ECLI:NL:RBROT:2014:4961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
446083 / HA RK 14-183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met getuigenverhoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die preventief gedetineerd was. Het wrakingsverzoek volgde op de beslissing van de rechtbank om verzoeken tot het horen van twee getuigen af te wijzen, op grond van artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn gehoord konden worden. De rechtbank gaf geen waardeoordeel over de inhoud van de mogelijke verklaringen van de getuigen, maar beperkte zich tot de redelijke termijn waarbinnen zij gehoord konden worden. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissingen van de rechters niet zo onbegrijpelijk waren dat zij alleen door vooringenomenheid verklaard konden worden.

De verzoeker had aangevoerd dat de rechtbank geen interesse toonde in de verklaringen van de getuigen, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechters gaven aan dat hun beslissingen waren gebaseerd op de informatie die beschikbaar was over de getuigen en dat er geen reden was om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. De wrakingskamer bevestigde dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid zijn.

Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de wrakingskamer opmerkte dat de beslissing van de rechtbank om het verzoek tot nader onderzoek naar de selectie van de container door de Douane niet meer deel uitmaakte van de wrakingsgronden. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 7 april 2014
Zaaknummer: 10/446083
Rekestnummer: HA RK 14-183
Parketnummer bodemprocedure: 10/963009-13
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de [naam P.I.],
verzoeker,
raadsman mr. Y. Quint te Amsterdam, advocaat te ‘s-Hertogenbosch
strekkende tot wraking van
mrs. W.H.J. Stemker Köster, B. Puite en J.T.F.M. van Krieken, rechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht, team straf 2 (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 21 februari 2014 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met bovenvermeld parketnummer.
Bij brief van 24 februari 2014 heeft de raadsman van verzoeker de rechters gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven omschreven strafzaak tegen verzoeker als verdachte, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, van de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek en van de schriftelijk reactie van het openbaar ministerie d.d. 21 maart 2014.
Verzoeker alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij email van 3 maart 2014.
Ter zitting van 24 maart 2014, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de raadsman mr. P.E. van Zon namens mr. Y. Quint, en de officier van justitie mr. M.R.A. van IJzendoorn namens mr. G.J. Jansen.
De rechters hebben in hun schriftelijke reactie te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op 26 november 2013 is de strafzaak tegen verzoeker pro forma behandeld. De verzoeken tot het horen van de getuigen [naam getuige 1] (als de officier van justitie aan diens gegevens kan komen) en [naam getuige 2] (als de officier van justitie achter diens identiteit kan komen) zijn toegewezen. Ten aanzien van de getuige [naam getuige 2] heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht bij de Britse collega’s / autoriteiten na te gaan wie dat zou kunnen zijn. De zaak is verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van beide getuigen. Ter zitting van 21 februari 2014 is uit correspondentie van de rechter-commissaris met de voorzitter van de rechtbank duidelijk geworden dat de gegevens van [naam getuige 1] inmiddels bekend zijn geworden, hij zou in Pakistan verblijven. Het horen van de getuige zou mogelijk zijn maar door de Liaison officer in Pakistan is aangegeven dat dit zeker 6 tot 12 maanden gaat duren. Met betrekking tot de getuige [naam getuige 2] heeft de officier van justitie ter zitting naar voren gebracht dat er onderzoek is gedaan naar de twee telefoonnummers van [naam getuige 2] zoals in het dossier genoemd. De Britse autoriteiten hebben meegedeeld dat het prepaid nummers betroffen waar geen identiteit aan gekoppeld kon worden, en dus geen identiteit van [naam getuige 2] kon worden vastgesteld. Het verzoek tot nader onderzoek is in dat verband afgewezen door de rechtbank aangezien - gelet op de motivering van de officier van justitie ter zitting - niet valt te verwachten dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Ook met betrekking tot de getuige [naam getuige 1] heeft de rechtbank impliciet geweigerd om te trachten een verhoor überhaupt mogelijk te maken, althans onderzoek daarnaar te laten verrichten, door te stellen dat de getuige niet binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Door aldus te oordelen heeft de rechtbank blijk gegeven geen interesse te hebben in hetgeen getuigen mogelijk kunnen verklaren over de beweerdelijke rol van cliënt in dit dossier en over zijn beweerdelijke wetenschap van de inhoud van de container.
