Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
mrs. W.H.J. Stemker Köster, B. Puite en J.T.F.M. van Krieken, rechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team straf 2 (hierna: de rechters).
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die preventief gedetineerd was. Het wrakingsverzoek volgde op de beslissing van de rechtbank om verzoeken tot het horen van twee getuigen af te wijzen, op grond van artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord konden worden. De rechtbank gaf geen waardeoordeel over de inhoud van de mogelijke verklaringen van de getuigen, maar beperkte zich tot de redelijke termijn waarbinnen zij gehoord konden worden. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de rechters niet zo onbegrijpelijk waren dat zij alleen door vooringenomenheid verklaard konden worden.
De verzoeker had aangevoerd dat de rechtbank geen interesse toonde in de verklaringen van de getuigen, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechters gaven aan dat hun beslissingen waren gebaseerd op de informatie die beschikbaar was over de getuigen en dat er geen reden was om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. De wrakingskamer bevestigde dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid zijn.
Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de wrakingskamer opmerkte dat de beslissing van de rechtbank om het verzoek tot nader onderzoek naar de selectie van de container door de Douane niet meer deel uitmaakte van de wrakingsgronden. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.