ECLI:NL:RBROT:2014:4744

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
C-10-436095_11062014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige belastingaanslagen en rentevergoeding

In deze zaak vordert de besloten vennootschap HYDEPARK INVESTMENTS B.V. schadevergoeding van de Inspecteur van de Belastingdienst en de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige belastingaanslagen en het niet vergoeden van rente over terugontvangen vennootschapsbelasting. De rechtbank Rotterdam heeft op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin de vordering van Hydepark grotendeels is toegewezen. De procedure is gestart naar aanleiding van een aanslag vennootschapsbelasting 2002 die aanvankelijk onjuist was vastgesteld. Hydepark heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld, wat leidde tot een vermindering van de aanslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat Hydepark geen rentevergoeding heeft ontvangen over de terugontvangen belasting, wat volgens haar onrechtmatig is. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van de invorderingsrente over het onverschuldigd betaalde bedrag, evenals de buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft echter Hydepark niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tegen de Inspecteur, omdat deze niet als zelfstandig partij kan optreden in civiele procedures. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de belastingautoriteiten en de rechten van belastingplichtigen in het kader van onrechtmatige belastingheffingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/436095 / HA ZA 13-1078
Vonnis van 11 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HYDEPARK INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Doorn,
eiseres,
advocaat mr. A.J.W. Brussee te Lieveren,
tegen

1.DE INSPECTEUR VAN DE BELASTINGDIENST (belastingdienst /

Rotterdam / kantoor Rotterdam),
kantoorhoudend te Rotterdam,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Financiën / de Inspecteur van de belastingdienst / Rotterdam / kantoor Rotterdam),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagden,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Hydepark, de Inspecteur en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 februari 2014 en de daarin genoemde processtukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
Hydepark houdt zich bezig met het deelnemen in, het samenwerken met, het financieren van, het administreren van, het voeren van de directie over of het zich op andere wijze interesseren bij andere vennootschappen en/of ondernemingen. Tot 26 maart 2012 was haar naam Holding Calling Card International B.V. (hierna zonder onderscheid: Hydepark).
2.2.
Hydepark hield tot 20 juli 2005 alle aandelen in Calling Card International B.V. (hierna: CCI). Zij heeft met CCI tot die datum een fiscale eenheid gevormd. CCI is op 17 januari 2006 gefailleerd.
met betrekking tot vennootschapsbelasting 2002
2.3.
Op 31 maart 2006 heeft de Inspecteur aan Hydepark een aanslag vennootschapsbelasting 2002 opgelegd van € 173.508,00 naar een belastbaar bedrag van € 506.540,00. De uiterste vervaldag was 31 mei 2006. Hydepark heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend. Het bedrag is deels voldaan door verrekening met een teruggave vennootschapsbelasting 2001 (genoemd onder 2.12)
2.4.
Op 18 augustus 2007 is bij beslissing op bezwaar de aanslag vennootschapsbelasting 2002 verminderd tot € 166.125,00 naar een belastbaar bedrag van € 485.142,00. Hydepark heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het bedrag waarmee de aanslag werd verminderd is terugbetaald en daarover is invorderingsrente vergoed.
2.5.
Op 21 februari 2009, 28 februari 2009 en 31 maart 2009 heeft de Inspecteur vanwege verrekening van verliezen het belastbare bedrag van de vennootschapsbelasting 2002 opnieuw vastgesteld waarbij het uiteindelijk op nihil is gesteld. Ook het bedrag van de aanslag is op nihil gesteld. De te verrekenen / terug te geven bedragen waren € 27.322,00, € 113.447,00 respectievelijk € 25.356,00. (hierna: de carry backbeschikkingen).
2.6.
Op 21 december 2009 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het beroep tegen de beslissing op bezwaar d.d. 18 augustus 2007 gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 146.525,00. Deze uitspraak is op 22 oktober 2010 bevestigd door het gerechtshof 's-Gravenhage. De definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2002 is vastgesteld op € 49.303,00.
2.7.
