / JE RK 14-980).
Wijst af het verzoek tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing d.d. 6 januari 2014 (
C/10/448844 / JE RK 14-1162).
Ontslaat de bijzondere curator [naam bijzondere curator] uit haar benoeming wegens beëindiging van haar werkzaamheden.
Wijst af het verzoek tot ontheffing/ontslag/intrekking van de benoeming van de bijzondere curator [naam bijzondere curator] (
C/10/449646 / FA RK 14-3268).
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter, en
mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en L. Feraaune, rechters, in bijzijn van mr. V.A. Versloot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.