2.11.Het huidige bestemmingsplan is het bestemmingsplan “Groenzone”, vastgesteld in februari 2006. Op basis daarvan rust thans op het onteigende de bestemming recreatie. Aan de orde is de vraag of niet alleen dit bestemmingsplan, maar ook de aan dit bestemmingsplan voorafgaande 4e en 5e herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied bij de waardering van het onteigende moet worden geëlimineerd. De rechtbankdeskundigen rapporteren hierover:
“
Met inachtneming van de (…) door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunten komen deskundigen tot de conclusie dat de invloed van de krachtens het bestemmingsplan “Groenzone”
aan het onteigende gegeven recreatieve bestemming dient te worden geëlimineerd. Daartoe
overwegen zij het volgende.
Blijkens de tot de onteigeningstukken behorende zakelijke beschrijving en de inhoud van het
KB van 8 november 2010 waarbij de onderhavige gronden ter onteigening zijn aangewezen
maakt de omvorming van het gebied waarin het onteigende is gelegen deel uit van een sedert
1994 door de provincie Zuid-Holland ingezet beleid om doorlopende natuur- en recreatiegebieden te maken in de S-vormige open ruimte tussen de steden rond Den Haag en Rotterdam. Het
programma, in de betrokken beleidsstukken aangeduid als de “Groenblauwe Slinger”, is gericht
op het groen houden van deze gebieden en deze gebieden op sommige plekken uit te breiden
met de functies natuur en recreatie.
De reeds eerder in dit rapport geciteerde brief van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van
13 juli 1999 aan B en W van Berkel en Rodenrijs maakt duidelijk dat anno 1999 sprake was van
een reeds vrij duidelijk uitgekristalliseerd en op de realisering van de Groenblauwe Slinger gericht beleid, dat in de ogen van de provincie niet meer ter discussie stond en een einde diende te maken aan (volledige) glastuinbouwbestemmingen in het te transformeren gebied. Alleen een beperkte uitbreidingsmogelijkheid voor bestaande glastuinbouwbedrijven (de zogenaamde 2 hectare-regeling) zou voorlopig nog toelaatbaar zijn. Gemakshalve worden de citaten uit de betrokken brief waarin dit tot uitdrukking komt hierna nogmaals opgenomen:
‘Zoals u bekend is werkt de provincie al enige jaren voortvarend aan de realisering van de Groenblauwe Slinger, de ecologische recreatieve verbinding van Midden-Delfland naar het Groene Hart. De Groenzone Berkel-Pijnacker is onderdeel van de slinger dat de smalle, maar cruciaal verbindende schakel vormt tussen de qua omvang grotere gebieden van de Slinger.
In februari van dit jaar hebben Provinciale Staten de nota “Stad en land in balans” vastgesteld, het ontwikkelingsperspectief van de Groenblauwe Slinger. Dit perspectief geeft het langetermijnbeeld voor de inrichting en de organisatie van uitvoering, financiering en verdere planvorming van het gebied weer. Daarmee staat voor de provincie de ambitie om tot realisering van dit groengebied gekomen niet meer ter discussie, de Groenblauwe Slinger komt er. Voor de provincie is de Groenblauwe Slinger in de Zuidvleugel van de Randstad veruit het belangrijkste groenproject, juist met name in de omgeving waar de komende tien jaar tienduizenden nieuwe bewoners zullen komen. Wij vinden het van cruciaal belang dat die bewoners in hun directe omgeving kunnen recreëren en dat de aangrenzende gebieden van de VINEX-locaties duurzaam worden ingericht.’
