3.Er was geen vooropgezet plan waarin het tape en touw een logische rol spelen. Van de tape en het touw dat de verdachte op 6 juni 2013 gekocht heeft is alleen het touw gebruikt om de handen van het slachtoffer te binden. De verdachte heeft bovendien een aannemelijke verklaring gegeven voor de aanschaf van die spullen.
Ook kan er geen sprake zijn van voorbedachte raad die in een kort tijdsbestek is ontstaan, aldus de raadsman. De verdachte heeft namelijk gehandeld in een opwelling, een uitbarsting van woede. Er lijkt een vechtpartij te hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer]. Het gegeven dat de verdachte de polsen van het slachtoffer daarna heeft vastgebonden is eveneens een contra-indicatie voor moord. De verdachte was er op dat moment van overtuigd dat [slachtoffer] nog leefde. Hij wilde haar zodoende beletten zijn woning te verlaten.
De verdachte zélf heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij haar had geslagen met de klauwhamer, de mond en neus van [slachtoffer] had afgeplakt om haar te laten stoppen met roepen en dat hij haar handen had vastgebonden om haar te beletten de woning te verlaten. Hij is nooit van plan geweest het slachtoffer te doden, aldus de verdachte.
De vraag die in deze zaak dient te worden beantwoord is of de verdachte bij de handelingen die hebben geleid tot de dood van mevrouw [slachtoffer], heeft gehandeld in een plotseling bij hem opgekomen woede of dat daarbij sprake was van voorbedachte raad. Het verschil dus tussen doodslag en moord.
Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
Na zijn eerste mededeling tegenover de politie heeft de verdachte geen enkele verklaring meer willen afleggen en heeft hij zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter zitting heeft hij meer willen vertellen over hetgeen zich op 6 juni 2013 in zijn huis zou hebben afgespeeld. Kort gezegd komt zijn verklaring erop neer dat het slachtoffer vrijwillig met hem is meegegaan naar zijn huis, dat zij daar een woordenwisseling hebben gehad en dat die is uitgemond in een vechtpartij. Daarbij heeft de verdachte het slachtoffer uit boosheid meermalen met een klauwhamer onder andere op haar hoofd en lichaam geslagen.
Verdachte zegt in paniek te zijn geraakt toen het slachtoffer de naam van hun beider kleinzoon riep en ook nog haar telefoon ging. Hij liet toen het slachtoffer los om - naar aannemelijk is - uit de keukenla een rol duct tape te pakken. Hij heeft daar een stuk van afgescheurd en dat op haar mond en neus geplakt. Hij heeft haar lichaam op haar buik gedraaid, haar handen naar achteren gehaald en die vervolgens vastgebonden met touw. Vervolgens heeft hij het slachtoffer naar de slaapkamer gesleept en haar daar in die toestand laten liggen. Daarna heeft hij de woning verlaten.
Naar het oordeel van de rechtbank vallen de gebeurtenissen in twee delen uiteen.
Tijdens het eerste deel vindt een vechtpartij plaats, waarbij de verdachte het slachtoffer uit boosheid met de klauwhamer heeft geslagen en het slachtoffer zich - gelet op het bij haar geconstateerde afweerletsel en de krassen op het lichaam van de verdachte - stevig heeft geweerd. Uit het sectierapport blijkt dat het slachtoffer niet aan de gevolgen van de op dat moment opgelopen letsels is overleden.
Maar daar is het niet gestopt. Naar het oordeel van de rechtbank vindt er dan de kanteling plaats, waarna niet meer kan worden aangenomen dat de verdachte in een plotselinge woede heeft gehandeld..
Uit wat zich daarna heeft afgespeeld leidt de rechtbank af dat de verdachte vervolgens - dus na de vechtpartij - met kalm beraad en in rustig overleg is gaan handelen en het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Immers, nadat de verdachte de keel van het slachtoffer had dichtgeknepen - volgens de verdachte omdat zij de naam van hun kleinzoon riep - hoorde hij haar nog kuchen en wist hij dus dat zij nog in leven was. Hij is toen naar de keuken gelopen, heeft daar duct tape uit de lade gepakt, er een stuk van afgescheurd en heeft dat op de mond en de neus van het zwaar gewonde en hevig bloedende slachtoffer geplakt. De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij daarbij in paniek handelde en haar slechts wilde laten stoppen met het roepen om haar kleinzoon, wordt niet aannemelijk geacht, nu dit niet strookt met het gegeven dat hij daarna nog een aantal handelingen met het slachtoffer heeft uitgevoerd, en in het bijzonder niet met de complexiteit van de knopen die hij in het touw heeft gemaakt, waarmee hij de handen van het slachtoffer op de rug heeft vastgebonden. Op enig moment heeft de verdachte het slachtoffer naar zijn slaapkamer gesleept. Hij heeft haar daar laten liggen en is weggegaan. Toen hij pas uren later in zijn woning terugkeerde, constateerde hij dat het slachtoffer was overleden.
Onder de geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte voldoende momenten heeft gehad waarin hij heeft kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen, en heeft hij zich daarvan rekenschap kunnen geven.
De rechtbank acht het, gezien het afplakken van de mond en de neus, het op de buik draaien van [slachtoffer] en het vastbinden van de handen op de rug met een uiterst complexe knoop, onaannemelijk dat de verdachte in paniek of in een opwelling heeft gehandeld.
Uit het sectierapport blijkt ook dat de dood bij het slachtoffer als gevolg van verstikking is ingetreden en dus ten gevolge van de handelingen die de verdachte ná de vechtpartij heeft uitgevoerd. De verdachte heeft voldoende tijd gehad zich rekenschap te geven van waar hij mee bezig was en is in plaats van te stoppen, toen hij merkte dat het slachtoffer nog in leven was, doorgegaan met handelingen die uiteindelijk tot hebben geleid tot haar dood.
Het kan niet anders dan dat de opzet van de verdachte, die na de vechtpartij merkte dat het slachtoffer nog in leven was en die vervolgens handelde zoals hij heeft gedaan, was gericht op de dood van [slachtoffer].
De voorbedachte raad wordt daarom wettig en overtuigend bewezen geacht. Het andersluidende verweer wordt verworpen.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de bewezenverklaring van moord.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in
of omstreeksde periode van
6 juni 2013 tot en met
7 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade,
in elk geval opzettelijk,een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en
al dan nietna kalm beraad en rustig overleg,
(met kracht)
- meermalen met (een) hard(e) en/of kantig(e) voorwerp(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- (daarbij) (vervolgens) de keel en/of hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt/samengedrukt, althans uitwendig mechanisch stomp geweld op de keel/hals uitgeoefend en/of
-
(daarbij) (vervolgens)de mond en
/ofneus van die [slachtoffer]
(met tape
)afgeplakt
, althans de mond en/of neus van die [slachtoffer] (gedurende lange(re) tijd) afgesloten (gehouden)en
/of
- ( daarbij)
(vervolgens) (met een touw
)de handen
en/of (onder)armenvan die [slachtoffer] op de rug vastgebonden/samengebonden en
/of (daarbij)die [slachtoffer] in de buikligging gepositioneerd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] geen/weinig, althans onvoldoende zuurstof kon inademen/verwerken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het bewezen feit levert op: