ECLI:NL:RBROT:2014:4578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
C/10/413806 / HA ZA 12-1055
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking bij brand tijdens dakbedekkingswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van ZND Dakbedekking B.V. voor schade die is ontstaan door een brand tijdens dakbedekkingswerkzaamheden aan zorgcentrum Vitalis Casatonda in Helmond op 16 juni 2010. ZND was verzekerd bij HDI-Gerling Verzekeringen N.V. onder een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven. De verzekering bevatte bijzondere voorwaarden met betrekking tot brandgevaarlijke werkzaamheden, waaronder het hanteren van specifieke voorzorgsmaatregelen. HDI weigerde dekking te bieden voor de schade, omdat ZND volgens hen niet aan de vereiste voorzorgsmaatregelen had voldaan, en verwees naar een eerdere schadegebeurtenis in 2009 waarbij ook brand was ontstaan tijdens werkzaamheden van ZND. De rechtbank oordeelt dat de NEN-normen, die niet expliciet in de polis zijn opgenomen, wel degelijk als toetsingscriterium kunnen worden gehanteerd bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van ZND. De rechtbank stelt vast dat ZND onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen, wat leidt tot de conclusie dat HDI terecht de dekking heeft geweigerd. De rechtbank draagt HDI op te bewijzen dat ZND bij de brand op 5 juni 2009 niet heeft voldaan aan de polisvoorwaarden, en dat ZND bij de brand op 16 juni 2010 onvoldoende maatregelen heeft genomen. De zaak wordt aangehouden voor getuigenverhoren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/413806 / HA ZA 12-1055
Vonnis van 28 mei 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZND DAKBEDEKKING B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres,
advocaat mr. J. de Vries,
tegen
naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen zullen hierna ZND en HDI genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 februari 2013 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 juni 2013;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 16 juni 2010 zijn door ZND in opdracht van de Hurks Groep te Eindhoven dakbedekkingswerkzaamheden verricht aan drie balkons van zorgcentrum “Vitalis Casatonda” te Helmond. Tijdens die werkzaamheden is brand uitgebroken en is schade ontstaan.
2.2.
ZND was ten tijde van deze brand verzekerd bij HDI krachtens een “Polis van aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven ” (hierna verder de polis). Deze polis bevat bijzondere voorwaarden (A06.52) getiteld
“Brandgevaarlijke werkzaamheden”voor zover van belang luidende:
“ 1) Ter zake van schade, veroorzaakt door brand en/of explosie alsmede de gevolgschade daarvan geldt een eigen risico van EUR 50.000,-- per aanspraak, indien de brand en/of explosie in verband staat met werkzaamheden bij derden met gebruikmaking van open vuur, alsmede lassen, snijden, slijpen, vlamsolderen, verf afbranden, dakbedekken en dergelijke. Het eigen risicobedrag zal echter EUR 2.500,-- per aanspraak bedragen, indien verzekerde kan aantonen dat de volgende voorzorgs-maatregelen zijn getroffen.
2) Voorzorgsmaatregelen bij brandgevaarlijke werkzaamheden (algemeen)
Brandbare stoffen dienen op meer dan 5 meter van de werkplek geplaatst te worden. Indien dat niet mogelijk is zijn deze met branddekens afgedekt.
(….)
Op de werkplekken dienen altijd:
twee verzegelde, draagbare blustoestellen met elk een inhoud van 12 kg bluspoeder (ABC) aanwezig te zijn, die jaarlijks worden onderhouden door een erkend onderhoudsbedrijf; tenminste twee branddekens aanwezig te zijn.
(….)
(….)
3) Voorzorgsmaatregelen bij brandgevaarlijke werkzaamheden op daken
Bij brandgevaarlijke werkzaamheden op daken dienen tevens de volgende voorzorgsmaatregelen getroffen te zijn:
Bij opslag van brandbaar materiaal op het dank dient:
het brandbaar materiaal over het dak verspreid te zijn (de materiaalconcentraties dienen minstens 5 meter van elkaar verwijderd te zijn);
het brandbaar materiaal geplaatst te zijn op minstens 3 meter van de dakranden en op minstens 5 meter van opgaand gevelwerk;
brandbare isolatiematerialen zijn niet hoger dan 2 meter gestapeld.
(….)