Voorts is in het licht van het voorgaande de beslissing tot aanhouding van het verzoek tot schorsing niet, althans onbegrijpelijk en onvoldoende, gemotiveerd hetgeen de schijn van vooringenomenheid heeft gevoed. De rechtbank heeft in de zaak van cliënt op geen enkele wijze gemotiveerd waarom de beslissing dient te worden aangehouden. De verdediging heeft het verzoek gemotiveerd met o.a. een voorstel tot borgstelling ten bedrage van € 10.000,-. De mededeling van de voorzitter luidde dat dit bedrag veel te laag is, zulks terwijl in een andere omvangrijke cocaïnezaak voor de rechtbank Rotterdam een bedrag van € 15.000,- als borgstelling is geaccepteerd.
In verband met genoemde volstrekt onbegrijpelijke beslissingen betreffende het alsnog afwijzen van de reeds toegewezen getuigen, welke beslissingen het oordeel omtrent de voorlopige hechtenis heeft gevoed, is er naar het oordeel van de verdediging sprake van een zwaarwegende aanwijzing voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechtbank, althans is minst genomen de schijn van partijdigheid gewekt bij de verdediging.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters hebben verwezen naar het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2014. Het standpunt van de rechtbank moge voor zich spreken en er bestaat geen behoefte op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren.
3.4
Daarbij moet vooropgesteld worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing of zelfs een onjuiste beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
3.5
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.6
De beoordeling van de vraag of de verdediging een belang heeft bij bepaalde, (nog) niet verrichte onderzoekshandelingen is een waardering door de rechters die de zaak inhoudelijk behandelen, waar de wrakingskamer niet anders in heeft te treden dan langs de weg van de hiervoor onder 3.4 en 3.5 omschreven toets.
In deze zaak heeft de rechtbank twee verzoeken om getuigenverhoor alsnog afgewezen, die in een eerder stadium waren toegewezen. Zij heeft deze beslissing gemotiveerd door aan te geven dat het niet mogelijk blijkt de getuige [naam getuige 2] te horen, omdat zijn identiteit niet bekend is geworden. De rechtbank heeft die beslissing gebaseerd op het feit dat over [naam getuige 2] alleen bekend is dat hij gebruik maakte van enkele telefoonnummers die in taps voorkwamen, maar dat inmiddels uit onderzoek in Engeland is duidelijk geworden dat dit prepaid-nummers betreft, waarvan de identiteit van de houder/gebruiker verder niet is te traceren. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de getuige [naam getuige 1] aangegeven dat het, gelet op de mededelingen van de rechter-commissaris, niet is te verwachten dat deze getuige binnen een redelijke, aanvaardbare termijn kan worden gehoord. De rechter-commissaris heeft, na de vorige regiezitting, meegedeeld dat van [naam getuige 1] inmiddels bekend is dat hij in Pakistan verblijft, maar dat in het gunstigste geval, en mits kan worden bemiddeld door een goede liaison, niet eerder een verhoor valt te verwachten dan op termijn van 6-12 maanden.
In art. 288 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechtbank kan afzien van het horen van getuigen wanneer het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. De rechtbank heeft met haar beslissing geen waardeoordeel gegeven over de inhoud van een eventuele verklaring van de getuigen, maar heeft zich slechts uitgelaten over de redelijke termijn waarbinnen getuigen gehoord zouden kunnen worden. De rechtbank heeft bij haar beslissing het daarvoor geldende criterium gebruikt. Tegen die achtergrond en gelet op de motivering van de rechtbank, is de wrakingskamer van oordeel dat de beslissingen van de rechters om de getuigenverzoeken af te wijzen niet zo onbegrijpelijk zijn, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die beslissingen door vooringenomenheid zijn ingegeven.
Ten aanzien van het aanhouden van de beslissing omtrent de schorsing van de voorlopige hechtenis is de wrakingskamer van oordeel dat in het licht van de ernst van de zaak, ook dit geen onbegrijpelijke beslissing van de rechtbank is geweest.
3.7
Het wrakingsverzoek zal gezien het voorgaande worden afgewezen.
3.8
De wrakingskamer merkt nog op dat in het schriftelijke wrakingsverzoek als grond voor de wraking tevens naar voren is gebracht de beslissing van de rechtbank tot afwijzen van nader onderzoek naar de selectie van de container door de Douane. Ter zitting heeft mr. Van Zon echter verklaard dat het onderzoek naar de container verder geen deel meer uitmaakt van de wrakingsgronden zodat de wrakingskamer zich hierover niet zal uitlaten.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mrs. W.H.J. Stemker Köster, B. Puite en J.T.F.M. van Krieken.
Deze beslissing is gegeven op 7 april 2014 door mrs. P.H. Veling, A.P. Hameete en H. van Lokven-van der Meer.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-