Op 6 september 2011 heeft Hydepark de Ontvanger der rijksbelastingen (hierna: de Ontvanger) verzocht om afgifte van een voor bezwaar vatbare beschikking betreffende aan haar te betalen invorderingsrente over de verminderingen van de aanslag vennootschapsbelasting 2002 (genoemd onder 2.5).
2.8.
Op 14 november 2011 heeft de Ontvanger Hydepark meegedeeld dat geen voor bezwaar vatbare beschikking wordt afgegeven omdat er geen wettelijk voorschrift of beleidsregel bestaat op grond waarvan beschikkingen invorderingsrente worden gegeven. Hydepark heeft tegen deze beslissing een bezwaarschrift ingediend, waarin de Ontvanger Hydepark niet ontvankelijk heeft verklaard. Hydepark heeft daartegen beroep ingesteld.
2.9.
Op 18 juli 2012 heeft de rechtbank 's-Gravenhage het beroep van Hydepark ongegrond verklaard. Hydepark heeft hierin berust. In het proces-verbaal waarin de uitspraak is opgenomen is onder meer het volgende overwogen:
"Gelet op de beperking van de toegang tot de bestuursrechter in artikel 8:5, eerste lid van de Awb en onderdeel I van de bijlage bij de Awb voor ingevolge de Invorderingswet 1990 genomen besluiten, de op deze beperking gemaakte uitzondering voor besluiten genomen op grond van artikel 30 van de Invorderingswet 990 en de nadere beperking van de toegang tot de bestuursrechter in artikel 30, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 gelezen in samenhang met in het bijzonder artikel 26 van de AWR, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de bij de brief van 14 november 2011 bekend gemaakte beschikking een voor bezwaar vatbare beschikking dan wel een schriftelijke weigering om een zodanige beschikking te nemen behelst. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende:
1e. een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR is een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, die bij of krachtens de wet als voor bezwaar vatbare beschikking is aangewezen;
2e. in artikel 30, eerste lid, eerste volzin, van de Invorderingswet 1990 is, voor zover hier van belang, uitsluitend de beschikking waarbij het bedrag van de invorderingsrente wordt vastgesteld aangewezen als voor bezwaar vatbare beschikking;
3e. de tweede volzin van artikel 30, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 betreft slechts de bekendmaking van het bedrag van de invorderingsrente en kan niet als aanwijzing van een aparte voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR worden aangemerkt;
4e. de brief van 14 november 2011 behelst een ambtshalve genomen besluit over de door eiseres gevraagde vermindering of teruggaaf van de bij een eerdere, voor bezwaar vatbare beschikking vastgestelde invorderingsrente, dan wel een ambtshalve gegeven weigering van een zodanig besluit; zij behelst geen op de voet van artikel 30, eerste lid, eerste volzin, van de Invorderingswet 1990 genomen, voor bezwaar vatbare beschikking of een schriftelijke weigering daarvan.
5e. tegen een ambtshalve genomen besluit over de vermindering of teruggaaf van invorderingsrente staat geen beroep open en kan dus evenmin bezwaar worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de ambtshalve gegeven weigering van een zodanig besluit."
2.10.
Hydepark heeft bij de kantonrechter Rotterdam een procedure tegen de Ontvanger aanhangig gemaakt, waarbij zij op de grond dat de Ontvanger onrechtmatig zou hebben gehandeld vergoeding van renteschade heeft gevorderd. Op 8 maart 2013 heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen. Hydepark heeft in die uitspraak berust.
met betrekking tot vennootschapsbelasting 2001
2.11.
Op 25 januari 2006 heeft de Inspecteur aan CCI een naheffingsaanslag loonbelasting 2003 van € 253.531,00 opgelegd. Tegen deze naheffingsaanslag is bezwaar gemaakt. Tegen de beslissing op bezwaar is beroep ingesteld. Van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage is hoger beroep ingesteld. De naheffingsaanslag loonbelasting 2003 is op grond van het arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage verminderd met een bedrag van € 169.044,00.
2.12.
Op 12 augustus 2006 heeft de Inspecteur de aan Hydepark opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2001 vanwege verrekening van verliezen verminderd met een bedrag van € 467.140,00. De Ontvanger heeft vervolgens op 14 september 2006 aan Hydepark meegedeeld dat de teruggave aan haar van € 439.346,00 onder meer is verrekend met de naheffingsaanslag loonbelasting 2003 van € 242.309,00 op naam van CCI.