Bij renovatie-, reparatie of onderhoudswerkzaamheden dient de benodigde informatie verzameld te zijn over de brandbaarheid van de constructie, aansluitdetails en opgeslagen producten. Aan de hand van verkregen informatie dienen, op schrift, richtlijnen opgesteld te zijn voor de wijze van uitvoering ten behoeve van degene die met de uitvoering van de werkzaamheden wordt belast. Indien onvoldoende brandpreventieve maatregelen kunnen worden getroffen mag geen gebruik worden gemaakt van open vuur.
Op het dak aanwezige ventilatoren, koelinstallaties e.d. dienen gedurende de werkzaamheden als hiervoor omschreven uitgeschakeld te zijn tot tenminste 1 uur na beëindiging van deze werkzaamheden.
4) Indien deze voorzorgsmaatregelen niet of onvoldoende zijn getroffen zal een volgende schadegebeurtenis, bij een herhaalde blijk van niet of onvoldoende getroffen maatregelen, buiten de dekking van de verzekering vallen.
(…)”
2.3.
HDI weigert om de ontstane schade onder de dekking van de polis aan ZND uit te keren

3.De vordering

3.1.
ZND vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht:
primair: dat ZND onder de Polis van Aansprakelijkheidsverzekeringen
voor Bedrijven bij HDI onder polisnummer 300079740 dekking heeft
voor haar (eventuele) aansprakelijkheid voor de (brand)schade die is
ontstaan als gevolg van werkzaamheden die op 16 juni 2010 door ZND zijn uitgevoerd aan de balkons / dakbedekking van (een van de appartementen behorend tot) zorgcentrum Vitalis in Helmond, met toepassing van een eigen risico van EUR 2.500,00;
subsidiair: dat ZND onder de Polis van Aansprakelijkheidsverzekeringen voor Bedrijven bij HDI onder polisnummer 300019740 dekking heeft voor haar (eventuele) aansprakelijkheid voor de (brand)schade die is ontstaan als gevolg van werkzaamheden die op 16 juni 2010 door ZND zijn uitgevoerd aan de balkons/dakbedekking van (een van de appartementen behorend tot) zorgcentrum Vitalis in Helmond, met toepassing van een eigen risico van EUR 50.000,00;
HDI te veroordelen in de proceskosten, waaronder het nasalaris, te begroten op EUR 131,00 zonder betekening en EUR 199,00 met betekening.
Zij voert daartoe, samengevat, het volgende aan:
3.2.
Naar aanleiding van aanhoudende lekkageproblemen in een appartement van Zorgcentrum ‘Vitalis Casatonda’ heeft Hurks Bouw aan ZND in februari/maart 2010 opdracht gegeven om op drie balkons waar het dakpakket in verband met de lekkageproblemen verwijderd diende te worden een ander systeem aan te brengen. Daartoe is de situatie ter plaatse op 5 april 2010 door ZND geïnspecteerd en is een dakinspectieformulier opgemaakt.Op dat moment is door ZND onderkend dat de situatie ter plaatse brandgevaar zou kunnen opleveren. Naar aanleiding van de inspectie is op 6 april 2010 door ZND een offerte uitgebracht aan Hurks Bouw. In de offerte staat vermeld dat de onderstrook “Unicoat ZK” dient te zijn, waarbij ZK staat voor zelfklevend.
3.3.
De afwerkstrook is volgens deze offerte type 11470 K14’, hetgeen een strook betreft die aan de rand moet worden verhit om hechting op de overlap te verkrijgen. Op 15 juni 2010 heeft de heer [betrokkene] van ZND, de werknemer die de werkzaamheden aan de balkons zou uitvoeren, eveneens onderkend dat de situatie ter plaatse mogelijk brandgevaarlijk zou kunnen zijn. Hij heeft daarom contact opgenomen met de servicecoördinator van ZND, waarna in overleg is besloten om als afwerkstrook voor “KSK 65” te kiezen. KSK moet zelfklevend worden aangebracht. De offerte is toen ook gewijzigd; er is met de hand onder meer op geschreven:
“Omgezet naar KSK 65 in verband met brandgevaar opgaand werk “
3.4.
