Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[eiser1],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 29 januari 2014, met de daaraan ten grondslag liggende processtukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 15 april 2014.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- het feit dat beide partijen wisten dat het schildersbedrijf niet in staat was de facturen van [gedaagde] te voldoen;
- de omstandigheid dat sprake was van een betalingsachterstand van meer dan 150 dagen;
- de omstandigheid dat de factuur met betrekking tot de verkoop was geantedateerd op 28 januari 2013;
- de aard van de transactie; uit de omstandigheid dat [gedaagde] de goederen heeft doorverkocht blijkt dat het [gedaagde] niet ging om verkrijging van de bedrijfsmiddelen, maar om voldoening van (een gedeelte van) haar facturen;
- de omstandigheid dat [gedaagde] de dag volgend op de verkoop alle door haar aan het schildersbedrijf verhuurde materialen heeft teruggehaald; zoals de curator terecht heeft betoogd volgt hieruit dat ook [gedaagde] er geen vertrouwen in had dat het schildersbedrijf de inmiddels sterk gereduceerde vordering aan [gedaagde] in de toekomst zou kunnen betalen. Voorts wist [gedaagde] althans had zij redelijkerwijs moeten weten dat door het weghalen van materiaal bij diverse opdrachtgevers van het schildersbedrijf enerzijds de aldaar door het schildersbedrijf te verrichten werkzaamheden vertraging zouden oplopen, en anderzijds dat hierdoor de problemen bij het schildersbedrijf in breder verband bekend zouden worden;
- het feit dat het faillissement is gevolgd enkele weken na de transactie.
1.788(2 × tarief € 894,00)