2.13.
De Ontvanger heeft bij brief van 23 maart 2010 aan Hydepark meegedeeld dat de vermindering van de naheffingsaanslag loonbelasting 2003 niet wordt uitgekeerd aan Hydepark, maar wordt verrekend met openstaande belastingaanslagen op naam van CCI.
2.14.
Hydepark is een procedure tegen de Ontvanger en de Staat gestart waarbij zij - kort samengevat - heeft gevorderd dat aan haar het bedrag wordt (terug)betaald waarmee de naheffingsaanslag loonbelasting 2003 is verminderd omdat zij die naheffingsaanslag door middel van verrekening (zie onder 2.12) heeft betaald. De rechtbank Rotterdam, sector civiel recht, heeft de vordering van Hydepark grotendeels toegewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof 's-Gravenhage, afdeling civiel recht, op 6 juli 2013 de Ontvanger veroordeeld tot betaling aan Hydepark van € 168.211,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 maart 2010. Tegen deze beslissing is beroep in cassatie ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Hydepark vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat de handelwijze van de Inspecteur en de Staat, althans de Inspecteur dan wel de Staat, jegens Hydepark onrechtmatig is en dat de Inspecteur en de Staat hoofdelijk, althans de Inspecteur dan wel de Staat, daarom jegens Hydepark aansprakelijk zijn/is voor de door Hydepark geleden en nog te lijden schade;
de Inspecteur en de Staat hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans de Inspecteur dan wel de Staat, primair veroordeelt tot het vergoeden van schade met betrekking tot de vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting 2002, primair te berekenen op een bedrag van € 17.065,00, subsidiair op een bedrag van € 14.981,00, dan wel meer subsidiair op een bedrag van € 14.876,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 november 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,
dan wel subsidiair veroordeelt tot een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
de Inspecteur en de Staat hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans de Inspecteur dan wel de Staat, primair veroordeelt tot het vergoeden van schade met betrekking tot de vermindering van de aanslag vennootschapsbelasting 2001, primair te berekenen op een bedrag van € 34.329,00, subsidiair op een bedrag van € 31.841,00, dan wel meer subsidiair op een bedrag van € 27.929,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening,
dan wel subsidiair veroordeelt tot een in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling primair van de Inspecteur en de Staat hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans de Inspecteur dan wel de Staat, primair in de werkelijke kosten van deze procedure ten bedrage van € 5.162,00 plus nog nader te begroten, dan wel subsidiair op een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 6:119 en 6:120 lid 1 BW over deze proceskosten (primair) vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis dan wel (subsidiair) vanaf veertien dagen na de datum van de betekening van het te wijzen vonnis;
met veroordeling primair van de Inspecteur en de Staat hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, althans de Inspecteur dan wel de Staat, primair van de daadwerkelijke buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.265,00, subsidiair vergoeding van die kosten volgens Rapport Voorwerk II en meer subsidiair vergoeding op basis Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, plus vergoeding over het aldus vast te stellen bedrag van de wettelijke rente ter zake tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van de Inspecteur en de Staat hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de nakosten van deze procedure waaronder te verstaan het nasalaris van de advocaat te begroten op een bedrag van € 131,00 zonder betekening of een bedrag van € 199,00 met betekening,
dan wel in geval van een conventionele en reconventionele vordering te begroten op een bedrag van € 205,00 zonder betekening of een bedrag van € 273,00 met betekening,
deze genoemde nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 6:119 en 6:120 lid 1 BW over deze proceskosten (primair) vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis dan wel (subsidiair) vanaf veertien dagen na de datum van de betekening van het te wijzen vonnis,
dan wel - indien veroordeling in de nakosten niet mogelijk of toewijsbaar is - op grond van het bepaalde in artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afgifte van een bevelschrift waarin de Inspecteur en de Staat hoofdelijk des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld tot betaling van de bedoelde nakosten vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in de artikelen 6:119 en 6:120 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek over deze proceskosten (primair) vanaf veertien dagen na de datum van het te geven bevelschrift dan wel (subsidiair) vanaf veertien dagen na de datum van de betekening van het te geven bevelschrift betreffende de conventionele en een mogelijke reconventionele vordering;
3.2.
Het verweer van de Inspecteur en de Staat strekt tot afwijzing van de vorderingen en - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Hydepark in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

inleiding

4.1.
Hydepark stelt dat de Inspecteur onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door (a) de aanslag vennootschapsbelasting 2002 aanvankelijk onjuist vast te stellen en (b) de naheffingsaanslag loonbelasting 2003 aanvankelijk onjuist vast te stellen. Daarom dient de Inspecteur en/of de Staat de door haar daardoor geleden schade te vergoeden. Deze schade bestaat volgens Hydepark uit gederfde rente die primair wordt gesteld op de wettelijke rente, subsidiair op de invorderingsrente en meer subsidiair op de ABN AMRO Euro basisrente.
4.2.
De Inspecteur en de Staat hebben zich verweerd waarbij zij onder meer hebben aangevoerd dat Hydepark niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering jegens de Inspecteur. Op dit verweer wordt eerst ingegaan.
Vervolgens worden de verwijten van Hydepark sub (a) en (b) besproken. Zoals onder 2.9 is weergegeven heeft de bestuursrechter immers geoordeeld dat geen bezwaar en beroep openstaat tegen de weigering van de Ontvanger een voor bezwaar vatbare beschikking betreffende invorderingsrente over de verminderde aanslag vennootschapsbelasting 2002 af te geven. Hieruit volgt dat voor Hydepark geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat die kan leiden tot een resultaat dat vergelijkbaar is met wat hij in deze procedure heeft gevorderd. Daarmee staat voor Hydepark de gang naar de burgerlijke rechter open.
ontvankelijkheid vordering op de Inspecteur
4.3.
De Inspecteur en de Staat hebben aangevoerd dat de Inspecteur slechts bestuursorgaan is en dat er - anders dan voor de Ontvanger - geen bijzondere regel inzake de procesbevoegdheid van de Inspecteur in civielrechtelijke geschillen bestaat.
Dit verweer treft doel. De Inspecteur is niet te beschouwen als een natuurlijk persoon of rechtspersoon en is daarmee evenmin gelijk te stellen, terwijl ten aanzien van zijn processuele positie geen wettelijke regeling is getroffen. Daarom kan hij in een civiele procedure niet zelfstandig als partij optreden. Hydepark zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen jegens de Inspecteur. Hierna zal alleen nog over de Staat als gedaagde partij worden gesproken.
ad (a) vennootschapsbelasting 2002
4.4.
Hydepark is van mening dat zij ten onrechte geen rentevergoeding heeft ontvangen over de reeds betaalde maar terug ontvangen vennootschapsbelasting 2002. Zij acht het onjuist dat de Ontvanger daartoe met een beroep op artikel 28 lid 6 Invorderingswet 1990 niet is overgegaan vanwege de eerdere carry-backbeschikkingen waardoor de aanslag reeds op nihil was gesteld toen definitief vast kwam te staan dat de Inspecteur de aanslag onjuist had vastgesteld. De Inspecteur heeft volgens Hydepark onrechtmatig gehandeld. Zij stelt hierdoor rentenadeel te hebben geleden over de te veel betaalde belasting.
4.5.
De Staat heeft bestreden dat er causaal verband bestaat tussen de onjuist vastgestelde aanslag vennootschapsbelasting 2002 en het rentenadeel waarvan Hydepark vergoeding vordert. Dat rentenadeel is in de visie van de Staat veroorzaakt door het handelen van de Ontvanger als degene die is overgegaan tot verrekening.
4.6.