[betrokkene] van ZND is vervolgens op 16 juni 2010 begonnen met het aanbrengen van het nieuwe dakpakket. Hij heeft eerst het losliggend deel van het pakket aangebracht, dat wil zeggen de isolatielaag en de onderlaag. Daarna is een zelfklevende strook op de rand van het balkon en de losliggende onderlaag (koud) aangebracht. Vervolgens is de toplaag losliggend aangebracht. Ter plaatse van de overlappen van die toplaag heeft [betrokkene] de naad met behulp van een kleine handbrander verweekt (het zogenaamde “naadje vloeien”). Dit was nodig om het risico op lekkage te voorkomen. De brandmethode is bij uitstek de verwerkingsmethode die de grootste zekerheid biedt op duurzame waterdichtheid in het vochtige- en regenachtige Nederlandse klimaat. Doordat [betrokkene] door het eerder koud aanbrengen van de zelfklevende onderstrook een brandwerende “kuip” op het balkon had gerealiseerd, ging hij ervan uit - en mocht hij ervan uitgaan - dat hij de naad van de toplaag kon vloeien om deze te laten hechten op het onderliggende materiaal. Bij het verweken van de naden van de toplaag, ongeveer in het midden van het balkon, is onder invloed van de wind een “vonk” achter de koperen gevelbekleding van het gebouw terechtgekomen. Toen [betrokkene] iets van brand rook, heeft hij direct zijn brander losgekoppeld van de slang, en heeft hij getracht met behulp van zijn brandblusser de beginnende brand te blussen. [betrokkene] heeft ook alarmnummer 112 gebeld, en verder de bewoonster van het appartement waar hij aan het werk was gewaarschuwd.

4.Het verweer

HDI voert, samengevat, het volgende verweer.
4.1.
Een jaar eerder op 5 juni 2009 zijn door ZND op een geheel andere locatie te Roosendaal dakbedekkingswerkzaamheden uitgevoerd, waarbij brand is ontstaan.
4.2.
Uit een rapport van een toen door HDI ingeschakeld expertisebureau (Adinex) blijkt dat er sprake is geweest van een fout c.q. onzorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden door een medewerker van ZND (het niet dicht maken van een spleet in de spouw) en dat er bovendien geen brandblusser binnen handbereik was.
4.3.
Wegens het gebrek aan voorzorgsmaatregelen is toen door HDI een eigen risico van € 50.000,-- gehanteerd. De schade van het voorval bedroeg echter minder dan
€ 50.000,--, zodat het niet tot een uitkering is gekomen. Door ZND is tegen deze wijze van afhandelen bij HDI niet geprotesteerd.
4.4.
Dit is bij e-mailbericht van 13 augustus 2009 aan de tussenpersoon van ZND medegedeeld. In die e-mail staat vermeld:
“Bijgaand zenden wij u het door de expert uitgebrachte rapport.
Conclusie daaruit is enerzijds dat verzekerde een toerekenbare fout heeft gemaakt en daarmee aansprakelijk is voor de schade en anderzijds dat op de werkplek de conform het bepaalde in clausule A06.52 onder 2 vereiste blusmiddelen niet aanwezig waren. Dienovereenkomstig geldt een eigen risico van € 50.000,- per aanspraak (lid 1 van genoemde clausule). Nu de schade (€4.620,- + een voorziening van € 10.000,-) beneden dit eigen risico blijft is voor ons geen rol meer in
dit dossier weggelegd.
We maken u nog attent op het bestaan van een door CZFM gesloten CAR-verzekering en adviseren verzekerde de schade onder die polis te melden.
Wij verzoeken u om verzekerde omtrent ons standpunt te informeren. Tot slot maken wij uw verzekerde attent op het bepaalde onder lid 4 van clausule A06.52, waarin wordt bepaald dat “indien deze voorzorgsmaatregelen niet of onvoldoende zijn getroffen zal een volgende schadegebeurtenis , bij een herhaalde blijk van niet of onvoldoende maatregelen, buiten de dekking van de verzekering blijven”. Wij verzoeken u om verzekerde omtrent ons standpunt te informeren.”
HDI noemt deze waarschuwing “de gele kaart”, welke benaming hierna verder zal worden gehanteerd.
4.5.
HDI heeft na de melding van het voorval van 16 juni 2010 te Helmond -wederom-door expertisebureau Adinex onderzoek laten instellen. In haar rapportage is door Adinex onder meer gewezen op het feit dat ZND werkt onder de NEN 6050 norm “brandveilig ontwerpen en detailleren van daken met gesloten dakbedekkingssystemen” ingevoerd op 1 april 2009, welke norm overigens geen onderdeel van de polis uitmaakt. Niettemin heeft ZND in strijd met deze norm gehandeld door op een afstand van circa 2 à 3 cm aan de kopse kant van het balkon met open vuur te werken, terwijl minimaal een afstand van 75 centimeter is voorgeschreven. NEN normen zijn algemeen geldende normen waarvan de niet naleving er in dit geval toe leidt dat onzorgvuldig en dus in strijd met clausule A06.52 is gehandeld.
