ECLI:NL:RBROT:2014:4962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
446291 / HA RK 14-192
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid van de rechter

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 april 2014 een wrakingsverzoek toegewezen. De raadsman van de verzoeker had voorafgaand aan de zitting van 5 maart 2014 geprobeerd toegang te krijgen tot het dossier van de zaak, maar dit was niet gelukt. Hierdoor heeft de raadsman een aanhoudingsverzoek ingediend. Toen het leek dat dit verzoek zou worden afgewezen, merkte de raadsman op dat dit mogelijk een grond voor wraking zou kunnen zijn. De reactie van de rechter op deze opmerking was negatief; hij stelde vragen over de identiteit van de raadsman en gaf aan een klacht tegen hem te willen indienen. Deze uitlatingen wekten bij de verzoeker de indruk dat de rechter niet serieus met de zaak omging, wat de schijn van vooringenomenheid opriep. De wrakingskamer oordeelde dat de woorden van de rechter zodanig waren dat ze de indruk wekten dat hij vooringenomen was ten opzichte van de verzoeker.

De wrakingskamer heeft de gang van zaken ter zitting als door de raadsman geschetst, niet betwist door de rechter, als juist beoordeeld. De raadsman had ook geprobeerd het dossier tijdig te verkrijgen, maar dit was niet gelukt, wat de situatie verder compliceerde. De rechter had in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij geen beslissing had genomen en dat hij, gezien de verstoorde verstandhouding, de strafzaak niet verder zou behandelen. De wrakingskamer concludeerde dat er uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Daarom werd het verzoek tot wraking gegrond verklaard en toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 7 april 2014
Zaaknummer: 446291
Rekestnummer: HA RK 14-192
Parketnummer bodemprocedure: 96/003640-14
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
verzoeker,
raadsman mr. F.D.P. Nobel,
strekkende tot wraking van
mr. J.J. van den Berg, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 5 maart 2014 is door de rechter behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoeker de rechter gewraakt. Bij brief van 14 maart 2014 heeft de raadsman de gronden van het verzoek aangevuld en nader toegelicht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven omschreven strafzaak tegen verzoeker als verdachte, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, en van de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 19 maart 2014.
Ter zitting van 24 maart 2014, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen:
De raadsman mr. F.D.P. Nobel en officier van justitie mr. E.M. Loppé namens mr. R.H.I. van Dongen. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. De raadsman heeft aan de hand van een pleitnota het verzoek nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op 5 maart 2014 werd de strafzaak tegen verzoeker behandeld. De raadsman beschikte op dat moment nog niet over het dossier terwijl hij daar al op 28 februari 2014 om had verzocht en dat verzoek meerdere keren heeft herhaald. Nu dit niet op tijd lukte is in overleg met cliënt besloten om een verzoek tot aanhouding te doen. Cliënt is woonachtig in Duitsland en om die reden niet naar Nederland afgereisd. Nu het er gezien het felle verzet van de zaaksofficier en de reactie van de rechter naar uit zag dat gevreesd moest worden dat er een onbegrijpelijke beslissing zou kunnen worden genomen door de rechter – namelijk het afwijzen van het aanhoudingsverzoek – is door de verdediging gemeld dat alsdan dat een grond zou kunnen zijn voor wraking. Dit is gemeld en juridisch onderbouwd om te voorkomen dat het middel van wraking daadwerkelijk zou moeten worden ingezet.
Nadat het woord “wraking” was gevallen als onderdeel van een zuiver juridische stelling heeft de rechter fel gereageerd. Hij heeft direct en onvoorwaardelijk aangegeven dat hij zich gechanteerd voelde en een klacht tegen de advocaat ging indienen. Voorts bleef hij herhalen dat faxen aan Utrecht in Rotterdam niet aankomen terwijl uit de fax blijkt dat deze zaak ook naar de griffie te Rotterdam is verzonden. Bovendien deelde de rechter mede dat hij 16 jaar strafrechter was in Rotterdam en dat hij de advocaat niet eerder had gezien. Dit was nadat hij vroeg: “Waar komt u vandaan?” “Ik ken u niet?”.