Met de onherroepelijk geworden uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 22 oktober 2010 is komen vast te staan dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld jegens Hydepark door de aanslag vennootschapsbelasting 2002 op een te hoog bedrag vast te stellen. Deze onrechtmatigheid is aan de Staat toe te rekenen. Dat de schade die Hydepark ten gevolge van deze onrechtmatige daad leidt eerst intreedt ten gevolge van de beslissing van de Ontvanger van 12 augustus 2006 tot voldoening van de - naar later is vastgesteld onjuiste - aanslag door verrekening maakt niet dat de Staat niet aansprakelijk kan worden gehouden voor die schade. Accepteren van een dergelijk verweer zou er immers ook toe leiden dat, indien Hydepark ervoor had gekozen de aanslag zelf te voldoen, de Staat niet meer aansprakelijk zou zijn voor schade ten gevolge van een te hoge aanslag omdat pas de beslissing tot betaling het definitieve nadeel van die onrechtmatige aanslag tot gevolg heeft.
4.7.
Hydepark heeft haar schade primair gesteld op de wettelijke rente over het onverschuldigd betaalde deel van de belastingaanslag. De Staat is daarentegen van mening dat geen ruimte is voor vergoeding van wettelijke rente.
4.8.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 september 2005 (ECLI:NL:HR: 2005:AT2884) aan de hand van de wetsgeschiedenis van de Invorderingswet 1990 vastgesteld dat daarin een uitputtende regeling gegeven is als het gaat om de vergoeding van renteschade wegens terugbetaling van een belastingbedrag en dat daarnaast geen plaats is voor op het burgerlijk recht gebaseerde (aanvullende) vergoeding van compensatoire interesten, ook niet als het gaat om teruggaven van belasting wegens een naderhand door de belastingrechter vernietigde aanslag en de Staat deswege uit onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte renteschade. Gelet op deze vaste rechtspraak is geen ruimte voor vergoeding van de wettelijke rente; de onder 3.1 sub b. weergegeven vordering zal in zoverre worden afgewezen.
4.9.
Hydepark is subsidiair van mening dat haar schade gesteld kan worden op het voor de invorderingsrente geldende percentage vanaf de datum van de aanslag vennootschapsbelasting 2002 tot de datum van de carry backbeschikkingen.
De Staat heeft opgemerkt dat zij uit coulance bereid is een vergoeding te betalen ter hoogte van de invorderingsrente over een bedrag van € 27.322,00 en € 85.343,00 vanaf 31 mei 2006 tot 22 november 2008 respectievelijk 29 november 2008. Dit zijn de bedragen die Hydepark volgens de Staat zou hebben ontvangen als de Ontvanger bij de vermindering die tot de terugbetaling van het bedrag van € 112.665,00 heeft geleid, wel invorderingsrente had vergoed.
4.10.
Uitgangspunt bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding is dat de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. De omvang van de schade moet daarom worden bepaald door een vergelijking van de toestand zoals die in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het schadeveroorzakende feit niet zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal daarbij aansluiting zoeken bij het stelsel van heffings- en invorderingsrente omdat dat stelsel blijkens de totstandkomingsgeschiedenis beoogt in belastingzaken een exclusieve regeling voor rentenadeel te geven. Dit leidt ertoe dat de schade van Hydepark wordt begroot op de invorderingsrente. Dat is de rente die vergoed zou zijn indien de destijds in artikel 28 lid 6 Invorderingswet 1990 opgenomen regel dat geen invorderingsrente wordt vergoed in geval van verrekening van verliezen, dit niet had geblokkeerd. De periode waarover deze rente vergoed wordt loopt vanaf de eerste dag na de laatste vervaldag tot en met de dag waarop de verminderingsbeschikking is gedagtekend (Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 artikel 6). De door Hydepark opgestelde berekening wordt daarom niet gevolgd voor zover daarin rekening is gehouden met een rentevergoeding over de maanden april en mei 2006. De Staat dient vanaf 1 juni 2006 tot en met 22 november 2008 invorderingsrente te vergoeden over een bedrag van € 112.665,00 en vanaf 23 november 2008 tot en met 29 november 2008 over een bedrag van € 85.343,00. De vordering van Hydepark zal in deze vorm worden toegewezen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de conform deze uitgangspunten op te stellen berekening niet tot onduidelijkheden leidt. Zoals Hydepark heeft gevorderd zal de Staat worden veroordeeld tot betaling van wettelijke rente vanaf 29 november 2008 over de aldus vast te stellen bedragen.
ad (b) vennootschapsbelasting 2001
4.11.