4.6.
Primair stelt HDI dat het recht op dekking is vervallen wegens gebrek aan voorzorgsmaatregelen en/of het onvoldoende treffen van maatregelen (clausule A06.52), als gevolg waarvan de in 2009 uitgereikte gele kaart mag worden geëffectueerd.
4.7
ZND heeft betwist dat in 2009 door HDI een gele kaart had mogen worden uitgereikt en dat het verzenden van die ook niet duidelijke mededeling per e-mail aan de tussenpersoon van ZND en niet aan ZND zelf onvoldoende is om daar thans deze zware gevolgen aan te verbinden. Zij beroept zich daarbij op de artikelen 7:933 BW juncto 3:39 BW en de daaruit voortvloeiende nietigheid.

5.De beoordeling

De NEN normen

5.1
Ten tijde van het eerste voorval in juni 2009 hadden de NEN 6050 normen, die op 1 januari 2009 zijn ingevoerd, reeds hun gelding. ZND heeft niet weersproken dat zij die normen toen hanteerde. NEN normen beogen overwegend objectiveerbare zekerheid en veiligheid te scheppen in het belang van te verrichten diensten en/of werkzaamheden, de opdrachtgevers en het uiteindelijke resultaat van het werk. Veelal worden bedrijven door opdrachtgevers verkozen omdat zij die normen hanteren. Het verweer van ZND dat deze normen geen gelding hebben omdat zij niet in de polis zijn genoemd, gaat niet op. Zij dient die normen immers ten opzichte van haar opdrachtgever in acht te nemen. Bij de beoordeling, zoals in het onderhavige geval, of door ZND alle vereiste voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen zijn genomen, mogen die normen, ook als ze niet in de polisvoorwaarden zijn opgenomen mede als toetsingscriterium worden gehanteerd. Bij strijd tussen de NEN normen en de poliswaarden prevaleren de laatste, aangezien de normen geen onderdeel van de polisvoorwaarden uitmaken; van een dergelijke strijd is hier naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Het argument van HDI dat de NEN voorwaarden wel degelijk in de polis zijn opgenomen, omdat er wordt verwezen naar NEN 5654 voor wat betreft gasslangen wordt verworpen. Die normen gelden slechts in het geval gasslangen onderwerp van geschil zijn, wat hier niet het geval is.
Het voorgaande houdt in dat bij toetsing door HDI van de oorzaak van de beide branden (2009 en 2010) in beginsel de NEN normen mede onderdeel van die toetsing mogen uitmaken.
De ontvangst van de e-mail van 13 augustus 2009
5.2
Ter comparitie is door ZND ter zake de ontvangst van de gele kaart verklaard:
“Wij betwisten niet dat wij de mededeling hebben ontvangen, maar dat is op de administratie geweest en niet aan de directie ter kennis gebracht”.
ZND verliest blijkbaar uit het oog, dat zij zelf (de directie) volledig verantwoordelijk is voor de wijze waarop zij de interne route van haar post regelt en dat eventuele manco’s in dat systeem niet aan derden kunnen worden tegengeworpen.
De vraag of de gele kaart door HDI per email had mogen worden verzonden en dan nog naar de tussenpersoon en niet aan ZND is daardoor niet meer van belang, aangezien ZND de ontvangst niet (langer) heeft betwist en zij dus van de inhoud kennis heeft kunnen nemen. (Art. 7:933 BW maakt ook geen onderscheid tussen de verzekerde of diens tussenpersoon als geadresseerde.) Vergelijkbaar is het geval waarbij het vereiste van een aangetekende brief veelal als vervallen kan worden beschouwd, indien de ontvangst van een niet aangetekend exemplaar niettemin wordt bevestigd. Het gaat er immers om dat een bericht de verzekerde bereikt, dat hij het kan lezen en dat hij het duurzaam kan opslaan. Een redelijke uitleg van art 7:933 BW brengt met zich mee dat slechts in geval van betwisting van de ontvangst van een mededeling moet worden nagegaan of is voldaan aan de vereisten van de verzending. Het door ZND gedane beroep op de nietigheid ex art. 3:39 BW wordt afgewezen.
