Op 27 januari 2014 heeft de Rechtbank Rotterdam een tussenbeslissing genomen in het kader van het onderzoek Schere. De rechtbank heeft alle verzoeken van de verdediging afgewogen in het licht van het verdedigingsbelang. De verdediging had verzocht om de getuige [getuige 1] en zijn vader te horen, evenals om toevoeging van hun verklaringen aan het dossier. De rechtbank oordeelde dat de beweegredenen van de getuige, die al uit de dossierstukken blijken, niet relevant zijn voor de strafmaat in deze zaak. De verzoeken werden afgewezen.
Daarnaast heeft de verdediging verzoeken gedaan om getuigen te horen en correspondentie te verstrekken, waaronder een brief van de hoofdinspecteur aan het openbaar ministerie. Ook deze verzoeken werden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat er geen vordering van benadeelde partij was in dit strafproces, wat de afwijzing van de verzoeken verder onderbouwde.
De rechtbank heeft ook de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen over de inzet van private personen bij de opsporing beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat private personen betrokken waren bij de opsporing, en wees ook deze verzoeken af.
Tot slot werd het verzoek van de verdediging om aanhouding van de zaak besproken. De rechtbank benadrukte dat er rekening was gehouden met de noodzaak van voortvarendheid, vooral gezien de betrokkenheid van minderjarigen en jong volwassenen. De appointering van de zaak was in september 2013 besproken en vastgesteld, en de rechtbank concludeerde dat de verdediging voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling.