In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging van verzoeker. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mr. J. van den Bos, mr. G.A.F.M. Wouters en mr. C.A. van Beuningen, die betrokken waren bij de behandeling van verschillende strafzaken tegen verzoeker. De verdediging stelde dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij een verzoek om het horen van een getuige hadden afgewezen. De rechters hadden in hun beslissing aangegeven dat de afwijzing niet was ingegeven door vooringenomenheid, maar gebaseerd was op het ontbreken van noodzaak om de getuige te horen, gezien de omstandigheden van de zaak.
De wrakingskamer heeft de argumenten van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk was. De rechters hadden zich niet uitgelaten over de betrouwbaarheid van de aangeefster en haar verklaring, en hun beslissing was niet gebaseerd op reeds vastgestelde feiten. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuige bevestigd. De beslissing werd genomen in het kader van de waarborg van een eerlijke rechtsgang, waarbij de rechters geacht worden onpartijdig te zijn, tenzij het tegendeel overtuigend kan worden aangetoond.