(------)
‘Wij hebben met waardering geconstateerd dat uw raad in 1998 een voorbereidingsbesluit heeft genomen voor het gebied in de Groenzone met een (volledige) glastuinbouwbestemming. Onzes inziens was dit besluit niet alleen noodzakelijk om als overheid geloofwaardig te blijven, maar ook om slagvaardig tot verdere besluitvorming met betrekking tot de realisering te kunnen komen. Wij hopen daarom ook dat dit voorbereidingsbesluit aaneensluitend gevolgd zal worden door het vaststellen van een bestemmingsplan waarin de zogenaamde 2 hectareregeling is opgenomen. Deze regeling is naar ons oordeel in de tussenfase van planvorming tot realisering een goede middenweg om enerzijds verdere “verglazing” tegen te gaan en anderzijds tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde belangen van de betrokken tuinders. In dit verband willen wij er nog op wijzen dat de agrarische sector naar ons oordeel niet wordt gedupeerd, mits er snel duidelijkheid komt.’
Deze brief is gevolgd door overleg tussen de rijksoverheid, de provincie en de gemeenten, welk
overleg heeft geleid tot een intentieverklaring die op 22 november 2001 is ondertekend door het
(toenmalige) ministerie van LNV, de provincie Zuid-Holland en de (toenmalige) gemeenten Berkel
en Rodenrijs en Pijnacker. In deze intentieverklaring zijn vastgelegd de tussen de betrokken
overheden gemaakte afspraken over het met het oog op de realisering van de Groenblauwe Slinger
te voeren beleid inzake planologische invulling en grondverwerving. Blijkens de intentieverklaring
werd onder meer afgesproken dat de provincie de doorwerking van de provinciale plannen in de
gemeentelijke bestemmingsplannen zal bevorderen, en dat de betrokken gemeenten voor de
beoogde groengebieden een aanvang zullen nemen met de planologische verankering van de
benodigde “groene” aanduidingen door middel van herziening van bestemmingsplannen en
voorbereidingsbesluiten. Ook werd afgesproken dat de gemeenten zich in de periode voorafgaand
aan het aanpassen van de bestemmingsplannen zullen inspannen om activiteiten te voorkomen die
strijdig zijn met de beoogde groene doelstelling voor het gebied.
Op streekplanniveau werden de plannen voor de realisering van de Groenblauwe Slinger
vastgelegd in het streekplan Rijnmond van 1996, het streekplan Zuid-Holland West van 2003 en
het streekplan/ structuurplan RR2020 van 2005 (zie de eerder in dit rapport opgenomen citaten uit
deze streekplannen).
In oktober 2004 werd in opdracht van de provincie het “Masterplan Groenzone” vervaardigd voor
de inrichting van Groenzone Berkel en Bergboezem Oude Leede. Dit Masterplan moest blijkens
de inleiding dienen als “onderlegger” voor de op groenbestemmingen gerichte herziening van de
gemeentelijke bestemmingsplannen. In de inleiding wordt tevens vermeld dat het Masterplan met
zijn schaalniveau van 1:10.000 nog niet de gedetailleerdheid van een inrichtingsplan heeft, maar
wel voldoende informatie geeft voor “de planologische vertaling van de functieveranderingen in
het gebied”.
In september 2009 werd door de Dienst Landelijk Gebied een voorontwerp gemaakt voor de
inrichting van de groenzone Berkel-Pijnacker met als startpunt het Masterplan Groenzone van
2004 en met verwerking van een aantal wijzigingen en detailleringen alsmede inpassing van
enkele nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Dit voorontwerp, dat ter inzage heeft gelegen ter
voorbereiding van het onteigenings-KB van 8 november 2010, vormt blijkens de inleiding het
eindpunt in het proces van planvorming op het schaalniveau van de hele Groenzone. In december
2011 is het voorontwerp voor wat betreft het gebiedsgedeelte waarin het onteigende is gelegen
gevolgd door een Definitief Ontwerp voor het als “De Groenzoom” aangeduide (smalste)
onderdeel binnen de Groenblauwe Slinger.
Op gemeentelijke niveau vigeerde ter plaatse van het onteigende vanaf 1983 het in 1978 vast
gestelde bestemmingsplan “Landelijk Gebied” van de toenmalige gemeente Berkel en Rodenrijs.
