ECLI:NL:RBROT:2014:4626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
10/731132-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachte raad bewezen verklaard na gewelddadige confrontatie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn ex-vrouw. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd en had als raadsman mr. O.J. Much. De tenlastelegging betrof het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van het slachtoffer, dat op 6 juni 2013 om het leven was gekomen. De officier van justitie, mr. M.C. Loman, stelde dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld, wat door de rechtbank werd bevestigd. De verdachte had voorafgaand aan de daad meerdere keren gedreigd het slachtoffer te vermoorden als zij een nieuwe relatie zou aangaan. Op de dag van het delict had hij tape en touw aangeschaft, wat duidde op zijn voornemen om het slachtoffer te doden.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte het slachtoffer met een klauwhamer had geslagen, haar had gewurgd en haar mond en neus had afgeplakt met tape. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende gelegenheid had om na te denken over zijn daden en dat zijn handelen niet het gevolg was van een plotselinge woede-uitbarsting, maar van een weloverwogen beslissing. De rechtbank achtte de voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van moord maar van doodslag.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 18 jaar op, met aftrek van voorarrest, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij voor de kosten van een grafsteen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden, die hun moeder hadden verloren door de gruwelijke daad van de verdachte. De uitspraak werd gedaan in het kader van de toepassing van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar achtte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[Verdachte],

geboren te [Geboorteplaats] op [geboortedatum],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen,
raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. M.C. Loman heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (moord);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar met aftrek van voorarrest, met als bijkomende straf het vergoeden aan de nabestaanden van de kosten van een grafsteen ad € 5.009,40 .
BEOORDELING VAN HET TENLASTEGELEGDE
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich op 6 juni 2013 schuldig heeft gemaakt aan moord op het slachtoffer [slachtoffer], omdat uit de bewijsmiddelen kan blijken dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad:
De verdachte heeft meermalen gezegd dat hij het slachtoffer zou vermoorden als hij erachter zou komen dat zij een nieuwe vriend had. Toen hij zich op 7 juni 2013 op het politiebureau meldde, zei hij zelf: “Ik heb mijn ex-vrouw vermoord.”
Op de dag van het delict heeft de verdachte tape en touw aangeschaft, ten behoeve van zijn voornemen haar van het leven te beroven. Voorts heeft de verdachte het slachtoffer zeventien keer met een klauwhamer geslagen, heeft hij haar meermalen in het gezicht geslagen en gestompt, heeft hij haar gewurgd, haar mond en neus afgeplakt met tape, haar polsen op haar rug vastgebonden en het slachtoffer op haar buik neergelegd.
Gedurende al deze handelingen was er voldoende gelegenheid tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Omdat de verdachte het feit niet heeft gepleegd met voorbedachte raad, dient hij te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde moord.
De raadsman heeft bepleit dat de voorbedachte raad, als in een vooropgezet plan, niet bewezen kan worden. Hij heeft dat met drie argumenten onderbouwd.
1.
Ondanks dreigementen van de verdachte in het verleden, dat hij zijn ex-vrouw zou vermoorden als ze een nieuwe vriend zou krijgen, heeft hij, juist nadat hij had ontdekt dat zij een nieuwe partner had, de hoop op een relatie met haar niet opgegeven en heeft hij zijn zoon gevraagd daarin te bemiddelen. De verdachte was geschokt, maar niet kwaad, en vroeg zich af hoe hij haar zou kunnen terugwinnen.
2.
Na de ontdekking dat zij een nieuwe relatie had, heeft de verdachte zijn ex-vrouw gesmeekt om bij hem terug te komen. Het is aannemelijk dat hij haar mee nam naar zijn huis om haar ervan te overtuigen bij hem terug te komen, niet om haar te vermoorden.
3.
