ECLI:NL:RBROT:2014:4934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
10/680616-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en ontuchtige handelingen met minderjarige; bedreiging met dood

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met een medeverdachte seksuele handelingen heeft verricht met een vijftienjarige aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel verkrachting als ontuchtige handelingen. De rechtbank oordeelde dat de handelingen, gezien de omstandigheden, niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd. De verdachte en de medeverdachte hebben op 6 augustus 2013 seksuele handelingen verricht met de aangeefster, waarbij de rechtbank vaststelde dat deze handelingen op vrijwillige basis plaatsvonden en er geen sprake was van dwang. De rechtbank overwoog dat er een gering leeftijdsverschil was tussen de betrokkenen en dat de aangeefster eerder seksuele ervaringen had gehad. Dit leidde tot de conclusie dat het ontuchtige karakter van de handelingen was komen te ontvallen.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor bedreiging van een andere aangeefster met de dood, waarbij hij via WhatsApp dreigende berichten had gestuurd. De rechtbank legde een werkstraf op van twintig uur en verlengde de proeftijd van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd voor het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank benadrukte de positieve ontwikkeling van de verdachte onder begeleiding van de jeugdreclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Jeugd
Parketnummer: 10/680616-13
Parketnummer van vordering TUL VV: 11/860551-12 en 10/682036-13
Datum uitspraak: 3 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres]
raadsman mr. A. Ester, advocaat te Zwijndrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage A aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage A maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. L.A. van Rappard heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden
voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaar, met als
bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en
aanwijzingen hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, alsmede
oplegging van een contactverbod met [naam aangeefster], met bevel dat de genoemde
bijzondere voorwaarde en het aan genoemde jeugdrelasseringsinstelling opgedragen
toezicht dadelijkuitvoerbaar)zijn;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf Respect Limits
Verlengd voor de duur van 30 (dertig) uur, subsidiair 15 (vijftien) dagen vervangende
jeugddetentie.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de werkstraf groot 35 (vijfendertig) uur die aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis met parketnummer 11/860551-12 van 10 december 2012 van de kinderrechter in de (voormalige) rechtbank te Dordrecht.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de werkstraf groot 20 (twintig)uur die aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis met parketnummer 10/682036-13 van 18 maart 2013 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
MOTIVERING VRIJSPRAAK
Ten aanzien van feit 1 primair
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman. De rechtbank zal de vrijspraak dan ook niet nader motiveren.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde omdat vast is komen te staan dat de verdachte en de medeverdachte op 6 augustus 2013 gezamenlijk seks met de vijftienjarige aangeefster hebben gehad, waarbij er handelingen zijn verricht die mede bestonden uit seksueel binnendringen. De officier van justitie heeft voorts betoogd dat uit jurisprudentie volgt dat het hebben van een trio dermate vergaand en niet passend is bij deze leeftijd, dat dit in strijd is met de sociaal-ethische norm. Bovendien heeft de officier van justitie betoogd dat er hierbij geen sprake was van affectieve gevoelens van de verdachte naar de aangeefster, hetgeen naar de mening van de officier van justitie het ontuchtige karakter van de handelingen versterkt.
De raadsman heeft - kort gezegd - betoogd dat uit de jurisprudentie blijkt dat het ontuchtig karakter aan de gepleegde gedragingen komt te ontvallen, indien er sprake is van vrijwilligheid, een gering leeftijdsverschil en een affectieve relatie tussen de minderjarigen.