Kenbaarheid waarschuwing (gele kaart)
5.3
ZND heeft aangevoerd dat zij uit de inhoud van de e-mail van 13 augustus 2009 niet heeft kunnen opmaken dat het een ernstige waarschuwing (gele kaart) betrof .
5.4
De tekst van de e-mail van 13 augustus 2009 (rov 4.4.) is niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Verwezen wordt naar de clausule A06.52, er wordt gerefereerd aan een toerekenbare fout, aan aansprakelijkheid daarvoor en de niet aanwezigheid van blusmiddelen. Voorts wordt het eigen risico van € 50.000,- vermeld en wordt de conclusie getrokken dat vanwege dat eigen risico geen grond tot uitkering bestaat. Tenslotte wordt dan expliciet naar lid 4 van clausule A06.52 verwezen en daaraan de waarschuwing gekoppeld dat bij herhaling bij blijk van niet of onvoldoende maatregelen die nieuwe schadegebeurtenis niet gedekt zal zijn. Duidelijker kan het toch niet. In ieder geval een tekst die ZND, indien zij die toch niet zou hebben begrepen met haar tussenpersoon had moeten bespreken. Die zou de betekenis dan ongetwijfeld hebben uitgelegd, waarna ZND had kunnen protesteren.
5.5.
ZND beroept zich er op dat HDI in 2009 niet had mogen concluderen dat het verhoogde eigen risico van € 50.000,-- van toepassing was en dat daarom de gele kaart ten onrechte werd gegeven, zodat thans ook niet de gevolgen van die gele kaart ten aanzien van de brand in 2010 mogen intreden. De rechtbank overweegt dat nu ZND van oordeel is dat het eigen risico van € 50.000,-- ten onrechte werd toegepast, zij er beter aan had gedaan meteen te reageren en bezwaar te maken. Immers zal zij in dat geval ook aanspraak op de betaling van de schade kunnen maken vanwege een dan te gelden eigen risico van € 2.500,-- i.p.v. € 50.000,--. Maar gezien het tijdsverloop tussen de schade op 5 juni 2009 en 16 juni 2010 (één jaar) is die gemotiveerde reactie weliswaar laat, maar niet als tardief aan te merken. HDI heeft ook niet gesteld dat zij is benadeeld door de late reactie. Daarom zullen door HDI die feiten en omstandigheden moeten worden bewezen die ertoe hebben geleid dat zij tot de slotsom mocht komen dat ZND bij de brand op 5 juni 2009 het in clausule A06.52 bepaalde niet heeft nageleefd. Overigens heeft ZND hierbij zelf wel voor onduidelijkheid gezorgd aangezien zij bij dagvaarding (blz. 5 voetnoot 1) heeft gesteld
: “de brand is wel geblust maar met een waterslang die ander personeel die ter plekke afbouwwerkzaamheden uitvoerden tot hun beschikking hadden”terwijl zij bij conclusie van repliek heeft betoogd (blz 3 onder 9)
“Gelet op de email van de heer Janssen van ZND van 27 juli 2009 was dat standpunt(van HDI: opm. rechtbank)
evident onjuist. Er waren wel degelijk brandblussers aanwezig, en een brandslang. Er waren ook drie brandblussers leeggespoten.”
5.6.
Slaagt HDI niet in dat bewijs dan heeft de gele kaart geen betekenis en geldt voor het evenement van 16 juni 2010 hoogstens een eigen risico van € 50.000,--, althans indien komt vast te staan dat ZND onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen en/of er door haar niet brandpreventief is gewerkt. Daarover hier verderop meer.
De bijkomende stelling van ZND dat HDI alleen maar dan een beroep op de gele kaart kan doen, indien zij op een vorige schade zou hebben uitgekeerd wordt gepasseerd.
Bij toepassing van een eigen risico wordt wel degelijk dekking verleend, zij het dat die dekking tot een bepaald bedrag geen effect voor de verzekerde heeft.
5.6.
ZND heeft nog aangevoerd dat de ten tijde van de brand van 9 juni 2009 een ander polisblad vigeerde dan bij de brand in 2010. In het polisblad van 2009 staat vermeld onder
“Eigen risico’s” “EUR 50.000,-- per aanspraak voor schade als omschreven in clausule A06.52 Brandgevaarlijke werkzaamheden doch het eigen risico bedraagt EUR 2.500,-- per aanspraak indien is voldaan aan de voorwaarden als omschreven in clausule A06.52 Brandgevaarlijke werkzaamheden lid 2 en 3. (…)(zie rov. 2.2.).