Nadat de rechter ter zitting deze uitspraken had gedaan is het wrakingsverzoek daadwerkelijk gedaan en is dit ook als zodanig toegelicht.
Na de wraking heeft de rechter de toelichting van de advocaat op het wrakingsverzoek buiten het proces-verbaal gehouden en buiten aanwezigheid van de advocaat en in strijd met het wrakingsprotocol het proces-verbaal opgesteld. De inhoud van het proces-verbaal blijkt bovendien onjuist te zijn. De rechter heeft de inhoud van de zitting anders weergegeven en de essentie van het verhandelde ter zitting aangepast ten nadele van verzoeker. Voorts heeft de rechter buiten aanwezigheid van de advocaat de griffier laten schrappen in het proces-verbaal, zo is waargenomen door een docente die met haar klas een bezoek bracht aan de zitting.
Naar het oordeel van verzoeker leveren de aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, uitzonderlijke omstandigheden op die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor subjectieve vooringenomenheid van de rechter. Er zijn aanwijzingen aannemelijk geworden waaruit het gerechtvaardigde vermoeden ontstaat dat de rechter heeft gehandeld op grond van persoonlijke, jegens verzoeker of hun zaak vooringenomen, opvattingen. Bovendien vormen deze een toereikende grondslag voor de slotsom dat een bij verzoeker bestaande vrees voor onpartijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft verwezen naar het opgemaakte proces-verbaal van de zitting hetgeen een zakelijk juiste en volledige weergave betreft van hetgeen op genoemde zitting is voorgevallen. De rechter wijst er voorts op dat hij in deze zaak geen enkele beslissing, met name niet op het aanhoudingsverzoek, heeft genomen. De rechter heeft voorts besloten, gezien de verstoorde verstandhouding, om ongeacht de uitkomst van de wrakingsprocedure deze strafzaak niet verder te behandelen.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
3.2
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een rechter, vastgesteld moet worden dat sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
3.3
Voorop gesteld wordt dat de gang van zaken ter zitting zoals deze door de raadsman is geschetst, niet door de rechter wordt betwist. De stelling van de raadsman dat de inhoud van het proces-verbaal feitelijk onjuist is wordt door de rechter in zijn reactie slechts betwist door aan te geven dat het een zakelijke weergave betreft. Daarmee is echter de feitelijke beschrijving van de raadsman onvoldoende weerlegd. Bovendien wordt ook door de officier van justitie bevestigd dat de rechter tegen de raadsman heeft gezegd dat hij in 17 jaar nog niet zo’n optreden had meegemaakt en dat hij een klacht in ging dienen. Tevens heeft hij de rechter horen vragen wie de raadsman was.
De wrakingskamer houdt het er dan ook voor dat de gang van zaken zoals door de raadsman is geschetst een juiste weergave is van hetgeen ter zitting is voorgevallen.
3.4
De raadsman heeft voorafgaande aan de zitting van 5 maart 2014 getracht de beschikking te krijgen over het dossier van de zaak, dit is echter niet gelukt. De raadsman heeft vervolgens een aanhoudingsverzoek gedaan. Nadat dit verzoek dreigde te worden afgewezen heeft de raadsman opgemerkt dat dit wellicht een grond voor wraking zou kunnen zijn. Deze opmerking aan de zijde van de raadsman is bij de rechter kennelijk niet goed gevallen. De rechter heeft voorts gezegd “ik ken u niet, wie bent u eigenlijk” en “ik ga een klacht tegen u indienen”, of woorden van gelijke strekking. Dat kan door zijn cliënt zo uitgelegd worden dat de raadsman niet serieus wordt genomen waardoor zijn zaak bij voorbaat minder kansrijk zou kunnen zijn. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat de woorden die door de rechter zijn gebruikt zodanig zijn dat daardoor jegens verzoeker de schijn kan zijn gewekt dat de rechter vooringenomen was.
3.5
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek gegrond is en toegewezen dient te worden.

4.De beslissing

wijst toe het verzoek tot wraking van mr. J.J. van den Berg.
Deze beslissing is gegeven op 7 april 2014 door mrs. P.H. Veling, A.P. Hameete en H. van Lokven-van der Meer.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-