Hydepark is voorts van mening dat zij over de periode van 12 augustus 2006 tot 4 maart 2010 ten onrechte geen rentevergoeding heeft ontvangen over de door haar door middel van verrekening betaalde naheffingsaanslag loonbelasting 2003. Deze is onjuist vastgesteld en het gerechtshof 's-Gravenhage heeft op 16 juli 2013 geoordeeld dat het daarmee gemoeide bedrag aan Hydepark terug moest worden betaald. Hydepark stelt dat zij door de onrechtmatige daad van de Inspecteur, die de onjuiste aanslag heeft opgelegd, de beschikking over dit bedrag heeft gemist en dat zij daardoor schade heeft geleden.
4.12.
De Staat heeft betoogd dat het gerechtshof 's-Gravenhage de vordering tot vergoeding van wettelijke rente vanaf 12 augustus 2006 reeds heeft afgewezen. Dit arrest is echter gewezen tussen Hydepark en de Ontvanger. Daarom volgt de rechtbank de Staat niet voor zover hij zou menen dat de vordering reeds vanwege die afwijzing niet toewijsbaar is.
4.13.
Vast staat dat de Inspecteur onrechtmatig jegens CCI heeft gehandeld door een onjuiste naheffingsaanslag loonbelasting 2003 op te leggen. Zoals de Staat heeft aangevoerd betekent dit niet dat de Inspecteur ook onrechtmatig jegens Hydepark heeft gehandeld. Hydepark is immers niet de normadressaat van die aanslag en is daarbij niet rechtstreeks betrokken. Eerst vanaf de datum dat de Ontvanger die naheffingsaanslag verrekende met de teruggave van vennootschapsbelasting 2001 is sprake van betrokkenheid van Hydepark. Dit leidt ertoe dat de Inspecteur niet onrechtmatig jegens Hydepark heeft gehandeld; het onder 3.1 sub c. gevorderde zal worden afgewezen.
overig
4.14.
Hydepark heeft ook gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de handelwijze van de Staat onrechtmatig is jegens Hydepark en dat hij daarom aansprakelijk is voor de schade van Hydepark. Deze vordering - als weergegeven onder 3.1 sub a. - zal worden afgewezen omdat Hydepark daarbij naast haar vordering tot vergoeding van haar schade onvoldoende belang heeft.
kosten
4.15.
Hydepark vordert ter zake van buitengerechtelijke kosten primair een bedrag van € 2.265,00, zijnde de daadwerkelijke, door haar gemaakte kosten, subsidiair een vergoeding conform het Rapport Voorwerk II en meer subsidiair conform het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten.
4.16.
Op grond van artikel 6:96 aanhef en onder b en c BW komen als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alsmede redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens voor zover de regels betreffende proceskosten van toepassing zijn.
De door Hydepark opgevoerde kosten zijn deels niet als buitengerechtelijke kosten aan te merken. Het primair gevorderde bedrag is reeds daarom niet voor toewijzing vatbaar. De subsidiaire vordering is wel toewijsbaar. Het betreft redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar. Nu Hydepark niet anders heeft gevorderd, zal de rechtbank de rente toewijzen met ingang van de dag der dagvaarding.
4.17.
De Staat zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Er is geen grond voor toewijzing van het bedrag van de werkelijke kosten, zoals Hydepark primair heeft gevorderd. De kosten aan de zijde van Hydepark worden begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.700,71
4.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart Hydepark niet ontvankelijk in haar vordering jegens de Inspecteur;
5.2.
veroordeelt de Staat tot betaling aan Hydepark van een schadevergoeding ten bedrage van de invorderingsrente over de periode:
- vanaf 1 juni 2006 tot en met 22 november 2008 over € 112.665,00,
- vanaf 23 november 2008 tot en met 29 november 2008 over een bedrag van € 85.343,00,
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze bedragen met ingang van 29 november 2008 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt de Staat tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 1.788,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 4 oktober 2013 tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van Hydepark tot op heden begroot op € 3.700,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt de Staat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de Staat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.2, 5.3, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.
2066 / 1974