Door de raadsman is erop gewezen dat er ten aanzien van het plegen van de seksuele handelingen sprake was van vrijwilligheid, dat de aangeefster tegenover de politie heeft verklaard dat zij ten tijde van het voorval zowel naar de verdachte als naar de medeverdachte[naam medeverdachte] affectieve gevoelens had en dat er sprake is van een gering leeftijdsverschil (waarbij de aangeefster zelfs iets ouder is dan de verdachte). De raadsman heeft betoogd dat derhalve aan alle drie de voorwaarden is voldaan om te kunnen oordelen dat het ontuchtige karakter aan de seksuele handelingen komt te ontvallen. De raadsman concludeert dat dit ertoe zou moeten leiden dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de verklaringen van de aangeefster, de verdachte en medeverdachte[naam medeverdachte] is vast komen te staan dat verdachte op 6 augustus 2013 gezamenlijk met de medeverdachte seksuele handelingen met de vijftienjarige aangeefster heeft verricht. Aangeefster heeft de verdachte hierbij gepijpt en verdachte en de medeverdachte hebben in elkaars bijzijn aangeefster gevingerd en geslachtsgemeenschap met haar gehad.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of in de voorliggende zaak sprake is van ontuchtige handelingen. Blijkens de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter echter ontbreken. Dat kan het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Vooreerst wordt vastgesteld dat de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat de seksuele handelingen tussen de aangeefster, de verdachte en medeverdachte op 6 augustus 2013 op vrijwillige basis hebben plaatsgevonden en dat er daarbij geen sprake is geweest van enige vorm van dwang.
Voorts wordt overwogen dat er sprake is van een gering leeftijdsverschil van de minderjarigen waarbij de verdachte zelfs bijna drie maanden jonger is dan de aangeefster. Verdachte was ten tijde van het plegen van de handelingen nog veertien jaar oud en de aangeefster en de medeverdachte[naam medeverdachte] waren beiden vijftien jaar oud. Daar komt bij dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden aangenomen dat de aangeefster, de verdachte en de medeverdachte in dezelfde leeftijdsfase verkeerden.
Gebleken is verder dat de aangeefster voor 6 augustus 2013 al seksueel actief was en dat zij met verschillende jongens seksuele contacten heeft onderhouden. Met de verdachte heeft de aangeefster voor 6 augustus 2013 meermalen seks gehad en ook na 6 augustus 2013 heeft de aangeefster op vrijwillige basis nog een keer seks met de verdachte gehad. Verder is gebleken dat de aangeefster en de medeverdachte[naam medeverdachte] in 2013 in de periode voor 6 augustus van dat jaar een liefdesrelatie hebben gehad, gedurende welke relatie de medeverdachte en de aangeefster seks hebben gehad met elkaar en dat nadat deze relatie was geëindigd, de aangeefster nog een keer vrijwillig seks met de medeverdachte heeft gehad. Naar eigen zeggen had de aangeefster op 6 augustus 2013 nog affectieve gevoelens voor de medeverdachte en vond zij de verdachte ook leuk. Door zowel de verdachte als de medeverdachte is tegenover de politie verklaard dat zij de aangeefster een aardig en een lief meisje vonden. Door de aangeefster is tegenover de politie verklaard dat de seks op 6 augustus 2013 normaal is geweest en dat zij daarna nog vriendschappelijk contact met de verdachte en de medeverdachte heeft gehouden. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank in de voorliggende situatie worden uitgegaan van een affectieve en gelijkwaardige relatie tussen aangeefster en verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden sprake is geweest van gedragingen die moeten worden gekenschetst als een seksuele verkenningstocht in het kader van een vrijwillig seksueel contact tussen drie jongeren die in geringe mate in leeftijd verschilden. Het enkele feit dat de verdachte en de medeverdachte met de aangeefster trio-seks hebben gehad, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende redengevend om het plegen van ontucht bewezen te achten.
Onder de gegeven omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het ontuchtig karakter aan de door verdachte gepleegde handelingen komen te ontvallen. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op
of omstreeks21 november 2013 te Dordrecht
[naam aangeefster II] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam aangeefster II] (via Whatsapp) dreigend de woorden toegevoegd :
- " Laat me nu niet naar je kk huis komen en kk iedereen afslachten!" en
/of
- " Ik maak je dood, dat weet ik wel!",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlage B.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:

2.

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 21 november 2013 een meisje via Whatsapp bedreigd met de dood door haar teksten met doodsbedreigingen te sturen. Deze bedreiging is een beangstigende ervaring voor het slachtoffer geweest en heeft een zodanige indruk op haar gemaakt dat zij aangifte tegen de verdachte heeft gedaan, omdat zij wilde voorkomen dat de verdachte haar daadwerkelijk iets aan zou doen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 april 2014 reeds eerder is veroordeeld.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming 2A van 5 december 2013 en 2B van 27 januari 2014, die beide zijn opgemaakt naar aanleiding van het ten laste gelegde onder feit 1. Hierin is onder meer opgenomen dat de jeugdreclassering in juli 2013 een persoonlijkheidsonderzoek heeft afgerond en dat naar aanleiding van dit onderzoek geen diagnose is gesteld van psychische problemen en/of kinderpsychiatrische problematiek. Uit eerder intelligentieonderzoek, uitgevoerd door school (Halte Patersweg) van maart 2012 is naar voren gekomen dat verdachte een disharmonisch intelligentieprofiel heeft, waardoor de verdachte moeite heeft met het organiseren van zijn eigen gedrag en het risico bestaat dat hij door zijn omgeving wordt overvraagd.
Voorts is in de rapportages opgenomen dat de verdachte begeleiding heeft door de jeugdreclassering in het kader van Hulp en Steun en dat hij een stijgende lijn laat zien in zijn functioneren.
Door de jeugdreclassering, de verdachte en zijn moeder is ter zitting bevestigd dat de verdachte veel baat heeft bij de begeleiding door de jeugdreclassering.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf past bij de ernst van het bewezen verklaarde feit.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[naam aangeefster], wonende te[adres], ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 66,70 (zesenzestig euro en zeventig eurocent) aan materiële schade en een bedrag van
€ 4.500,00 (vijfenveertighonderd euro) aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen vonnis onder parketnummer 11/860551-12 van 10 december 2012 van de kinderrechter in de (voormalige) rechtbank te Dordrecht is de verdachte ter zake van gekwalificeerde diefstal in vereniging gepleegd veroordeeld - voor zover van belang - tot een werkstraf voor de duur van 70 (zeventig) uur, waarvan 35 (vijfendertig) uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is op grond van artikel 77y, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 28 december 2012.
Bij op tegenspraak gewezen vonnis onder parketnummer 10/682036-13 van 18 maart 2013 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam is de verdachte ter zake van openlijk met verenigde krachten geweld plegen tegen personen veroordeeld - voor zover van belang - tot een werkstraf voor de duur van 20 (twintig) uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is op grond van artikel 77y, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 2 april 2013.
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van deze vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd.
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij zich voor het einde van de proeftijden niet schuldig zal maken aan nieuwe strafbare feiten, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.
De rechtbank neemt in haar overweging mee dat door de jeugdreclassering ter terechtzitting te kennen is gegeven dat het contact tussen de jeugdreclassering en verdachte positief verloopt. De verdachte komt zijn afspraken goed na, gaat naar school en loopt stage.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 en is gebleken dat hij veel baat heeft bij de begeleiding door de jeugdreclassering, worden er termen aanwezig geacht de last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen niet te geven, doch in plaats daarvan (conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zoals opgenomen in de rapportage 2B van 27 januari 2014) de proeftijden te verlengen voor de duur van één jaar.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77cc, 77dd en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20(twintig)
uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
(nul) uurte verrichten werkstraf resteert;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partij
[naam aangeefster]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij[naam aangeefster] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil;
verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van 10 december 2012 onder parketnummer 11/860551-12 opgelegde voorwaardelijke werkstraf met één jaar;
verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van 18 maart 2013 onder parketnummer 10/682036-13 opgelegde voorwaardelijke werkstraf met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.L. van Dijke, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.A. van der Laan-Kuijt en A.A.J. de Nijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juni 2014.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A bij vonnis van 3 juni 2014:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op of omstreeks 06 augustus 2013, in elk geval in de periode van 01 augustus 2013 tot en met 11 augustus 2013 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam aangeefster] ([geboortedatum]) heeft/hebben gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam aangeefster],
hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- zijn/hun penis(sen) in haar vagina gebracht/gehouden en/of
- zijn/hun penis(sen) in haar mond gebracht/gehouden en/of
- zijn/hun vinger(s) in haar vagina gebracht/gehouden
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld en/of die bedreiging met (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) meermalen, althans eenmaal,
- haar heeft/hebben opgetild en/of op een bed heeft/hebben geplaatst en/of
- haar kleding heeft/hebben uitgetrokken en/of
- op haar is/zijn gaan liggen en/of
- haar hoofd/nek naar zijn/hun penis(sen) heeft/hebben geduwd en/of
- voorbij is/zijn gegaan aan haar (verbale en/of non-verbale) protesten
en/of (aldus) voor die [naam aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen
ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
hij op of omstreeks 06 augustus 2013, in elk geval in de periode van 01 augustus 2013 tot en met 11 augustus 2013 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of ander, althans alleen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, te weten met [naam aangeefster] (geboren [geboortedatum], buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam aangeefster], namelijk het door verdachte en/of zijn mededader
- brengen/houden van zijn/hun penis(sen) in haar vagina en/of
- brengen/houden van zijn/hun penis(sen) in haar mond en/of
- brengen/houden van zijn/hun vinger(s) in haar vagina
waarbij de seksuele handelingen (telkens) plaatsvonden in bijzijn van de medeverdachte;
art. 245 jo 47 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 november 2013 te Dordrecht
[naam aangeefster II] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam aangeefster II] (via Whatsapp) dreigend
de woorden toegevoegd :
- " Laat me nu niet naar je kk huis komen en kk iedereen afslachten!" en/of
- " Ik maak je dood, dat weet ik wel!",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

BIJLAGE B bij vonnis van 3 juni 2014:

Opgave bewijsmiddelen

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
1.
De bekennende verklaring van de verdachteop de terechtzitting van 20 mei 2014.
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie eenheid Rotterdam Dordrecht/Zwijndrechtse Waard (ZHZ) van 27 november 2013, nummer PL1810-2013366996-1, als bijlage gevoegd bij het (algemeen) proces-verbaal, registratienummer PL1800-2013375448 Z, van
4 december 2013.
(
proces-verbaal van aangifte door [naam aangeefster II]).