5.7.
In het ten tijde van de brand van 16 juni 2010 van toepassing zijnde polisblad staan in de laatste volzin van hiervoor geciteerde tekst in plaats van de leden 2 en 3 de leden 1 en 2 vermeld. Volgens ZND zou dit inhouden dat bij een schade alleen naar de leden 1 en 2 mag worden gekeken. HDI heeft aangegeven dat het hier een verschrijving betreft. Wat daar ook van moge zijn, de verwijzing naar de leden 1 en 2 ziet hoogstens op de hoogte van het eigen risicobedrag en leidt niet tot een uitsluiting van lid 3 bij de beoordeling van de oorzaken van de schade. Of dit uiteindelijk in deze procedure van belang zal zijn zal indien nodig later worden beoordeeld.
5.8.
Indien HDI in haar onder 5.5. geformuleerde bewijsopdracht slaagt, moet worden bezien of de verwijten ter zake het schadegeval van 16 juni 2010 rechtvaardigen dat de gele kaart in een rode is omgezet. Door ZND is gemotiveerd betwist dat zij onvoldoende voorzorgsmaatregelen zou hebben genomen. (vgl. prod. 10 dagvaarding en nrs 14 t/m 18 conclusie van repliek). Haar bij repliek nog aangevoerde stelling dat HDI maar moet bewijzen dat de brand door ZND is veroorzaakt is echter een brug te ver, te meer omdat ZND weliswaar erkent dat haar werknemer open vuur heeft gebruikt, maar niet aangeeft welk ander vuur de brand dan zou hebben veroorzaakt. Dit staat ook haaks op de door haar werknemer De Ruiter afgelegde verklaring, die die door ZND in haar dagvaarding is overgenomen en door haar is overgelegd (zie ook rov. 3.4.).
5.9.
Derhalve zullen door HDI die feiten en omstandigheden moeten worden bewezen die er toe leiden dat kan worden aangenomen ZND onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen en/of er door haar niet brandpreventief is gewerkt en er mitsdien door ZND in strijd met clausule A06.52 is gehandeld. Hierbij is mede van belang dat ZND heeft gesteld dat [betrokkene] een brandwerende kuip had gecreëerd en dat de handelingen daarom toelaatbaar waren. Zo nodig zal een te benoemen deskundige zich daar uiteindelijk nog over moeten buigen.
Het komt efficiënt voor om beide bewijsopdrachten tegelijkertijd aan HDI op te dragen.
De slotsom is dat aan HDI het bewijs wordt opgedragen zoals hiervoor verwoord onder 5.5. en 5.9. De datum of data en tijdstippen voor eventuele getuigenverhoren aan de zijde van HDI (in enquête) en aan de zijde van ZND (in contra-enquête) zullen na het wijzen van dit vonnis aan de hand van door partijen op te geven verhinderdata worden bepaald. Daarbij zal zowel een datum voor de enquête worden gepland als een datum worden gereserveerd voor de contra-enquête. Dit laat onverlet het recht van ZND om zich na de enquête nader te beraden over de contra-enquête

6.De beslissing

De rechtbank
a. draagt HDI op te bewijzen die feiten en omstandigheden die ertoe hebben geleid dat zij tot de slotsom mocht komen dat ZND bij de brand op 5 juni 2009 het in clausule A06.52 vermelde niet heeft nageleefd, alsmede die feiten en omstandigheden die er toe leiden dat kan worden aangenomen dat ZND bij de brand van 16 juni 2010 onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen en/of er door haar niet brandpreventief is gewerkt zodat er mitsdien door ZND in strijd met clausule A06.52 is gehandeld.;
bepaalt dat indien HDI dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank aan de Steegoversloot 36 te Dordrecht voor de rechter-commissaris mr. E.D. Rentema;
bepaalt dat HDI, indien zij getuigen wil laten horen, binnen vier weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de afdeling planning van de sector civiel - de namens haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met november 2014 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat ZND, indien zij getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal dan eveneens een dag en uur worden gereserveerd na de voor de enquête bepaalde dag en tijd;
bepaalt dat HDI, indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.2477/2323