ECLI:NL:RBROT:2014:4559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
450522 / HA RK 14-364
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • A.N. van Zelm van Eldik
  • H.J.M. van der Kaaij
  • M. Fiege
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door mr. H. Loonstein, tegen kantonrechter mr. A.J. Japenga. Het wrakingsverzoek volgde op een comparitie van partijen die op 1 mei 2014 had plaatsgevonden, waarbij de verzoekster niet op tijd was verschenen. De kantonrechter had enige respijt gegeven, maar besloot uiteindelijk om niet langer te wachten en vonnis te wijzen. De verzoekster stelde dat de kantonrechter onterecht had gehandeld en dat er sprake was van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter de orde en regie tijdens de zitting bepaalt en dat partijen verantwoordelijk zijn voor hun tijdige aanwezigheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de kantonrechter. De argumenten van verzoekster, waaronder de onjuiste weergave van tijden door de kantonrechter en de schending van hoor en wederhoor, werden niet overtuigend geacht. De wrakingskamer oordeelde dat de kantonrechter niet onpartijdig was en dat het verzoek tot wraking ongegrond was.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was dat niet aan de orde, en werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 28 mei 2014
Zaaknummer: 10/450522
Rekestnummer: HA RK 14-364
Zaaknummer bodemprocedure: 2358433 CV EXPL 13-44024
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[naam] B.V.,
gevestigd te [plaats van vestiging]
,
verzoekster,
gemachtigde: mr. H. Loonstein.
strekkende tot wraking van mr. A.J. Japenga, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling Privaatrecht (hierna: de kantonrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Bij exploot van dagvaarding van 9 september 2013 is verzoekster gedagvaard te verschijnen ter openbare terechtzitting van 18 september 2013 van deze rechtbank in de procedure tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam eiseres] (NL) B.V (hierna: [naam eiseres]) als eiseres. Aan verzoekster is uitstel verleend voor het nemen van een conclusie van antwoord eerst op de rolzitting van 5 november 2013 en vervolgens op de rolzitting van 3 december 2013. Aan verzoekster is op de rolzitting van 3 december 2013 een laatste uitstel verleend om te concluderen op de rolzitting van 28 januari 2014.
1.2
Verzoekster heeft op de rol van 28 januari 2014 een incidentele conclusie ex artikel 223 RV ingediend. Bij vonnis van 28 januari 2014 is een comparitie van partijen gelast op 14 februari 2014, welke geen doorgang heeft gevonden. Bij brief van 27 februari 2014 heeft verzoekster de incidentele vordering ingetrokken. Door de kantonrechter is vervolgens een akte niet dienen verleend, waarover partijen bij brief van 27 februari 2014 zijn geïnformeerd. Bij rolbeslissing van 28 maart 2014 is opnieuw een comparitie van partijen bepaald. De comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 1 mei 2014. Verzoekster is niet ter comparitie van partijen verschenen. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Bij schriftelijk verzoek van 1 mei 2014 heeft verzoekster de kantonrechter gewraakt.
1.4
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier met zaaknummer 2358433 CV EXPL 13-44024, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de op 1 mei 2014 gehouden comparitie van partijen.
1.5
De kantonrechter heeft op 2 mei 2014 een schriftelijke reactie aan de wrakingskamer doen toekomen.
1.6
Ter zitting van de wrakingskamer van 15 mei 2014 zijn verschenen: dhr. [X] namens verzoekster (hierna: [X]), alsmede de kantonrechter. Voorts is namens [naam eiseres] verschenen mr. G. Hamers. Door verzoekster zijn pleitaantekeningen met bijlagen overgelegd die onderdeel uitmaken van de processtukken. Van hetgeen ter zitting is verhandeld heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.7
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat [X] op de op 1 mei 2014 te 14.30 uur geplande comparitie van partijen namens verzoekster zou verschijnen. Als gevolg van een ongeluk op de route tussen Antwerpen en Breda, alsmede de afsluiting van de Maasboulevard was hij echter verlaat. [X] heeft om 14.03 uur en om 14.39 uur de rechtbank gebeld met de mededeling dat hij te laat zou komen. Om 14:57 uur kreeg [X] echter telefonisch van de bode te horen dat de zitting gesloten was en dat vonnis zal worden gewezen. De door de kantonrechter in haar schriftelijke reactie weergegeven tijden zijn dan ook onjuist. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat de wederpartij niet meer wilde wachten en de beslissing om vonnis te wijzen is dan ook ingegeven door de wederpartij. De kantonrechter heeft de late aankomst van [X] gebruikt om een kennelijke fout van de rechtbank ten aanzien van de akte niet dienen op deze wijze recht te zetten. De kantonrechter heeft niet toegestaan dat verzoekster ter zitting vertegenwoordigd werd en heeft daarmee het recht op hoor en wederhoor geschonden.
2.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust. De kantonrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die een grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
Zij heeft daartoe -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat verzoekster in de hoofdzaak, ondanks dat zij daartoe meerdere malen in de gelegenheid is gesteld, geen conclusie van antwoord heeft genomen, als gevolg waarvan een akte niet dienen is verleend. Abusievelijk zijn partijen hierover niet op de juiste wijze geïnformeerd. De kantonrechter heeft daarom bij rolbeslissing een comparitie van partijen bepaald om een en ander met partijen te bespreken, terwijl zij ook had kunnen volstaan met een schriftelijke reactie.
2.3
Voorts heeft de kantonrechter aangevoerd dat de bode heeft medegedeeld dat [X] verlaat zou zijn en dat zij daarom heeft besloten te wachten. Nadat [X] om 15:00 uur nog niet was verschenen heeft zij de andere partij binnengeroepen en is vonnis bepaald. Om 15:05 uur is de kantonrechter samen met de griffier naar boven gegaan en op dat moment was [X] nog niet verschenen. Later heeft de kantonrechter van de bode vernomen dat [X] alsnog om 15:10 uur was verschenen. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. Wel zou het wenselijk zijn geweest als zij direct was geïnformeerd dat [X] was verschenen, zodat zij hem persoonlijk had kunnen spreken. De kantonrechter refereert zich aan het oordeel van de wrakingskamer.
2.4
Namens [naam eiseres] is door mr. G. Hamers ter zitting -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat bij de rolbeslissing van 28 maart 2014 uitdrukkelijk aan partijen is medegedeeld dat de comparitie van partijen is gepland om het verloop van de procedure met partijen te bespreken. [naam eiseres] heeft tijdens de comparitie ook niet met de kantonrechter over de inhoud van de zaak gesproken. Het is verzoekster zelf geweest die meerdere roldata onbenut heeft gelaten om haar conclusie van antwoord te nemen en dit dient voor haar rekening en risico te komen.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de
beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde
van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke
omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat
een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat door
verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren
gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert -objectief- gerechtvaardigd is.
3.3
Ten aanzien van het verloop van de op 1 mei 2014 gehouden comparitie van partijen is door verzoekster uitvoerig betoogd dat de kantonrechter in haar schriftelijke verweer de tijden onjuist heeft weergegeven. Verzoekster heeft voorts zelf haar lezing van het tijdsverloop gegeven en heeft ter onderbouwing verwezen naar de door haar in het geding gebrachte uitdraaien van telefoongesprekken. In dit verband overweegt de wrakingskamer dat de rechter de orde en de regie tijdens de zitting bepaalt, waarbij partijen ervoor dienen te zorgen dat zij tijdig ter zitting verschijnen. In ieder geval is vast komen te staan dat [X] op 1 mei 2014 niet op het geplande tijdstip van 14:30 uur ter comparitie is verschenen en dat de kantonrechter hem enige respijt heeft gegeven, nadat [X] telefonisch aan de bode had medegedeeld dat hij te laat zou komen. De wrakingskamer acht het exacte tijdsverloop daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Dat de kantonrechter op enig moment heeft besloten om niet langer op [X] te wachten betreft een ordemaatregel. Uit de handelwijze van de kantonrechter kan niet worden afgeleid dat zij daarmee een fout van de rechtbank heeft willen maskeren of dat sprake is van een omstandigheid die een eventuele bij verzoekster bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief kan rechtvaardigen.
3.4
Verzoekster heeft voorts nog aangevoerd dat sprake is van schending van hoor en wederhoor. In dit verband wordt overwogen dat in de rolbeslissing van 28 maart 2014 uitdrukkelijk het volgende is opgenomen: (…) “gedaagde heeft op de rol van 28 januari 2014 een incidentele conclusie houdende een vordering ex art. 223 Rv ingediend, maar, ondanks verschillende daaraan voorafgaande uitstelverzoeken, niet geconcludeerd voor antwoord. Naar aanleiding van het intrekken van het door haar opgeworpen incident heeft de kantonrechter conform het verzoek van eiseres d.d. 27 februari 2014 “akte niet dienen” verleend en is vonnis bepaald. Per abuis zijn partijen hierover niet op correcte wijze geïnformeerd. Vervolgens is door gedaagde ten onrechte een conclusie van antwoord (tevens eis in reconventie) genomen. De kantonrechter acht het gewenst het verdere verloop van de procedure met partijen te bespreken. Daartoe wordt een comparitie van partijen gelast” (…).
Uit de inhoud van de rolbeslissing kan derhalve worden opgemaakt dat de comparitie van partijen is gelast teneinde het verloop van de procedure en de miscommunicatie met betrekking tot de akte niet dienen, die is gewekt door de brief van de rechtbank van 27 februari 2014, met partijen te bespreken. Daarbij zou geen sprake zijn van een inhoudelijke behandeling van de zaak. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt voorts dat de zaak door de kantonrechter niet inhoudelijk met [naam eiseres] is besproken, wat ook ter zitting van de wrakingskamer door de kantonrechter en de gemachtigde van [naam eiseres] is bevestigd. Van een schending van hoor en wederhoor is dan ook niet gebleken, wat ertoe leidt dat van schijn van vooringenomenheid bij de kantonrechter op grond van de door verzoekster gestelde schending -objectief gezien- geen sprake is.
Voor het geval het verzoek tot wraking mede is gebaseerd op de stelling dat door de kantonrechter vonnis is bepaald zonder dat verzoekster de gelegenheid heeft gehad om voor antwoord te concluderen of anderszins verweer te voeren, overweegt de wrakingskamer dat het hier gaat om een processuele beslissing van de kantonrechter, waaraan – ook in het licht van hetgeen hiervoor omtrent de gang van zaken in de procedure is weergegeven – geen aanwijzing kan worden ontleend dat de kantonrechter een vooringenomenheid koestert jegens verzoekster.
3.5
Nu ook overigens aan de gang van zaken tijdens en na afloop van de zitting geen
zwaarwegende aanwijzingen te ontlenen zijn voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de daaromtrent bij verzoekster bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is luidt de conclusie dat het verzoek ongegrond is en dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

de rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.J. Japenga.
Deze beslissing is gegeven op 28 mei 2014 door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. H.J.M. van der Kaaij en mr. M. Fiege, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.