In dit bestemmingsplan had een deel van het onteigende een agrarische bestemming die zonder
meer glastuinbouw met kassenbouw toeliet. Blijkens de eerder in dit rapport weergegeven
gemeentelijke planologische ontwikkelingen is deze bestemming gehandhaafd bij de 1e, 2e en 3e
herziening van dit bestemmingsplan, en is de glastuinbouwmogelijkheid bij de 4e herziening in
2000 gedeeltelijk geschrapt en vervangen door de beperkte 2 hectareregeling. Aangezien de
provincie een verdergaande beperking van de glastuinbouwmogelijkheid verlangde en daarom aan
de 4e herziening (gedeeltelijk) goedkeuring onthield, is op 29 november 2001 door de
gemeenteraad een 5e herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied vastgesteld, waarin
(in ieder geval voor wat betreft het onteigende) alle mogelijkheden voor de realisering van
glastuinbouw binnen de agrarische bestemming werden gereduceerd tot de 2 hectareregeling. Voor
gronden (zoals het onteigende) waarop nog geen glastuinbouw was gerealiseerd bracht dit met zich
mee dat alleen een tot 2 ha (eventueel met vrijstelling tot 3 ha) gemaximeerd glastuinbouwareaal
werd toegestaan als uitbreiding van een reeds op naastgelegen grond bestaand glasminbouwbedrijf.
In het raadsvoorstel van 29 november 2001 werd deze beperking van de glastuinbouwmogelijkheden gemotiveerd met de overweging dat hiermee een effectief planologisch instrument voorhanden
kwam om verdere dichtslibbing met glas van het gebied van de Groenzone te voorkomen.
In februari 2006 werd het vigerende bestemmingsplan Groenzone vastgesteld, waarin de agrarische
bestemming van het onteigende (annex de reeds eerder planologisch gereduceerde
glastuinbouwmogelijkheid) werd vervangen door de vigerende recreatieve bestemming. In bij dit
bestemmingsplan behorende toelichting, waarin wordt verwezen naar de provinciale en regionale
planvorming, wordt vastgesteld dat de in het plan opgenomen Groenzone onderdeel uitmaakt van
de Groenblauwe Slinger.
Deskundigen concluderen dat zowel ten tijde van de vaststelling van de 4e en 5e herziening van het
bestemmingsplan Landelijk Gebied als ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan
“Groenzone” sprake was van een voor toepassing van art 40c 0w voldoende concreet plan, gericht
op de aanleg van de Groenzone als werk waarvoor onteigend wordt. Dat na de vaststelling van de
bestemmingsplannen het plan voor de aanleg van de Groenzone nog verder is geconcretiseerd, doet
hieraan blijkens het arrest van de Hoge raad van 8 februari 2013 niet af. Dit leidt tot de slotsom dat
zowel de op bescherming van de aanleg van de Groenzone gerichte beperking van de
glastuinbouwmogelijkheden in de 4e en 5e herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied
als de op aanleg van de Groenzone gerichte recreatiebestemming in het bestemmingsplan
Groenzone niets anders zijn dan de juridisch-planologische onderbouwing en regelingen die de
beoogde aanleg van het werk waarvoor onteigend wordt mogelijk moeten maken, en dat de
nadelige invloed daarvan bij de waardebepaling moet worden geëlimineerd. Dat brengt met zich
mee dat voor de waardebepaling tot uitgangspunt moet worden genomen de planologische
toestand, vastgelegd in het bestemmingsplan Landelijk Gebied van 1978 en de 1e, 2e en 3e
herziening daarvan. Voor zover aan het onteigende krachtens deze bestemmingsplannen een
agrarische bestemming met de onbeperkte mogelijkheid van glastuinbouw was gegeven (de bestemming “A” zonder letteraanduiding en tot de bestemming “A(zbkk)”, agrarische doeleinden
waarbij blijkens de aanduiding “zbkk” op de plankaart zijn toegestaan gebouwen t.b.v. de tuintuinbouw en “kleine gebouwen” t.b.v. andere agrarische bedrijven), dient deze bestemming het
richtsnoer voor de waardebepaling te vormen.”