Er was geen vooropgezet plan waarin het tape en touw een logische rol spelen. Van de tape en het touw dat de verdachte op 6 juni 2013 gekocht heeft is alleen het touw gebruikt om de handen van het slachtoffer te binden. De verdachte heeft bovendien een aannemelijke verklaring gegeven voor de aanschaf van die spullen.
Ook kan er geen sprake zijn van voorbedachte raad die in een kort tijdsbestek is ontstaan, aldus de raadsman. De verdachte heeft namelijk gehandeld in een opwelling, een uitbarsting van woede. Er lijkt een vechtpartij te hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer]. Het gegeven dat de verdachte de polsen van het slachtoffer daarna heeft vastgebonden is eveneens een contra-indicatie voor moord. De verdachte was er op dat moment van overtuigd dat [slachtoffer] nog leefde. Hij wilde haar zodoende beletten zijn woning te verlaten.
De verdachte zélf heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij haar had geslagen met de klauwhamer, de mond en neus van [slachtoffer] had afgeplakt om haar te laten stoppen met roepen en dat hij haar handen had vastgebonden om haar te beletten de woning te verlaten. Hij is nooit van plan geweest het slachtoffer te doden, aldus de verdachte.
Oordeel rechtbank
De vraag die in deze zaak dient te worden beantwoord is of de verdachte bij de handelingen die hebben geleid tot de dood van mevrouw [slachtoffer], heeft gehandeld in een plotseling bij hem opgekomen woede of dat daarbij sprake was van voorbedachte raad. Het verschil dus tussen doodslag en moord.
Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
Na zijn eerste mededeling tegenover de politie heeft de verdachte geen enkele verklaring meer willen afleggen en heeft hij zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter zitting heeft hij meer willen vertellen over hetgeen zich op 6 juni 2013 in zijn huis zou hebben afgespeeld. Kort gezegd komt zijn verklaring erop neer dat het slachtoffer vrijwillig met hem is meegegaan naar zijn huis, dat zij daar een woordenwisseling hebben gehad en dat die is uitgemond in een vechtpartij. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer uit boosheid meermalen met een klauwhamer onder andere op haar hoofd en lichaam geslagen.
Verdachte zegt in paniek te zijn geraakt toen het slachtoffer de naam van hun beider kleinzoon riep en ook nog haar telefoon ging. Hij liet toen het slachtoffer los om - naar aannemelijk is - uit de keukenla een rol duct tape te pakken. Hij heeft daar een stuk van afgescheurd en dat op haar mond en neus geplakt. Hij heeft haar lichaam op haar buik gedraaid, haar handen naar achteren gehaald en die vervolgens vastgebonden met touw. Vervolgens heeft hij het slachtoffer naar de slaapkamer gesleept en haar daar in die toestand laten liggen. Daarna heeft hij de woning verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank vallen de gebeurtenissen in twee delen uiteen.
Tijdens het eerste deel vindt een vechtpartij plaats, waarbij de verdachte het slachtoffer uit boosheid met de klauwhamer heeft geslagen en het slachtoffer zich - gelet op het bij haar geconstateerde afweerletsel en de krassen op het lichaam van de verdachte - stevig heeft geweerd. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer niet aan de gevolgen van de op dat moment opgelopen letsels is overleden.
Maar daar is het niet gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank vindt er dan de kanteling plaats, waarna niet meer kan worden aangenomen dat de verdachte in een plotselinge woede heeft gehandeld..
Uit wat zich daarna heeft afgespeeld leidt de rechtbank af dat de verdachte vervolgens - dus na de vechtpartij - met kalm beraad en in rustig overleg is gaan handelen en het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Immers, nadat de verdachte de keel van het slachtoffer had dichtgeknepen - volgens de verdachte omdat zij de naam van hun kleinzoon riep - hoorde hij haar nog kuchen en wist hij dus dat zij nog in leven was. Hij is toen naar de keuken gelopen, heeft daar duct tape uit de lade gepakt, er een stuk van afgescheurd en heeft dat op de mond en de neus van het zwaar gewonde en hevig bloedende slachtoffer geplakt. De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij daarbij in paniek handelde en haar slechts wilde laten stoppen met het roepen om haar kleinzoon, wordt niet aannemelijk geacht, nu dit niet strookt met het gegeven dat hij daarna nog een aantal handelingen met het slachtoffer heeft uitgevoerd, en in het bijzonder niet met de complexiteit van de knopen die hij in het touw heeft gemaakt, waarmee hij de handen van het slachtoffer op de rug heeft vastgebonden. Op enig moment heeft de verdachte het slachtoffer naar zijn slaapkamer gesleept. Hij heeft haar daar laten liggen en is weggegaan. Toen hij pas uren later in zijn woning terugkeerde, constateerde hij dat het slachtoffer was overleden.
Onder de geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voldoende momenten heeft gehad waarin hij heeft kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen, en heeft hij zich daarvan rekenschap kunnen geven.
De rechtbank acht het, gezien het afplakken van de mond en de neus, het op de buik draaien van [slachtoffer] en het vastbinden van de handen op de rug met een uiterst complexe knoop, onaannemelijk dat de verdachte in paniek of in een opwelling heeft gehandeld.
Uit het sectierapport blijkt ook dat de dood bij het slachtoffer als gevolg van verstikking is ingetreden en dus ten gevolge van de handelingen die de verdachte ná de vechtpartij heeft uitgevoerd. De verdachte heeft voldoende tijd gehad zich rekenschap te geven van waar hij mee bezig was en is in plaats van te stoppen, toen hij merkte dat het slachtoffer nog in leven was, doorgegaan met handelingen die uiteindelijk tot hebben geleid tot haar dood.
Het kan niet anders dan dat de opzet van de verdachte, die na de vechtpartij merkte dat het slachtoffer nog in leven was en die vervolgens handelde zoals hij heeft gedaan, was gericht op de dood van [slachtoffer].
De voorbedachte raad wordt daarom wettig en overtuigend bewezen geacht. Het andersluidende verweer wordt verworpen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de bewezenverklaring van moord.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in
of omstreeksde periode van
6 juni 2013 tot en met
7 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade,
in elk geval opzettelijk,een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en
al dan nietna kalm beraad en rustig overleg,
(met kracht)
- meermalen met (een) hard(e) en/of kantig(e) voorwerp(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- (daarbij) (vervolgens) de keel en/of hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt/samengedrukt, althans uitwendig mechanisch stomp geweld op de keel/hals uitgeoefend en/of
-
(daarbij) (vervolgens)de mond en
/ofneus van die [slachtoffer]
(met tape
)afgeplakt
, althans de mond en/of neus van die [slachtoffer] (gedurende lange(re) tijd) afgesloten (gehouden)en
/of
- ( daarbij)
(vervolgens) (met een touw
)de handen
en/of (onder)armenvan die [slachtoffer] op de rug vastgebonden/samengebonden en
/of (daarbij)die [slachtoffer] in de buikligging gepositioneerd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] geen/weinig, althans onvoldoende zuurstof kon inademen/verwerken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:

moord

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn partner, met wie de relatie al enige jaren was verbroken, op een gruwelijke wijze van het leven beroofd, nadat hij erachter was gekomen dat zij een nieuwe vriend had. De laatste ogenblikken van haar leven moeten voor het slachtoffer buitengewoon angstig en benauwd zijn geweest. De verdachte heeft haar het meest waardevolle - haar recht op leven - ontnomen, juist op een moment waarop het geluk haar weer leek toe te lachen. Bovendien heeft hij zijn kinderen hun moeder afgenomen en moeten zij verder leven met het besef dat hun eigen vader verantwoordelijk is voor haar dood. Het verlies van hun dierbare valt de nabestaanden zwaar, zoals ook is gebleken uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Moord, zoals in het onderhavige geval bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is kennis genomen van het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2014.
De klinisch psycholoog B.H. Boer heeft een rapport opgemaakt over de verdachte op
6 januari 2014. Hieruit blijkt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum en is dus van zijn geestvermogens maar een zeer beperkt beeld verkregen. Het onderzoek was te beperkt om diagnostische uitspraken te kunnen doen over de geestvermogens en persoonlijkheid van de verdachte.
Ook de psychiater M.A. Westerborg heeft de verdachte in het Pieter Baan Centrum onderzocht en daarbij geconstateerd dat bij de verdachte geen sprake is van en psychotisch of depressief beeld. Hij maakt geen angstige of getraumatiseerde indruk en er bestaan geen aanwijzingen voor een stoornis in het autistisch spectrum of voor een persoonlijkheidsstoornis in het B-cluster. Door het ontbreken van adequate informatie, kan de diagnose persoonlijkheidsstoornis niet worden gesteld en ook de vraag niet worden beantwoord of sprake is van psychopathie.
Nu het de rechtbank aan informatie ontbreekt met betrekking tot de toerekenbaarheid door de weigering van de verdachte om mee te werken aan het onderzoek, zal de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar achten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde I], wonende te Rotterdam, ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5009,40 aan kosten voor de grafsteen. Ter onderbouwing is de offerte op naam van [benadeelde II] voor de grafsteen toegevoegd.
De benadeelde partij heeft ter zitting de vordering toegelicht. Zijn broer [benadeelde II] heeft namens de familie offerte gevraagd voor het plaatsen van een steen op het graf van hun moeder. De bestelling staat bij de steenhouwer in de wacht en wordt doorgezet op het moment dat bekend is dat de vordering wordt toegekend.
De officier van justitie heeft geëist de betaling van de schade aan de verdachte als bijkomende straf op te leggen en de raadsman van de verdachte heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. In artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht is onder b. een limitatieve opsomming gegeven van bijkomende straffen, en het vergoeden van schade valt daar niet onder.
Weliswaar zijn de kosten van de gedenksteen nog niet betaald, maar wel staat vast dat deze kosten het rechtstreekse gevolg zijn van het feit zoals dat in de tenlastelegging is opgenomen.
De rechtbank beschouwt de door de benadeelde partij gevorderde schade als toekomstige schade, samenhangend met de kosten van de ter aarde bestelling van het slachtoffer. De schade is voldoende onderbouwd en de hoogte het bedrag wordt niet onredelijk geacht.
Te meer nu de officier van justitie - weliswaar in een andere vorm - heeft geconcludeerd tot toewijzing van de schade en de raadsman zich daartegen niet heeft verzet, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Naast de hiervoor reeds genoemde artikelen is gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde I], wonende te Rotterdam, toe tot een bedrag van
€ 5.009,40en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
5009,40 (hoofdsom
vijfduizend negen euro en veertig cent), beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 5009,40vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.L. van de Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. E.M.M. Engbers en K.T. van Barneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.H. Eelderink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2014.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 28 mei 2014:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
in of omstreeks de periode van 06 juni 2013 tot en met 07 juni 2013 te
Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, (met kracht)
- meermalen met (een) hard(e) en/of kantig(e) voorwerp(en) op/tegen het
hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- ( daarbij) (vervolgens) de keel en/of hals van die [slachtoffer]
dichtgedrukt/samengedrukt, althans uitwendig mechanisch stomp geweld op de
keel/hals uitgeoefend en/of
- ( daarbij) (vervolgens) de mond en/of neus van die [slachtoffer] (met tape)
afgeplakt, althans de mond en/of neus van die [slachtoffer] (gedurende
lange(re) tijd) afgesloten (gehouden) en/of
- ( daarbij) (vervolgens) (met een touw) de handen en/of (onder)armen van die
[slachtoffer] op de rug vastgebonden/samengebonden en/of (daarbij) die
[slachtoffer] in de buikligging gepositioneerd
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] geen/weinig, althans onvoldoende zuurstof
kon inademen/verwerken
, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;